22 apr VII. De Kruikman
Hoofdstuk 7
De Kruikman
De volgende ochtend werd Mary wakker door het zonlicht dat over het deurtje heenstraalde. Het was nog vroeg in de morgen maar de vogels waren al helemaal wakker en dat was te horen. De zon voelde heerlijk warm op haar huid. Ze duwde haar mooie warme jas opzij en opende nieuwsgierig het hekje van takken dat ze voor de opening van het hol had geplaatst. En stapte naar buiten, daar lag het meer, een dikke laag mist hing boven het water. Ze keek om zich heen, er was niets, niemand te zien, alleen de vogels. Opgelucht strekte haar armen uit en ademde diep in. Boog voor over en liet haar armen lekker bungelen, daar in het zand zag ze de voetsporen van de vos…zou de vos haar bewust naar haar hol hebben gebracht? Mary glimlachte van het idee alleen al. Ze voelde zich geliefd.
Ze had honger en zocht iets dat eetbaar was, ze plukte een heleboel kleine rode bosaardbeien, en hondsdraf, daar moest ze het voorlopig mee doen. En zocht een mooi plekje op om het op te eten. Daar vlakbij het meer stond een prachtige oude eik, en net toen ze ging zitten klonk een luid gefladder. Daar tussen de takken vloog een bosuil. De uil landde op een soort houten leuning. Verbaasd stond Mary op om beter omhoog te kunnen kijken, en toen zag ze ineens klein boomhuisje tussen de takken. En daar aan de andere kant van de dikke stam, was zowaar een trap.
Verbluft staarde ze naar boven en overdacht de situatie. Wie zou daar wonen? Ze begon meteen te fantaseren dat ze in het huisje zou kunnen wonen samen met iemand die heel leuk was en gezellig, iemand die groot en sterk was en haar met alles kon helpen. Ze twijfelde een onbezwaard stemmetje in haar zei: Kom op, loop de trap op en klop aan! Wat heb je te verliezen? Maar een angstig stemmetje vroeg: Wat als je weer wordt opgesloten?
Ze hoorde gerommel, alsof iemand de afwas aan het doen was en ineens begon iemand te zingen. Dat gaf de doorslag, haar voeten klommen nu als vanzelf de trap op en boven aangekomen tilde ze haar hand op met knikkende knieën klopte ze op de houten deur. Ze hoorde iemand naar de deur toe lopen, zag hoe de klink naar beneden ging en onderdrukte de impuls snel weg te rennen.
De deur zwaaide open en in de deuropening stond een grote kruikman, boven in de kruik zat een vriendelijk gezicht met een lachende mond en onder de kruik zag ze twee behaarde benen en twee rode rubberen laarzen. Ze vertrouwde de man op slag en stak spontaan haar hand uit. Even keek de man verbaasd naar haar hand maar ineens begreep hij wat ze wilde en pakte enthousiast haar kleine handje beet en begon het hard te schudden. Mary’s hele lijfje schudde mee en toen hij haar hand eindelijk weer losliet wankelde ze even. Ze lachte, deels van opluchting en deels van de zenuwen want hij hield nu vragend zijn hoofd een beetje scheef.
Mary beet op haar lippen, en piekerde zich suf. Ze kon toch niet vertellen dat ze ervan droomde bij hem te gaan wonen? Hij bleef haar vragend aankijken. Ze kreeg het erg heet en voelde hoe het bloed naar haar wangen steeg. Ze probeerde geluid te maken ‘Ehm..’ ze kuchte, ‘Ik ben, ik kom uit… ik zat beneden iets te eten… en toen hoorde ik gefladder, en toen zag ik de uil, en toen zag ik ineens dit mooie huisje en toen dacht ik…’
De kruikman zag wel hoe moeilijk het voor haar was om iets te vragen en hij wist hoe belangrijk het was om het te leren iets te vragen, dus hij besloot haar een beetje te helpen. “Ja, wat dacht je?” Mary’s wist niet welke van haar gedachtes ze het beste eerst kon vertellen. Enerzijds wilde ze niets liever dan vragen of ze bij hem mocht komen wonen anderzijds was ze bang dat hij dat heel raar zou vinden en boos zou worden. Ze wilde niet graag afgewezen worden en herinnerde zich maar al te goed hoe het voelde om geen antwoord of hulp te krijgen van de robot. Ze wilde dat gevoel eigenlijk nooit meer voelen. Plotseling somber door de herinneringen keek ze treurig naar haar schoenen en de zwart wit gestreepte kousen en vroeg zich af waar haar moed gebleven was. Toen kwam er ineens een stemmetje in haar hoofd dat zei dat het nooit meer zo erg zou zijn als toen. Ze was nu vrij en ze mocht in het hol van de vos slapen en ineens rolde de vraag over haar lippen: ‘Mag ik misschien hier bij jou wonen?’
Hij keek haar stomverbaasd aan; Wat zeg je?
Ze struikelde nu over alle woorden die uit haar mond kwamen; “Het is maar voor een tijdje, ik ken hier niemand, en ik kan je helpen met alles. Ze keek langs hem heen de kamer binnen en zag de boeken staan, het haardvuur branden en de vieze ramen en zei vastberaden; Ik kan je helpen, ik kan heel goed voorlezen, en ik kan ook best houthakken, de afwas doen en eten koken en de ramen poetsen, en streek daarbij met een vinger triomfantelijk over een van de vieze raampjes naast de deur.
De kruikman keek verbluft naar haar vinger die zwart zag van het stof…Oh, daarom was het natuurlijk zo donker binnen en moest hij altijd de lamp aansteken.
Mary wachtte ongeduldig, waarom zei hij niets?
Ineens klikte het in zijn buik, en op hetzelfde moment zag de kruikman het helemaal voor zich. Hoe het gezellige vrolijk mensje als een frisse wind door zijn huisje zou waaien. Zijn mondhoeken krulden omhoog van plezier en hij antwoordde stralend; “Oh, maar dat is een geweldig idee!” En hij stapte opzij en hield de deur voor haar open.
Ep enkele weken later vroeg Mary de kruikman wat nou precies waar was en wat niet aan zijn verhalen en antwoordde: “Alles is waar als je er maar in geloofd”. Mary keek hem boos aan en zei: “Vertel nou, doe niet zo flauw.” Hij glimlachte, weet je Mary, als ik jou zo hoor dan denk ik dat het tijd wordt dat jij je eigen verhalen gaat schrijven . Ik ben reuze benieuwd naar jou verhalen. Mary keek hem verbaasd aan, hij was benieuwd naar haar verhalen? Er was nog nooit iemand benieuwd geweest naar haar verhalen…Die middag ging ze aan tafel zitten en begon te schrijven.
Eerst maakte ze kleine tekeningen en in de weken die volgden begon ze te schrijven over alles wat ze meemaakte. Wat ze in het bos vond en had gezien; de planten en de dieren. Ze sleepte van alles mee naar huis, onderzocht wat eetbaar was en wat niet, hoe alles heette en plantte zaadjes om te kijken of er iets uit groeide. Ze droogde bladeren en bloemen door ze tussen wc-papiertjes te stoppen en in een van de dikke boeken te bewaren. Ze tekende landkaarten van de wandelroutes door de bos en ze ging woorden verzinnen voor alles waar ze geen woord voor kende. Elke avond viel ze als een blok in slaap en zodra de zon opkwam klom ze enthousiast weer uit haar bed. Ze was de robot helemaal vergeten tot ze op een dag zonder na te denken opschreef: ‘Er was eens een meisje dat opgesloten zat in een kamer in het hoofd van een robot.’ Diezelfde avond begonnen de dromen over de robot. In haar dromen smeekte hij haar terug te komen: “Het voelt zo leeg hier binnen zonder jou.” Ze voelde zich schuldig, ze gunde hem het allerbeste maar ze wilde niet meer terug naar haar kamer, toen hij zijn hand uitstak om haar op te tillen wilde ze hard wegrennen maar haar voeten bewogen niet en de hand kwam dichter en dichterbi. Mary gilde het uit, en werd wakker opgelucht dat ze in haar bedje lag en de kruikman in het bed onder haar zachtes lag te snurken. De volgende nacht droomde ze dat de rivier buiten zijn oevers was getreden, zij zat in de boomhut en de kruisman was verdwenen, het water steeg hoger en hoger, Ze vluchtte het dak op en werd meegesleurd in de stroming en ging kopje onder in het kolkende water, ze raakte in paniek en snakte naar lucht en werd wakker werd op de grond naast het stapelbed, ze was eruit gevallen. De kruikman was al vroeg in de ochtend weggegaan naar de stad, Mary kroop moe en verdrietig weer onder de dekens, maar durfde niet meer te gaan slapen en lag uren te piekeren en naar het plafond te staren. Snel trok ze de dekens weer over haar hoofd en wachtte in het donker op wat er komen ging.
De kruikman stond twijfelend voor de deur van het houten huisje. Hij maakte zich al een tijdje zorgen over haar, hij wist dat ze droomde en vaak ineens wekkerschrok alsof ze nachtmerries had, en soms hoorde hij haar zachtjes huilen. Hij had niets gezegd omdat hij dacht dat het beter was als ze uit zichzelf zou vertellen wat er aan de hand was, hij wist niet of hij zo binnenkom lopen, hij was bang dat hij haar zou storen en tegen zijn gewoonte in gewoon klopte hij op de deur en zei; ‘Hoi Mary, ik ben het, mag ik binnenkomen?’ Mary trok verbaast haar wenkbrauwen op, wat raar, hij klopte nooit. Waarom nu wel? Ze antwoordde zo luchtig mogelijk: ‘Ja, natuurlijk…’ en veegde snel haar tranen af. Hij hoorde aan haar stem dat ze gehuild had, er was vast een geheim dat ze niet durfde te delen. Ze moest eens weten, niets menselijks was hem meer vreemd, hij had het oordelen afgeleerd, maar hoe kon je dat een jong meisje duidelijk maken? Dat ze hem zonder angst alles vertellen kon en hij haar zou begrijpen, hij was tenslotte een kruikman en geen mens. Hij opende de deur van het huisje en ging naar binnen, trok zijn rode laarzen uit en zette ze netjes naast de voordeur, hing zijn jas op aan de kapstok en streek hem nog even glad en daarna ging hij achter de piano zitten en begon te spelen.
Chopin-Nocture in E-flat Major (Op.9, No.2)
Mary zakte diep weg in haar kussens, de muziek bracht herinneringen naar boven aan de zorgeloze dagen die ze met de kruisman had doorgebracht. Haar blijdschap en het geluksgevoel omdat ze eindelijk meemaakte waar ze zo lang naar verlangd had en omdat het zo fijn was als ze het zich had voorgesteld. Na een tijdje te hebben geluisterd keek ze nieuwsgierig over de rand van haar stapelbed naar beneden, daar zat hij, haar lieve kruikman en speelde de mooiste muziek met de rug naar haar. Hij zag haar vanuit zijn ooghoeken bewegen en speelde het nummer ten einde zonder op te kijken. Toen het muziekstuk was afgelopen sloot hij zachtjes de klep van de piano. Mary zou niet uit zichzelf gaan praten over de dingen die ze voelde, zoveel was duidelijk. Wat moest hij doen? Respecteren dat ze niets zei of haar vertellen wat hij dacht?
Hij koos voor het laatste, dus draaide hij zich om keek in haar grote ogen en vroeg: ‘Is er iets Mary waar ik je mee kan helpen?’ Mary kreeg een kleur, ze had het gevoel dat hij dwars door haar heen kon kijken en schudde ijverig haar hoofd en mompelde zachtjes; nee hoor. Hij zag haar beteuterde gezichtje, haar ogen en haar neusje waren rood van het huilen. Mary beet zenuwachtig haar lippen op elkaar. Ze haalde haar schouders op en zei weer ontwijkend; ‘Ik heb denk ik iets in mijn oog…’ Hij kwam de trap op naar boven en draaide haar hoofdje naar het licht om naar haar oog te kijken. Hij aaide voorzichtig over haar wimpers en zei, ik denk dat het er inmiddels al uit is en vervolgde:“Ik weet niet wat je ervan weerhoudt met mij te delen wat je voelt Mary maar ik wil graag horen wat er in je omgaat. Soms helpt het als iemand naar je luistert zonder te oordelen.” Mary wist niet wat ze moest zeggen, ze had even de tijd nodig om hierover na te denken. Ze had nooit met iemand kunnen delen wat ze voelde en nu hij ernaar vroeg wist ze niet hoe ze dat moest doen. Het was stil en Mary voelde zich een beetje ongemakkelijk. De kruikman keek haar aandachtig aan en Mary kon voelen dat hij om haar gaf. “Weet je wat Mary, ik ga naar beneden en zet de fluitketel op, dan maak ik thee voor ons en ondertussen trek jij iets warms aan en dan kom je naar beneden. Dan gaan we op de bank voor de kachel zitten en dan begin je gewoon ergens te vertellen. Hij stond op en klom naar beneden, zette de waterketel op het vuur en Mary kroop in de kast op zoek naar haar zachtste trui en de fijnste legging die ze had, trok het aan en klom toen ook de trap af naar beneden en ging op de bank bij de kachel zitten en staarde in de vlammen. De kruikman kwam naast haar op de bank zitten, en toen hakkelde ze; “Ik…ik woonde vroeger in een robot.”
Mary kreeg een brok in haar keel en de tranen rolden over haar wangen, ze had het verhaal zo lang weggedrukt dat de ontlading haar schoudertje liet schokken. Hij sloeg zijn grote arm om haar heen en trok haar dicht tegen zich aan, toen alle tranen eruit waren gaf hij haar zijn grote witte zakdoek en snoot ze haar neus en vertelde haar verhaal; Dat ze zolang als ze terug kon denken in een kleine kamer woonde met een tafel en een bed met veren, en twee ronde grijsgetinte ramen. Af en toe keek ze even onzeker omhoog naar zijn warme bruine ogen om te kijken hoe hij erover dacht. “Grijs getinte ramen?” vroeg hij fronzend. “Ja”, knikte Mary, “Ik wist het niet maar mijn ramen waren zijn ogen en zijn kijk op de wereld was zo grauw dat er geen kleur meer naar binnen kon komen’. De kruikman zuchtte, hij begreep maar al te goed wat ze bedoelde.
“Ga verder” zei hij zachtjes.”Een tijd lang vond ik het best fijn daar, ik wist ook niet beter. Ik leerde te lopen en te dansen, ik leerde te lezen en elke dag klokslag 7 uur keek ik met veel plezier door het raam naar buiten en zag de mooiste dingen en die probeerde ik dan zo goed mogelijk na te tekenen. Maar weet je, als ik klaar was en naar de tekening keek was ik altijd zo teleurgesteld in het resultaat. Het was zo anders op papier, weet je, zoveel minder mooi dan alles wat wat ik door het raam zag.” De kruikman knikte en Mary vertelde verder. “Ik werd zo nieuwsgieriger naar alles wat ik door de ramen zag dat ik op een dag de deur in mijn kamer probeerde te openen, maar tot mijn verbazing ging hij niet open. Jaren had ik naar die deur gekeken en nu ik eindelijk de moed om hem open te maken bleek dat hij helemaal niet open kon. Toen ik me realiseerde dat ik opgesloten zat kreeg ik het heel erg benauwd, de gedachte dat ik voor altijd in de kamer zou moeten blijven maakte me gek, zo gek dat ik een woedeaanval kreeg en toen hoorde ik voor het eerst een stem.
De fluitketel begon te fluiten en de kruikman keek haar even aan, wacht even dan pak ik de thee, zei hij en goot het kokendhete water in de donkerblauwe theepot, pakte twee kopjes uit de kast vulde ze en gaf er een aan Mary. Mary vertelde verder over de stem die geen antwoord meer gaf op haar vragen, hoe stil ze zelf was geworden en niet meer wist waarom ze zichzelf nog aansloot op de infusen. Over het mooie boek dat een week later op haar tafel had gelegen en een week daarna de fonkelende edelsteen. De kruikman luisterde vol belangstelling zonder haar te onderbreken.
De kruikman had de hele week al getwijfeld of hij haar niet iets meer moest vertellen over het sprookjesbos en de bewoners, hij had gewacht op het juiste moment en voelde dat het nu gekomen was. ‘Mary, ieder wezen hier in het sprookjesbos komt uit een mens die in de loop der jaren in een robot is veranderd. Ik wist niet precies hoe jij was ontsnapt, maar dat jij ook uit een robot kwam stond voor mij vast. Even was het stil en ze keek hem met grote ogen aan terwijl het langzaam tot haar doordrong, en al die jaren had ze gedacht dat zij de enige was en iedereen daarbuiten gewoon kon genieten van het leven. “Jij ook?” Hij knikte, “Ja Mary ik ook.”
Nieuwsgierig vroeg ze: “Voel jij je dan niet schuldig?” De kruikman zei; ‘Oh Mary, gelukkig niet meer, ik was vervuld van schuldgevoelens toen ik hier aankwam. Ik was erg ziek weet je, buikkrampen, migraine aanvallen, angstaanvallen, mensenvrees. Ik schaamde me voor wie en wat ik was en durfde niemand te vertellen dat ik de robot had verlaten. Ik dacht dat er iets mis was met mij en dat het mijn schuld was dat de mens waarin ik woonde in een robot was veranderd, maar het bos heeft me genezen. Gedurende de lange wandelingen kwam ik tot nieuwe inzichten. De zon verwarmde mijn hart, de regen waste alles van me af, de wind blies mijn zorgen weg de bomen beschermden me met hun bladeren, de natuur oordeelde niet, maakten me geen verwijten.
Het duurde lang voordat ik de bron gevonden had en ik mezelf zonder oordeel recht in de ogen kon kijken. We groeien Mary, niet alleen aan de buitenkant maar ook van binnen. En dat gaat iop en neer net als de golven in het meer en op een dag als het windstil is wordt het water glad als een spiegel. Het is als de stilte voor de storm, in zo’n latente periode kan je gedemotiveerd raken en besluiten het op te geven, het hoofd in de schoot te leggen. Het is beter je in vertrouwen over te geven aan dat wat we niet kunnen bevatten. Hoe bedoel je dat wat we niet kunnen bevatten, vroeg Mary. Hij keek naar boven en Mary volgde zijn blik en snapte wat hij bedoelde. Er was zo oneindig veel dat ze niet kon bevatten. Ver-trouwen…Ze was er bang voor, alles wat ze niet kon controleren, alles wat ze niet kende vreesde ze een beetje. De angst was het tegenovergestelde van vertrouwen. Vertrouwen voelde ontspannen en fijn, angst was stress en spanning. Hoe kan je vertrouwen als je geen idee hebt wat er komt?
Dat is een keuze Mary waar je hulp bij nodig hebt, je handen ineen te slaan en te vragen om genade, huil, en herinner jezelf eraan dat je op vruchtbare bodem staat en wees steeds opnieuw bereid om je open te stellen voor een bredere visie op je leven.
Hij vroeg: “Hoe kan jij weten wat goed is voor de robot?” Mary dacht na en zei “Dat voel ik zo, ik weet niet precies hoe dat komt, maar ik weet het gewoon. De kruikman vroeg: “Maar Mary is het echt waar? En hoe kan je dat weten? Dat het goed is voor hem als jij terugkomt en op de eerste plaats is de vraag is het ook goed voor jou?” Zijn vraag verwarde haar. “Voor mij? Hoe bedoel je?” “Ja voor jou Mary. Jij bent de enige die voor jou zorgen kan.” Twee grote blauwe ogen keken hem oprecht verbaasd aan. Ik? Mary kreeg tranen in haar ogen; Ik geloof niet dat ik dat kan, de robot deed dat en de vos en jij zorgt voor mij en toen vol schaamte; “En ik had voor hem moeten zorgen, de robot had me nodig…ik was het enige die hem kon helpen, de enige waar hij van hield.” snikte Mary. De kruikman nam haar hand in zijn grote warme handen en schudde zijn hoofd: “Mary, meisje toch, je hebt een last op je schouders genomen die niet te tillen is voor volwassen mens, laat staan voor een kind.”
Hij pakte een vel papier en zei: “Laten we de situatie eens vanuit een ander perspectief bekijken Mary.” Ze gleed van zijn schoot af en klom op de stoel naast hem, ging op haar knieën op de stoel naast hem zitten en leunde op haar ellenbogen voorover op de tafel en keek geboeid naar wat hij aan het tekenen was. Hij dompelde de kroontjespen onder in de donkerblauwe inkt en tekende een klein meisje met daarnaast een grote robot. Hij schoof het blad voor haar neus en vroeg; “Voor wie van de twee kan jij de verantwoording dragen?” Mary fronste haar wenkbrauwen ze had geen idee. De kruikman zag het en vroeg: “Van wie van de twee weet jij alle gedachten en voel jij de gevoelens? Wiens armen kun jij bewegen, en op wiens benen kan jij lopen?” Mary wees twijfelend met haar kleine roze vingertje naar het meisje. “Kan je dat ook voor de robot?” Ze schudde haar hoofd, nee, dat kon ze niet op dezelfde manier voelen maar ze zag toch dat hij haar nodig had.
Er viel een stilte toen vroeg de kruikman: “Hoe wil je hem helpen? Mary wist het niet. Ze had er nog niet goed over nagedacht, hoe het werkelijk zou zijn als ze terug zou gaan, sterker nog, daar wilde ze ook echt niet aan denken. Wat kon ze doen? Terug naar de kamer? Die was niet meer. De robot was uitgegaan, dus wat kon ze doen? Hem uit elkaar gaan schroeven? Alle onderdelen invetten en dan weer in elkaar zetten, zou hij het dan weer doen? En als hij het weer deed zou ze dan niet weer opgesloten worden in de kamer? Hoe moest ze hem trouwens vinden? Ze had geen flauw idee waar hij was, de kruikman zei niets maar gaf haar de tijd om wat ze dacht te willen te overdenken.
“Mary, als er iets is wat je niet kan veranderen omdat het in de macht van de ander ligt wat kan je dan doen? Mary keek hem aan. Ze had geen idee en vroeg: “Wat kan ik dan doen?” “Je kan het loslaten Mary.” “Laten?” Mary trok een gezicht vol onbegrip. De kruikman vervolgde; “Ja Mary een stapje opzijzetten zodat de natuur zijn gang kan gaan. Je hoorde niet thuis in die kamer Mary, een kleine mens hoort thuis in het hart en daarvan moeten alle poorten wagenwijd openstaan. Mary dacht aan wat ze gelezen had over het hart in haar boek, het lichaam deed dingen zonder dat ze er iets voor hoefde te doen. Het ademde, het hart klopte, het bloed stroomde…
“Heeft de robot een hart?” “Oh ja, alles heeft een hart, in de robot zit hetzelfde ingenieuze systeem als in jou. Als hij eindelijk ophoudt alles met zijn verstand te beredeneren kan hij weer dingen gaan ervaren. Net als jij heeft hij waarschijnlijk de verantwoording op zich genomen voor alles behalve voor zichzelf, en waarschijnlijk verbeeld jij je nu net als hij dat je hem zou kunnen helpen. Hij kon je niets leren wat hijzelf nog niet geleerd had. En dat is dat de bronnen die in ons verborgen liggen zichzelf slechts openbaren als we ons verstand erbuiten laten.
Je kan je een ander helpen sneller te veranderen, als je je ermee bemoeit zou het kunnen dat je de bestemming veranderd. Het is een natuurlijk proces een metamofose.” Mary’s mond viel open, en vroeg zich af of de vergelijking opging. Zat de robot in een proces dat je kon vergelijken met de verandering van een rups in een vlinder? En kon hij alleen maar zichzelf herstellen? Ze schudde haar hoofd, ze wist dat je de cocon met rust moest laten, de vlinder had tijd nodig om voldoende spieren ontwikkelen anders zou hij niet kunnen vliegen maar ze zou de robot toch gezeldschap kunnen houden?
De kruikman zag dat Mary nog steeds twijfelde en vroeg: ‘Weet je nog hoe het voelde toen het daglicht ongefilterd je kamer binnenviel en alles eindelijk kleur kreeg? Mary knikte, ze kon het zich nog heel goed herinneren. Op dat moment veranderde jij ook Mary, door die ervaringen. ‘Op een dag zal je je ogen sluiten en in het donker zal je op zoek gaan naar de bron. Mary zag aan hem dat hij iets ervaren had wat zij niet begreep omdat ze het niet voelde. Het was iets dat hem vertrouwen gaf en de kracht om de dingen te doen op de manier waarop hij ze deed.
Ze had er alles voor over zijn vertrouwen te hebben. Zij kon alleen maar denken aan alles wat misging. Ze voelde zich zo fijn als ze bij hem was, heel haar lichaam ontspande en alle angst en twijfel die haar als ze alleen was zo beknelde was weg. Ze was gaan geloven wat de robot haar had verteld; dat het gevaarlijk was daarbuiten, dat ze niet veilig was. Ze vroeg “Kan je me niet uitleggen wat de bron is zodat ik ook het vertrouwen in mezelf kan voelen dat jij hebt?” “Het heeft mij gevonden Mary, niet andersom”. Mary draaide met haar ogen en keek scheel. “Flauw hoor…” Zei ze denkende dat het een grapje was, hij haalde zijn schouders op, hij meende wat hij zei; “Heb geduld Mary, alles heeft zijn tijd nodig.”
Ze wist nog goed hoe afhankelijk en ongelukkig ze zich gevoeld had maar realiseerde zich niet wat voor een ontwikkeling ze had doorgemaakt. Hoe creatief ze was geweest in het bedenken van ontsnappingsmogelijkheden, hoe ze er elke dag weer in geslaagd was iets nieuws te bedenken om zich te vermaken. Ze was zich niet bewust hoeveel profijt ze hier in het bos had van alles wat ze in al die jaren ervoor geleerd had. Het kwam niet in haar op hoe moedig ze was geweest toen ze de edelsteen door de grijze ramen had gegooid. Hoe heldhaftig ze haar hand had uitgestoken naar een wilde vos en hoe ze vertrouwd had op haar intuïtie toen ze op zijn rug was geklommen op weg naar een onbekende bestemming.
Hoe groot haar veerkracht was geweest de eerste nacht in het bos toen ze net zo lang had gezocht tot ze een slaapplek had gevonden die enigszins veilig was en hoe inventief ze haar slaapplek gezellig had gemaakt. Ze dacht er niet aan hoe moedig en ondernemend het was de trap naar een vreemd huisje op te lopen, aan te kloppen en een wildvreemd wezen te vragen om hulp.
Op een dag vroeg Mary de kruikman wat nou precies waar was en wat niet aan zijn verhalen en antwoorde: “Oh Mary alles is zo waar als het niet waar is”. Mary keek hem boos aan en zei: “Vertel nou, doe niet zo flauw.” Hij glimlachte, weet je Mary, als ik jou zo hoor dan denk ik dat het tijd wordt dat jij je eigen verhalen gaat schrijven Mary. Ik ben reuze benieuwd naar jou verhalen, en als je zelf een verhaal verteld dan zal je altijd weten wat waar is en wat niet. Mary keek hem verbaasd aan, hij was benieuwd naar haar verhalen? Er was nog nooit iemand benieuwd geweest naar haar verhalen…Die middag ging ze aan tafel zitten en begon te schrijven.
Eerst maakte ze kleine tekeningen en in de weken die volgden begon ze te schrijven over alles wat ze meemaakte. Wat ze in het bos vond en had gezien; de planten en de dieren. Ze sleepte van alles mee naar huis, onderzocht wat eetbaar was en wat niet, hoe alles heette en plantte zaadjes om te kijken of er iets uit groeide. Ze droogde bladeren en bloemen door ze tussen wc-papiertjes te stoppen en in een van de dikke boeken te bewaren. Ze tekende landkaarten van de wandelroutes door de bos en ze ging woorden verzinnen voor alles waar ze geen woord voor kende. Elke avond viel ze als een blok in slaap en in de ochtend klom ze enthousiast weer uit haar bed. Ze was de robot helemaal vergeten tot ze op een dag schreef: ‘Er was eens een meisje dat opgesloten zat in een kamer in het hoofd van een robot.’ Vanaf die dag begon ze te dromen over de robot. In haar dromen vroeg hij: “Kom je? Het voelt zo leeg hier binnen zonder jou.” Mary voelde zich schuldig. Ze wilde wel niets liever dan dat de robot gezond zou worden maar ze wilde niet meer terug naar haar kamer, toen hij zijn hand uitstak om haar op te tillen wilde ze hard wegrennen maar haar voeten reageerden niet. De hand kwam dichterbij en ze gilde het uit, en toen werd ze wakker in het huisje en hoorde de kruikman in het bed onder haar snurken. De nacht erna droomde ze dat de rivier buiten zijn oevers was getreden en ze werd meegsleurd in de stroming. De ochtend erna werd ze wakker op de grond naast het stapelbed, ze was eruit gevallen. De kruikman was al vroeg in de ochtend weggegaan naar de stad, Mary was moe en verdrietig weer onder de dekens gekropen, maar ze durfde niet meer te gaan slapen. Ineens hoorde ze de stappen van de kruikman op de buitentrap en bedacht dat hij zou vragen waarom ze huilde en dat durfde ze hem niet te vertellen. Ze schaamde zich zo dat ze de robot verlaten had. Snel trok ze de dekens weer over haar hoofd en wachtte in het donker op wat er komen ging.
De kruikman stond twijfelend voor de deur van het houten huisje. Hij maakte zich al een tijdje zorgen over haar, hij wist dat ze niet goed sliep en soms hoorde hij haar zachtjes huilen. Hij had niets gezegd omdat hij dacht dat het beter was als ze uit zichzelf zou vertellen wat er aan de hand was. Tegen zijn gewoonte in gewoon binnen te lopen klopte hij op de deur en zei; ‘Hoi Mary, ik ben het, mag ik binnenkomen?’ Mary trok verbaast haar wenkbrauwen op, wat raar, hij klopte nooit. Waarom nu wel? Ze antwoordde zo luchtig mogelijk: ‘Ja, natuurlijk…’ en veegde snel haar tranen af. Hij hoorde aan haar stem dat ze gehuild had, hij vreesde dat ze geheimen had die ze niet durfde te delen. Ach, ze moest eens weten, hoeveel mensen geheimen hadden, niets menselijks was hem vreemd, maar hoe kon je dat een jong meisje dat geen ervaring had duidelijk maken.
Hij besloot te doen alsof er niets aan de hand was en opende de deur van het huisje. Hij trok zijn rode laarzen uit en zette ze netjes naast de voordeur, hing zijn jas op aan de kapstok en streek hem nog even glad en daarna ging hij achter de piano zitten en begon te spelen.
Chopin-Nocture in E-flat Major (Op.9, No.2)
Mary zakte diep weg in haar kussens, de muziek bracht herinneringen naar boven aan de zorgeloze dagen die ze met de kruisman had doorgebracht. Haar blijdschap en het geluksgevoel omdat ze eindelijk meemaakte waar ze zo lang naar verlangd had en omdat het zo fijn was als ze het zich had voorgesteld. Na een tijdje te hebben geluisterd keek ze nieuwsgierig over de rand van haar stapelbed naar beneden, daar zat hij, haar lieve kruikman en speelde de mooiste muziek met de rug naar haar. Hij zag haar vanuit zijn ooghoeken bewegen en speelde het nummer ten einde zonder op te kijken. Toen het muziekstuk was afgelopen sloot hij zachtjes de klep van de piano. Mary zou niet uit zichzelf gaan praten over de dingen die ze voelde, zoveel was duidelijk. Wat moest hij doen? Respecteren dat ze niets zei of haar vertellen wat hij dacht?
Hij koos voor het laatste, dus draaide hij zich om keek in haar grote ogen en vroeg: ‘Is er iets Mary waar ik je mee kan helpen?’ Mary kreeg een kleur, ze had het gevoel dat hij dwars door haar heen kon kijken en schudde ijverig haar hoofd en mompelde zachtjes; nee hoor. Hij zag haar beteuterde gezichtje, haar ogen en haar neusje waren rood van het huilen. Mary beet zenuwachtig haar lippen op elkaar. Ze haalde haar schouders op en zei weer ontwijkend; ‘Ik heb iets in mijn oog…’ Hij kwam de trap op naar boven en draaide haar hoofdje naar het licht om naar haar oog te kijken. Hij aaide voorzichtig over haar wimpers en zei, ik denk dat het er inmiddels al uit is. En toen zei hij eerlijk wat hij op zijn hart had.“Ik weet niet wat je weerhoudt met mij te delen wat je voelt Mary maar ik wil graag horen wat er in je omgaat. Soms helpt het als iemand naar je luistert zonder te oordelen.” Mary wist niet wat ze moest zeggen, ze had even de tijd nodig om hierover na te denken. Ze had nooit met iemand kunnen delen wat ze voelde en nu hij ernaar vroeg wist ze niet hoe ze dat moest doen. Het was stil en Mary voelde zich een beetje ongemakkelijk. De kruikman keek haar met opgetrokken wenkbrauwen vragend aan en Mary kon voelen hoeveel hij om haar gaf. “Weet je wat Mary, ik ga naar beneden en zet de fluitketel op, dan maak ik thee en ondertussen trek jij iets warms aan en dan kom je naar beneden. Dan gaan we op de bank voor de kachel zitten en dan begin je gewoon ergens te vertellen. Hij stond op en zette de waterketel op het vuur, en Mary zocht in de kast naar haar zachtste trui en de warmste legging en klom toen de trap af naar beneden en ging op de bank bij de kachel zitten. De kruikman kwam naast haar op de bank zitten, en ineens kwamen de woorden vanzelf; “Ik…ik woonde vroeger in een robot.”
Mary kreeg een brok in haar keel en de tranen rolden over haar wangen, ze had het verhaal zo lang weggedrukt dat de ontlading haar schoudertje liet schokken. Hij sloeg zijn grote arm om haar heen en trok haar tegen zich aan, toen alle tranen eruit waren gaf hij haar zijn grote witte zakdoek. Ze snoot haar neus en vertelde toen het hele verhaal; hoe graag ze naar buiten wilde, dat ze de deur niet open kon krijgen en hoe ze uiteindelijk de fonkelende edelsteen door het grijs getinte raam had gegooid en naar buiten was geklommen. Af en toe keek ze even onzeker omhoog naar zijn warme bruine ogen om te kijken hoe hij erover dacht. “Grijs getinte ramen?” vroeg hij fronzend. “Ja”, knikte Mary, “Ik wist het niet maar mijn ramen waren zijn ogen en zijn kijk op de wereld was zo kleurloos dat alles in mijn kamer grijs leek’. De kruikman zuchtte, hij begreep maar al te goed wat ze bedoelde.
“Ga verder” zei hij zachtjes.”Een tijd lang vond ik het heel fijn daar, ik keek elke dag met veel plezier door het raam naar buiten en zag de mooiste dingen en die probeerde ik dan zo goed mogelijk na te tekenen. Maar weet je, als ik klaar was en naar de tekening keek was ik altijd zo teleurgesteld in het resultaat. Het was zo anders op papier, weet je, zoveel minder mooi dan alles wat wat ik door het raam zag.” De kruikman knikte en Mary vertelde verder. “Ik werd zo nieuwsgieriger naar alles wat ik door de ramen zag dat ik op een dag de deur in mijn kamer probeerde te openen, maar tot mijn verbazing ging hij niet open. Jaren had ik naar die deur gekeken en nu ik eindelijk de moed om hem open te maken bleek dat hij helemaal niet open kon. Toen ik me realiseerde dat ik opgesloten zat kreeg ik het heel erg benauwd, de gedachte dat ik voor altijd in de kamer zou moeten blijven maakte me gek, zo gek dat ik regelmatig een woedeaanval kreeg en met al mijn kracht de deur open te krijgen op een dag hoorde ik voor het eerst een stem.
De fluitketel begon te fluiten en de kruikman keek haar even aan, wacht even zei hij en stond op om het vuur uit te zetten. Hij pakte een donkerblauwe theepot en goot het kokendhete water er langzaam in, pakte twee mokken uit de kast en ging weer tegenover Mary zitten. Mary vertelde dat de stem die geen antwoord gaf op haar vragen en over het mooie boek dat een paar dagen later op haar tafel had gelegen en de edelsteen die zoveel facetten had. De kruikman luisterde vol belangstelling zonder haar te onderbreken.
De kruikman had de hele week al getwijfeld of hij haar niet iets meer moest vertellen over het sprookjesbos en de bewoners hij had gewacht op het juiste moment en dat was nu gekomen. ‘Mary, ieder wezen hier in het sprookjesbos komt uit een mens die in de loop der jaren in een robot is veranderd. Ik wist niet precies hoe jij was ontsnapt, maar dat jij ook uit een robot kwam stond voor mij vast. Even was het stil en ze keek hem met grote ogen aan terwijl het langzaam tot haar doordrong, al die jaren had ze gedacht dat zij de enige was. “Jij ook?” Hij knikte, ‘Ja Mary ik ook.’ Mary’s mond viel open van verbazing, ze was niet de enige die dit had meegemaakt?…
Als de kruikman en alle anderen ook uit een robot kwamen…als ze allemaal hetzelfde meemaakten…Nieuwsgierig vroeg ze: “Voel jij je dan niet schuldig?” De kruikman zei; ‘Oh jawel Mary, ik had alleen maar schuldgevoelens toen ik hier aankwam, ik werd er ziek van weet je, kreeg er buikkrampen van, migraine aanvallen, angstaanvallen. Ik schaamde me voor wie en wat ik was en durfde niemand te vertellen dat ik de robot had verlaten. Ik dacht dat er iets mis was met mij en dat het mijn schuld was dat de mens waarin ik woonde in een robot was veranderd, maar weet je, gedurende de lange wandelingen onder de bomen kwam ik tot nieuwe inzichten. De bomen oordeelden niet, ze maakten me geen verwijten. De natuur leerde me weer van mezelf te houden, de natuur liet me in mijn waarde en was er elke dag opnieuw voor mij. In de stilte, leerde ik te begrijpen dat ik niet verantwoordelijk was voor de loop der dingen.
Het duurde lang voordat ik de bron gevonden had en ik mezelf in de ogen kon kijken. We groeien Mary, niet alleen aan de buitenkant maar ook die van binnen. En dat gaat in vlagen; we gaan onze weg, een paar stappen vooruit en dan weer een paar achteruit en vervolgens komt er een tijd waarin er ogenschijnlijk niets gebeurt. Het is belangrijk te beseffen dat zo’n periode vaak voorafgaat aan de groeispurt die eraan komt. Vaak raken mensen tijdens zo’n latente periode gedemotiveerd en besluiten het op te geven, het hoofd in de schoot te leggen. Je hebt de blues, dus zing de blues, baby en vraag dan om genade, huil, en herinner jezelf eraan dat je op vruchtbare bodem staat en wees opnieuw bereid om je open te stellen voor een bredere visie op je leven.
Hij vroeg: “Hoe kan jij weten wat goed is voor de robot?” Mary dacht na en zei “Dat voel ik zo, ik weet niet precies hoe dat komt, maar ik weet het gewoon. De kruikman vroeg: “Maar Mary is het echt waar? En hoe kan je dat weten? Dat het goed is voor hem als jij terugkomt en op de eerste plaats is de vraag is het ook goed voor jou?” Zijn vraag verwarde haar. “Voor mij? Hoe bedoel je?” “Ja voor jou Mary. Jij bent de enige die voor jou zorgen kan.” Twee grote blauwe ogen keken hem oprecht verbaasd aan. Ik? Mary kreeg tranen in haar ogen; Ik geloof niet dat ik dat kan, de robot deed dat en de vos en jij zorgt voor mij en toen vol schaamte; “En ik had voor hem moeten zorgen, de robot had me nodig…ik was het enige die hem kon helpen, de enige waar hij van hield.” snikte Mary. De kruikman nam haar hand in zijn grote warme handen en schudde zijn hoofd: “Mary, meisje toch, je hebt een last op je schouders genomen die niet te tillen is voor volwassen mens, laat staan voor een kind.”
Hij pakte een vel papier en zei: “Laten we de situatie eens vanuit een ander perspectief bekijken Mary.” Ze gleed van zijn schoot af en klom op de stoel naast hem, ging op haar knieën op de stoel naast hem zitten en leunde op haar ellenbogen voorover op de tafel en keek geboeid naar wat hij aan het tekenen was. Hij dompelde de kroontjespen onder in de donkerblauwe inkt en tekende een klein meisje met daarnaast een grote robot. Hij schoof het blad voor haar neus en vroeg; “Voor wie van de twee kan jij de verantwoording dragen?” Mary fronste haar wenkbrauwen ze had geen idee. De kruikman zag het en vroeg: “Van wie van de twee weet jij alle gedachten en voel jij de gevoelens? Wiens armen kun jij bewegen, en op wiens benen kan jij lopen?” Mary wees twijfelend met haar kleine roze vingertje naar het meisje. “Kan je dat ook voor de robot?” Ze schudde haar hoofd, nee, dat kon ze niet op dezelfde manier voelen maar ze zag toch dat hij haar nodig had.
Er viel een stilte toen vroeg de kruikman: “Hoe wil je hem helpen? Mary wist het niet. Ze had er nog niet goed over nagedacht, hoe het werkelijk zou zijn als ze terug zou gaan, sterker nog, daar wilde ze ook echt niet aan denken. Wat kon ze doen? Terug naar de kamer? Die was niet meer. De robot was uitgegaan, dus wat kon ze doen? Hem uit elkaar gaan schroeven? Alle onderdelen invetten en dan weer in elkaar zetten, zou hij het dan weer doen? En als hij het weer deed zou ze dan niet weer opgesloten worden in de kamer? Hoe moest ze hem trouwens vinden? Ze had geen flauw idee waar hij was, de kruikman zei niets maar gaf haar de tijd om wat ze dacht te willen te overdenken.
“Mary, als er iets is wat je niet kan veranderen omdat het in de macht van de ander ligt wat kan je dan doen? Mary keek hem aan. Ze had geen idee en vroeg: “Wat kan ik dan doen?” “Je kan het loslaten Mary.” “Laten?” Mary trok een gezicht vol onbegrip. De kruikman vervolgde; “Ja Mary een stapje opzijzetten zodat de natuur zijn gang kan gaan. Je hoorde niet thuis in die kamer Mary, een kleine mens hoort thuis in het hart en daarvan moeten alle poorten wagenwijd openstaan. Mary dacht aan wat ze gelezen had over het hart in haar boek, het lichaam deed dingen zonder dat ze er iets voor hoefde te doen. Het ademde, het hart klopte, het bloed stroomde…
“Heeft de robot een hart?” “Oh ja, alles heeft een hart, in de robot zit hetzelfde ingenieuze systeem als in jou. Als hij eindelijk ophoudt alles met zijn verstand te beredeneren kan hij weer dingen gaan ervaren. Net als jij heeft hij waarschijnlijk de verantwoording op zich genomen voor alles behalve voor zichzelf, en waarschijnlijk verbeeld jij je nu net als hij dat je hem zou kunnen helpen. Hij kon je niets leren wat hijzelf nog niet geleerd had. En dat is dat de bronnen die in ons verborgen liggen zichzelf slechts openbaren als we ons verstand erbuiten laten.
Je kan je een ander helpen sneller te veranderen, als je je ermee bemoeit zou het kunnen dat je de bestemming veranderd. Het is een natuurlijk proces een metamofose.” Mary’s mond viel open, en vroeg zich af of de vergelijking opging. Zat de robot in een proces dat je kon vergelijken met de verandering van een rups in een vlinder? En kon hij alleen maar zichzelf herstellen? Ze schudde haar hoofd, ze wist dat je de cocon met rust moest laten, de vlinder had tijd nodig om voldoende spieren ontwikkelen anders zou hij niet kunnen vliegen maar ze zou de robot toch gezeldschap kunnen houden?
De kruikman zag dat Mary nog steeds twijfelde en vroeg: ‘Weet je nog hoe het voelde toen het daglicht ongefilterd je kamer binnenviel en alles eindelijk kleur kreeg? Mary knikte, ze kon het zich nog heel goed herinneren. Op dat moment veranderde jij ook Mary, door die ervaringen. ‘Op een dag zal je je ogen sluiten en in het donker zal je op zoek gaan naar de bron. Mary zag aan hem dat hij iets ervaren had wat zij niet begreep omdat ze het niet voelde. Het was iets dat hem vertrouwen gaf en de kracht om de dingen te doen op de manier waarop hij ze deed.
Ze had er alles voor over zijn vertrouwen te hebben. Zij kon alleen maar denken aan alles wat misging. Ze voelde zich zo fijn als ze bij hem was, heel haar lichaam ontspande en alle angst en twijfel die haar als ze alleen was zo beknelde was weg. Ze was gaan geloven wat de robot haar had verteld; dat het gevaarlijk was daarbuiten, dat ze niet veilig was. Ze vroeg “Kan je me niet uitleggen wat de bron is zodat ik ook het vertrouwen in mezelf kan voelen dat jij hebt?” “Het heeft mij gevonden Mary, niet andersom”. Mary draaide met haar ogen en keek scheel. “Flauw hoor…” Zei ze denkende dat het een grapje was, hij haalde zijn schouders op, hij meende wat hij zei; “Heb geduld Mary, alles heeft zijn tijd nodig.”
Ze wist nog goed hoe afhankelijk en ongelukkig ze zich gevoeld had maar realiseerde zich niet wat voor een ontwikkeling ze had doorgemaakt. Hoe creatief ze was geweest in het bedenken van ontsnappingsmogelijkheden, hoe ze er elke dag weer in geslaagd was iets nieuws te bedenken om zich te vermaken. Ze was zich niet bewust hoeveel profijt ze hier in het bos had van alles wat ze in al die jaren ervoor geleerd had. Het kwam niet in haar op hoe moedig ze was geweest toen ze de edelsteen door de grijze ramen had gegooid. Hoe heldhaftig ze haar hand had uitgestoken naar een wilde vos en hoe ze vertrouwd had op haar intuïtie toen ze op zijn rug was geklommen op weg naar een onbekende bestemming.
Hoe groot haar veerkracht was geweest de eerste nacht in het bos toen ze net zo lang had gezocht tot ze een slaapplek had gevonden die enigszins veilig was en hoe inventief ze haar slaapplek gezellig had gemaakt. Ze dacht er niet aan hoe moedig en ondernemend het was de trap naar een vreemd huisje op te lopen, aan te kloppen en een wildvreemd wezen te vragen om hulp.
Geen reactie's