05 jun 10. De wenteltrap
De robot hoopte tevergeefs dat Mary’s wens naar buiten te gaan zou verdwijnen als ze de waarheid zou lezen over de wereld waar ze zo naar verlangde. Mary’s wens naar buiten te gaan was echter alleen maar gegroeid. Hij voelde zich zo moe en verward. Al die jaren was hij ervan overtuigd geweest dat alles wat hij deed voor haar was. Iets begon nu echter te knagen. De dingen waren veranderd. Hij beet op zijn tanden en daalde stap voor de stap in het donker de drieëndertig treden van de wenteltrap af. Onder aan de trap deed hij zijn schoenen uit en zette ze netjes naast elkaar, bedachtzaam legde hij de veters er netjes in en keek om. Voor hem lag een bloemenweide en het gras kriebelde zachtjes onder zijn voeten. Het verbaasde hem hoezeer hij ervan genoot hier weer te zijn. Boven aan de hemel fonkelden de sterren. Hij spreidde zijn armen en ademde diep in. Langs de bosrand fonkelden de vuurvliegjes…net als vroeger. Hij voelde een soort blijde opwinding toen hij het pad langs de rivier koos waarna het landschap veranderde in een vulkanische vlakte.
Hij schudde zijn hoofd om het effect dat de angst op hem had, met zijn ogen dicht deze weg te gaan was levensgevaarlijk. Hoe kon hij zo dom zijn geweest. Zijn herinneringen waren pijnlijk maar domheid was dodelijk.
Hij sprong over de diepe kloven heen, en het was hem een raadsel hoe hij dat de laatste keer gedaan had. Boven zijn hoofd hoorde hij gerommel, snel drukte hij zijn rug tegen de rotswand en op hetzelfde moment stortten grote brokken gesteente en pakken met sneeuw naar beneden. Gespannen wachtte hij en even plotseling als het begonnen was stopte het. Voor hem lag een pak sneeuw en puin, tussen de brokstukken glinsterde iets in een toverachtig lila.
Hij bukte om de steen op te rapen en draaide hem rond in zijn handen. Zoveel facetten…hij wist wel dat zijn hoop tevergeefs was, wat hij ook zou zeggen, Mary zou hem niet begrijpen. Wat hij gedaan had was achteraf bekeken helemaal niet goed geweest, hij had zich door zijn angst en zijn verdriet laten hiertoe laten verleiden. Hij voelde zich beroerd de schuldgevoelens drukten zwaar op zijn maag. Hij kon alleen maar hopen dat ze op een dag zou begrijpen dat fouten soms met de beste intenties werden gemaakt.
In gedachten verzonken wandelde hij verder, voorzichtig zijn voeten tussen de scherpe rotsen plaatsend. Betoverd door het inzicht vergat hij helemaal zijn ogen te sluiten toen hij het grote meer van zelfmedelijden naderde. Al snel was het pad in nevelen gehuld en tastte hij zijn weg door de duisternis. Hij voelde iets nats en op hetzelfde moment staarden twee bloeddoorlopen ogen hem aan grepen twee lange lege armen naar zijn hals. Geschrokken week hij achteruit, en keek vol afschuw naar het wezen dat oorverdovend schreeuwde zonder geluid te maken. In de mist doemden nu overal schimmen op en strekten hun armen verlangend naar hem uit en hij had het gevoel dat zijn keel werd dichtgeknepen.
Hij wist dat het slechts zijn herinneringen waren, maar het leek zo waar wat er gebeurde dat hij zich bijna het meer in liet sleuren. Een stem in zijn hoofd riep waarschuwend: “Ren jongen, ren! Je kan ze niet helpen!” Hoewel hij de woorden nauwelijks kon geloven, rende hij harder dan hij ooit gerend had. Met zijn handen tegen zijn oren gedrukt om de oorverdovende stilte van het verwijt niet meer te horen rende hij struikelend en wegglijdend in de richting van het dal. Steeds weer gleed hij naar beneden, greep zich vast aan de wortels van de bomen en klauterde weer naar boven terug naar het pad tot hij eindelijk het groene dal bereikt had met een hart dat bijna uit elkaar barstte van de inspanning, in het gras viel.
Liggend op zijn rug en zijn armen wijd uitgetrekt kwam hij weer op adem en dankte de hemel dat het gelukt was om te ontsnappen. Een beekje kabbelde vredig uit de bergen naar beneden en om hem heen dansten bloemenmanden door de lucht. Zijn ogen straalden van het leven en het heldere water smaakte hem beter dan alles wat hij ooit gedronken had. Toen zijn hart weer gekalmeerd was stroopte hij zijn broekspijpen op en keek naar de bergen, daar boven in de bergen was de grot waar Mary leefde, nog een paar uur lopen en hij zou er eindelijk zijn. Hij waadde door het frisse water naar de overkant en vervolgde zijn weg.
Al snel kwam hij bij de ruïnes van de oude stad, een stad die hij maar al te goed kende, er was echter nog maar weinig van over Even aarzelde hij, wat als zijn herinneringen tevoorschijn zouden komen? Hij richtte vastberaden zijn blik op de weg en liep met ferme pas over de hoofdweg door de ruïnes heen. Hij had het gevoel dat hij bekeken werd maar keek niet op of om, en zo bereikte de voet van de bergen zonder enig oponthoud.
Hij bond de stijgijzers onder zijn voeten en begon de stijle klim naar boven naar de ingang van de grot. Rechts en links aan de muur hingen de fakkels en in een nis in de rotswand vond hij de tondeldoos die hij daar had opgeborgen. Hij pakte een stokje uit het mooie doosje en streek over de zijkant van de tondeldoos tot de lucifer vlam vatte. Het licht was oogverblindend, hij stak de fakkel aan en liep de trap langs de rotswand omhoog. Het was vochtig en koel binnen en boven aan de trap was de kleine opening in de rotswand. Hij bukte en schoof op zijn buik door de smalle opening naar de andere grot waar Mary’s kamer zich bevond. Hij kwam overeind, en stak de fakkel die daar hingen aan. Lange witte sluiers hingen tussen de stalactieten, geen wonder dat hij er niet door heen was gekomen de laatste keer. Hij hield hield het licht van de fakkel bij een van de houten dozen en zag op het etiquette in grote zwarte kapitalen het woord ANGST staan.
Op een andere doos, stond het woord PIJN en daarnaast stond een doos die uitpuilde van de bestanden SCHAAMTE. Daaronder stond een doos met het woord: SCHULDGEVOEL. Rechts daarvan stonden drie nauwelijks gebruikte dozen, hij richtte zijn fakkel erop en zag de woorden: BLIJDSCHAP, PASSIE en LIEFDE
Hij moest hiermee aan de slag dat was wel duidelijk, het kon niet goed zijn dat deze dozen leeg waren en de andere veel te vol. Ineens dacht hij aan zijn werk, hij moest opschieten! Snel klom hij over de dozen heen, sprong van de ene op de andere doos en zakte erdoorheen. De doos barstte open , servies viel in scherven op de grond en hij probeerde te redden wat er nog te redden was. Het ving een lijstje op in zijn handen en voor hij het wist keek hij in de ogen van zijn geliefden. Hij hoorde een hoge piep in zijn oren en de muren die hij zo zorgvuldig om zijn hart heen had opgebouwd begonnen om hem heen in te storten en tussen de brokstukken van het servies stroomden nu zijn gevoelens in alle kleuren van de regenboog de grot in.
‘Wat we proberen te beheersen, beheerst ons leven.’
(Melody Beattie)
Voor het eerst sinds lange tijd voelde hij zijn lichaam, zijn handen tintelden en zijn voeten kriebelden… De kleuren glinsterden en dropen langs de rotswand naar beneden waar ze in beekjes over de vloer stroomden en verdampten tot wolkachtige gestalten die hem zachtjes raakten, hem bij zijn arm namen en hielpen te gaan zitten. Vol verwondering bestudeerde hij hun zachte gezichten, hij kon geen enkel oordeel in hun ogen vinden, alleen maar liefde. Ze schoven dicht tegen hem aan zonder een woord te spreken en toen brak al zijn weerstand en begon hij onbedaarlijk te snikken.
De waarheid wordt in stilte gevonden.
Met hun slanke vingers wezen zij naar zinnen in brieven die hij nooit gelezen had. Ze reikten hem foto’s aan van mensen die hij al jaren uit de weg ging en voelde dat al die mensen van hem hielden en hij van hen. Er welde iets op in zijn borst, iets warms, iets dat voelde als troost, een wonderbaarlijk gevoel van opluchting, een bevrijding. Het was alsof alle lasten die hij met zich meedroeg van hem afvielen. Niets was meer van belang, de toekomst noch het verleden.
In de verte hoorde hij mooie klanken, en voor zijn ogen speelde zich een film af. Hij zag zichzelf weer als jongeman, met in zijn armen zijn kleine jongen. Hij voelde weer het ontzag voor het wonder van een kind dat hij niet begrijpen kon. Voelde weer het geluk en de dankbaarheid. Twee heldere blauwe oogjes die totaal onbevangen in de zijne keken, een zacht warm lijfje dat in zijn armen bewoog.
In de volgende scene zag hij zichzelf lopen op het strand aan de Noordzee, die almachtig om zijn voeten golfde. Op zijn schouders zat een kleine blonde jongen, nu een kind van een jaar of zes. Hij voelde weer de koude voetjes in zijn grote warme handen. Een klein meisje rende vanuit de duinen op hen af, haar haren waaiden om haar vrolijk lachende hoofdje en ze pakte zijn hand. Samen gingen ze de zee in, dieper en dieper tot een sterke onderstroom hen meezoog de diepste diepte in. Hij voelde een warme stroming in het ijskoude water, het kwam van diep, nodigde hen uit. Samen zwommen de diepte in een daar op de bodem opende zich een oester. Een voor een gingen ze in haar warme zachte schoot tegen elkaar aan liggen, zachtjes sloot de oester zich en werd het donker.
Toen hij zijn ogen opende zat hij alleen op het trapje naar Mary’s kamer, de sluiers waren verdwenen, de fakkel was uitgegaan en hij was weer alleen, maar hij glimlachte van geluk en wist dat het goed was.
In the autumn night
When there’s no wind blowing
I could hear the stars falling in the dark
When you find what’s worth keeping
With a breath of kindness
Blow the rest away
— Robby Robbertson
Hij stond op, het was tijd om terug te gaan. Hij veegde de tranen van zijn gezicht en klom de trap op naar het kleine deurtje en keek door het sleutelgat naar binnen. Mary lag ondersteboven in haar bed. Ze hield het Q boek in haar armen alsof haar leven ervan afhing. Hij voelde een steek in zijn hart. Ze wist wat ze wilde en hij beloofde zichzelf dat hij haar zou gaan helpen. Zachtjes duwde hij de klink naar beneden en schoof de deur open. Hij moest de ruimte voor de deur vrijmaken, hij wist het, en het moest snel gebeuren want ze ging eraan onderdoor.
Hij pakte de steen uit zijn broekzak en legde hem voorzichtig neer op een verhoging naast haar bed, en toen hij de steen neerlegde zag hij een tekening van een meisje dat op de rug van een grijze vos door een prachtig getekend sprookjesbos vloog, abrupt draaide hij zich om. Hij vervloekte zichzelf om zijn onmacht. Hij wilde niets liever dan haar in zijn armen mee naar buiten nemen maar hij kon het nu niet doen. Waar moesten hij en zijn meisje van leven als hij zijn baan kwijtraakte?
Een van de balletjes in de kamer brak open en begon te stralen, weldra zouden de ramen opengaan en hij wilde niet dat Mary hem zou zien. Hij keek nog even naar de berg met veren. Hij wist dat hij hulp nodig had, iemand moest hen helpen…maar wie? Toen hij naar buiten ging zag hij nog net haar handje uit de veren omhoogkomen en zijn hart brak in duizendscherven toen hij zichzelf dwong de deur achter zich te sluiten. Hij wilde niet dat zij hem zou zien, hij zou sterven als hij in haar ogen zou kijken en haar zou moeten weigeren wat hij liever wilde dat al het andere in de wereld.
Diep in gedachten verzonken daalde hij de trap af, klom weer terug over de dozen en kroop op handen en voeten door de smalle gang terug naar de andere grot, langs het smalle pad naar buiten de lange weg terug. Hij zag de mensen in het meer van zelfmedelijden niet eens meer staan, er was nog maar een ding in zijn gedachten en dat was dat hij orde wilde scheppen in de chaos die zich voor Mary’s deur had opgestapeld, hij prevelde zachtjes; “Help me, help me alsjeblieft.”
‘I have weapons ye know not of! I have ways ye know not of! I have channels ye know not of! Mysterious weapons, mysterious ways, mysterious channels!’
— Florence Scovel Shin
Geen reactie's