3. Het zwijgen
33
post-template-default,single,single-post,postid-33,single-format-standard,bridge-core-3.2.0,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,footer_responsive_adv,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-30.6.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.8,vc_responsive

3. Het zwijgen

Mary kon het niet geloven maar de minuten verstreken zonder dat er iets gebeurde en na een uur wachten ging ze als versteend aan haar tekentafel zitten. Ze pakte het potlood beet en kraste een dikke zwarte streep door de tekening. Terwijl de tranen over haar wangen stroomden bleef ze krassen. Ze drukte nu zo krampachtig hard met het potlood op het papier dat het papier ervan scheurde. Woedend verfrommelde ze de mooie tekening in haar kleine handen, gooide hem in de hoek en en veegde in een beweging alles van de tafel. Ze ijsbeerde door de kamer, ze sloeg en bonkte op de deur tot ze geen kracht meer had en riep tegen de dichte deur: “Waarom zeg je niets? Waarom laat je me hier alleen opgesloten zitten?” En toen draaide ze door, ze krijste en schopte en sloeg om zich heen. Doe die deur open verdomme! Ze voelde een steek in haar zij en stortte toen helemaal in elkaar. Jamamerend zat ze om de grond, vouwde haar handen ineen en smeekte, en huilde bittere tranen tot ze niet meer huilen kon en toen besloot ze dat ze niet meer wilde zijn wie ze was. Het meisje waar niemand iets om gaf, het meisje dat iedereen was vergeten. 

De overtuiging dat degene die zij nodig had niets om haar gaf was zo onverdraaglijk dat ze de verbinding met haar hart wel moest verbreken. Ze besloot op dat moment nooit meer te vertrouwen op een ander, nooit meer iets te willen, nooit meer iets te hopen en huilde tot ze oververmoeid in slaap viel. Die nacht droomde ze dat ze in een roeibootje op een grote brede rivier dobberde. Immens grote vrachtschepen voeren voorbij en wanhopig probeerde ze zichzelf staande te houden bootje dat wankelde in de golven die na elk vrachtschip over de boeg sloegen. Ze trilde, doodsbang omdat ze wist dat ergens in de diepte iets zwom dat haar wilde vermoorden. Geconcentreerd tuurde ze naar het water en ineens schoot een hand uit het water omhoog en greep haar naar de keel. Ze werd de diepte ingesleurd. Klam van het zweet en uitgeput van alle spanning werd ze wakker in haar kamer. Met haar ogen wijd open staarde ze naar de balletjes die vredig langs het plafond zweefden, traag en harmonisch cirkelden ze om elkaar heen. Ze vroeg zich af hoe zij het volhielden, dag in dag uit in dezelfde kamer opgesloten te zitten.

‘Als je raderen in beweging wilt brengen, begin bij jezelf.’

De volgende ochtend was ze zich maar al te bewust van haar situatie en kon ze zichzelf er nauwelijks ertoe brengen de infusen aan te sluiten. Wat had het voor zin als ze nu al wist hoe de dag zou verlopen? Ze vroeg zich net af of het de gewoonte was waardoor ze het toch weer deed toen ze ineens vanuit haar ooghoek iets liggen. Snel liep ze erheen. Het was een oud boek, gebonden in leer en uit een tijd dat mensen nog dieren vilden voor hun huid. Zachtjes streelde ze de kaft en voelde zich zeldzaam opgewonden. Ze had nog nooit een echt boek in haar handen gehouden. Op de omslag stond in bladgoud de letter Q, er was echter iets vreemds aan de hand met de Q, het streepje leek uit de letter te stromen. Voorzichtig raakte ze het aan met haar vinger toen een koud stroompje langs haar hand naar haar oksel stroomde, ijskoud liep het langs haar taille naar beneden…Ze rilde en tilde het boek snel op om te kijken waar het water vandaan kwam. Er was echter niets bijzonders te zien. Ergens in de verte kon ze iets horen stromen, het ruiste.

Het boek opende zich nu als vanzelf in haar handen en ze las op de eerste pagina de handgeschreven woorden: ‘Voor Mary, mijn allerliefste kleine meisje.’

Had degene die haar hier opgesloten had dat geschreven? Ze onderdrukte de neiging om de pagina eruit te scheuren en alsof het boek het voelde bladerde het verder. Mary’s mond viel open van bewondering toen ze de afbeeldingen zag met tekst en uitleg over de wereld waar ze zo naar verlangde dat ze er bijna aan onderdoor ging. De ene bladzijde was nog mooier dan de andere.

In de loop der jaren had ze zichzelf leren lezen, regelmatig had ze boeken door het raam bestudeerd en de klanken die ze hoorde zacht nagesproken. De klanken waren woorden geworden van betekenis en de woorden werden zinnen en de zinnen werden prachtige verhalen. Net toen begon te begrijpen wat ze las verdwenen de boeken uit beeld en kwam er een computerbeeldscherm voor in de plaats. Op het beeldscherm verschenen allemaal nullen en enen die in een hoog tempo voorbijschoven. De getallen hadden voor haar nooit dezelfde betekenis gekregen als de verhalen. Ongeduldig wachtte ze elke dag tot het beeldscherm eindelijk uitging en ze door een lange gang heenging naar buiten de natuur in.

Door het boek in haar handen vergat ze al snel haar nare droom en het ongelukkige gevoel dat haar die ochtend zo beklemde. Ze bestudeerde elke foto, elke illustratie, elke spreuk en elk gedicht. Ze tekende de plaatjes na, sprak de woorden die ze nog niet kende hardop uit en haar verlangen om aan de kamer te ontsnappen groeide met elk woord.

“Hope” is the thing with feathers –
That perches in the soul –
And sings the tune without the words –
And never stops – at all –
And sweetest – in the Gale – is heard –
And sore must be the storm –
That could abash the little Bird
That kept so many warm –
I’ve heard it in the chillest land –
And on the strangest Sea –
Yet – never – in Extremity,
It asked a crumb – of me.
— Emily Dickinson 1830-1886

Drie dagen en nachten bleef ze wakker in de hoop dat degene die het boek gebracht had nog een keer langs zou komen en de deur zou openen maar er kwam niemand meer. De derde dag kon ze zich niet meer tegen de slaap verzetten en viel ze zittend in de stoel in slaap. Toen ze de volgende ochtend wakker werd waren de ramen al open. Met knipperende ogen keek ze vanuit de berg veren naar buiten. Het was bewolkt, geen sprankje zon te zien. Somber draaide ze haar hoofd en kroop uit haar bed om naar de infusen te lopen toen ze iets vreemds opmerkte. Dat kon toch niet waar zijn…? Net nu ze in slaap was gevallen was er dus weer iemand geweest en ze had diegene weer niet gezien.

Nieuwsgierig liep ze naar de tafel en zag dat het een steen was. Gefascineerd draaide Mary hem rond in haar handen. Haar neus kriebelde, een blij opgewonden gevoel maakte zich van haar meester omdat ze iets in  haar handen hield dat van buiten kwam, uit de echte wereld. De steen was doormidden gebroken waardoor je ook de binnenkant kon zien en op hetzelfde moment straalde de zon naar binnen en begon de steen wonderlijk te schitteren in een toverachtig lila.

Ze legde de steen op tafel, maar net toen ze hem had neergelegd begon hij te schuiven. Verbaasd legde ze hem weer terug op de plek waar ze hem had neergelegd en keek. Hij verschoof weer maar nu verschoof niet alleen de steen, maar ook de potloden rolden nu naar de andere kant van de tafel. Ze begreep er niets van. Intuitief keer ze door het raam naar buiten en op dat moment kantelde de kamer naar voren en Mary gleed keihard naar beneden. Wat was er daarbuiten aan de hand?!

Snel kroop ze omhoog om door het raam te kijken en net toen ze bij het raam aangekomen was, kantelde de kamer stijl voorover en zag ze dat ze in een noodvaart op de grond afvlogen. Ze werd als een stoffen pop door de lucht geslingerd terwijl de potloden rakelings langs haar hoofd vlogen en de planeten tegen alle wanden butsten. Er volgde een oorverdovende klap en toen was het stil. Haar hart klopte in haar keel en ze vroeg zich angstig af wat er in vredesnaam gebeurd was.

Geen reactie's

Geef een reactie