Lucht
86
post-template-default,single,single-post,postid-86,single-format-standard,bridge-core-3.3.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,footer_responsive_adv,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-30.8.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.9,vc_responsive

Lucht

Aan de overkant van de straat wordt een man gearresteerd. Hij jammert om god en zijn moeder. Ik hang uit het raam. De jongeman mist een schoen, ik zie zijn gezicht niet goed, misschien is hij nog een jongen, ik voel een steek in mijn hart. Zijn gejammer raakt me. Ik leun nog in dezelfde positie uit het raam en begin zachtjes met hem mee te jammeren. Ik voel een knoop in mijn buik, een brok in mijn keel. Ik voel een ongelofelijk verlangen om net als de jongen om een moeder en een god te roepen.

Er is iets heel erg nieuws aan mijn gevoel. Ik ben aan het ontdekken wáár in mijn lijf het zit. Het jammeren van de arrestant maakt ook een beweging in mij los van twee armen die de lucht ingaan en zich uitstrekken om aan iemand of iets vast te klampen. Mijn vingers strekken zich alsof er iets is wat ik zou kunnen pakken, dáár, zomaar in de lucht. Probeer het, als je je armen reikt kan het zijn dat er iets te omklemmen valt. Ik meen dat, heel kort, ik mezelf omvat.

De roep om mijn moeder is aan de oppervlakte de roep van een gevallen kind. Mijn knie bloedt, zij komt bezorgd aangesneld en houdt even later een washand onder de kraan en drukt de koele lap op mijn knie. Een weldaad van liefde. Gelukkig had ik zo’n moeder. Gelukkig ben ik in staat om ook bij anderen een natte doek op hun wond te leggen als ze zijn gevallen.

Maar steeds beter leer ik de pijn begrijpen die onder de oppervlakte schuilgaat. Het is de pijn die zich een leven lang verborgen heeft gehouden, niet zichtbaar door een schram of bloed, maar een pijn die onverhoeds opsteekt en mij ruzie laat maken; mij onredelijk en grillig laat zijn; mij laat zeuren en smeken; een pijn waar ik heel lange tijd niks van snapte, waar ik met een omweg omheen leefde; uit de buurt van bleef en waarvan ik meende dat ik zijn gezicht of aard nooit zou leren kennen.

Het is de pijn die ik van mijn moeder geërfd heb, zij voelt hem ook, en misschien voelde haar moeder ’m ook. Het is de nooit behandelde pijn van eenzaamheid. Ik was een tiener toen ik een schrift van mijn moeder opensloeg en in haar handschrift las dat ze zich afvroeg waarom ze zich melancholisch en verdrietig voelde. Ik wist niet dat mijn moeder een schrift bijhield waarin ze dingen opschreef over haar gemoed. Ik was er daarom ook niet naar opzoek, maar ik was  nieuwsgierig en in lades en kasten vermoedde ik geheimen; geheimen van volwassenen. Het leven van volwassenen fascineerde me mateloos. In een doos onderin een kledingkast vond ik Turks fruit en Ik Jan Cremer. Met alle goede bedoelingen moest er blijkbaar voor mij en mijn broer en zus nogal wat verstopt worden. Dat wakkerde de veronderstelling aan dat een volwassen leven mythisch en vol raadsels was. In de lade onder de servieskast trof ik het schrift.

Het schrift van mijn moeder heb ik na die ene keer nooit meer ingekeken. Ik schrok van haar treurigheid en ik wilde er niet meer van weten, misschien viel haar pijn dan ook wel mee. Maar niemand anders dan een kind kent beter de pijn van zijn of haar moeder. Mijn moeder had een goed huwelijk, mijn vader was een heel leuke, attente man en ze hadden drie gezonde kinderen. Mijn vader verdiende voldoende geld, wij deden het goed op school, mijn moeder hielp op school en mijn vader met zijn werk. Desondanks sluimerde een onverklaarbaar verdriet van eenzaamheid in haar.

Soms lig ik in bed en strek ik mijn armen uit naar het plafond en voel een onbedaarlijk verlies. Ik ben 48. Er vallen me ineens dingen op aan het leven die ik tot dan toe voor waar had genomen. Een geliefde zou mijn leven kleuren, mijn geliefde zou er zijn om me te steunen en om mijn pijn en eenzaamheid op te lossen. Met haar kwam alles goed. Het was zelfs geen grote opgave voor haar om mij te redden, het zou vanzelfsprekend zo zijn, want dat was wat de romantische liefde deed. Deze grote woorden van redden en oplossen heb ik nooit uitgesproken naar mijn geliefden, het is pas nu dat ik weet dat dit diepe verlangen onder al mijn handelingen lag. Het smeulde er voortdurend als een veenbrand.

Nadat een lange relatie sneuvelde, snel daarna een nieuwe geliefde de relatie met mij beëindigde, en nu een nieuwe relatie soms wankelt, neem ik langzaam afscheid van het oude romantistische ideaal.

De pijn van het afscheid is pure rouw. Vanaf mijn kindertijd heb ik met het romantische model geleefd, hetzelfde model als mijn moeder voor ogen had, en ik zie nog niet welk ander model er voor in plaats zal komen. Het goede nieuws: zoals de rouw om een dode kracht kan geven, doet dit afscheid dat soms ook. Er komt iets nieuws, er zal iets nieuws komen.

 

Mijn vriendin zit in een lockdown in Brussel. Ik in Amsterdam. Zelfs door de telefoon weten we feilloos elkaar te raken op onze gevoeligste plek. We kibbelen anderhalve uur en doodvermoeid en verdrietig druk ik haar weg. In de nacht hollen mijn gedachten: ik ga haar nú appen dat we uit elkaar gaan; dit komt nooit meer goed, ze is er niet voor mij, ze is er nooit voor mij, ze ziet mij niet. Met behulp van een meditatie van Louise Hay lukt het om die vernietigende gedachten te stoppen. De hele nacht door luister ik dezelfde veertig minuten durende sessie van Hay op Youtube af, mijn koptelefoon dicht op mijn oren gedrukt zodat geen andere gedachten er tussendoor kan glippen. Telkens opnieuw. Eén van mijn favoriete zinnen van Hay is: ‘Houd je gedachten bij elkaar als een herder zijn kudde schapen. Gaat er één ervandoor, haal hem terug.’ Oftewel, laat je niet gek maken door je gedachten.

De volgende ochtend dringt het besef door dat niet mijn geliefde in Brussel iets goed te maken heeft voor mij, maar dat ik iets goed te maken heb met mezelf. Een uitroepteken achter deze zin wil ik plaatsen. Het gevoel was lijfelijk aanwezig, er begon iets in mijn buik dat leek op te stijgen naar mijn keel. Zou zoiets bestaan?

In het verhitte telefoongesprek was ik uit geweest op bevestiging. Ik wilde dat zij zou zeggen dat zij mij de leukste vond. In plaats van om die specifieke wens te vragen, begon ik te trekken en te treiteren, in de hoop haar toezegging af te dwingen, en raakte steeds verder af van wat ik op dat moment wilde horen.

Toen het besef doordrong dat ik degene ben die de bevestiging aan mezelf kan geven, ging ik er echt goed voor zitten. Letterlijk. Ook dit is nieuw. Ik spring niet op de fiets en trek geen hardloopschoenen aan. Ik ging zitten op een kleed bij het raam omdat mijn lijf iets wilde vertellen. Alsof ik het gevoel zodoende probeerde te pakken om het van alle kanten te kunnen bekijken. Ik moest mezelf troosten, dat was wat ik nodig had. Ik had geen troost nodig om een wond op mijn knie, ik liet me niet troosten door een geliefde, maar ik zag de diepe wond van eenzaamheid daaronder en ik zat nog steeds op het wollen tapijt en ik troostte die wond. Ik geloof even dat ik een enorme liefde voor mezelf vond en gloeide en me zekerder voelde dan ooit.

Die middag belde ik mijn geliefde om te vragen hoe haar dag was en om te zeggen dat ik me opgeknapt voelde en dat een ruzie een volgende keer hopelijk niet nodig was en het me speet. Ik dacht nog even aan de geboeide jongen en zijn roep om god. Meer woorden waren niet nodig.

1 Reactie
  • Irene Jacobs
    Geplaatst op 16:10h, 06 juli Beantwoorden

    Geraakt Maaike, eindelijk aandacht om je tekst te lezen. Heel mooi. x

Geef een reactie