De samenvatting
1281
post-template-default,single,single-post,postid-1281,single-format-standard,bridge-core-3.3.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,footer_responsive_adv,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-30.8.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.9,vc_responsive

De samenvatting

Mary’s naam komt van Mary’s room, een gedachten experiment uit een artikel van Frank Jackson, waarmee hij de onvolledigheid van theorie aantoont (theorie is geen ervaring). Mary is in het artikel een uitvinder die leeft in een zwart witte kamer zonder kleur en alle theorie bestudeerd over kleur maar zelf nog nooit kleur heeft ervaren.

De Samenvatting:

Er was een tijd dat we samen speelden, alles deelden. Een tijd waarin jij en ik een wij waren. Totdat het leven ons uiteendreef en we als twee grote rivieren een eigen weg baanden. Als twee rivieren bleven wij verbonden door onze oorsprong, tot een dam van angst ons scheidde. Als een vlijmscherp lemet sneed het wantrouwen door mijn ingewanden heen, zo scherp dat ik pas veel later de pijn voelde. 

Soms sijpelden nog kleine deeltjes van jou liefde door de dikke wanden en walsten met me door lege lange gangen. Troosteloos waren de dagen, tot ik eindelijk jou blik terugvond in de mijne. 

Hoofdstuk 1

Het begin.

In een kleine kamer lag op de grond een matras bedekt met een hagelwit dekbed, daarnaast stond een grote grijze wekker die zo hard rinkelde dat hij heen en weer wiebelde. Er kwam een klein handje onder de dekens vandaan dat net zo lang op de wekker sloeg tot hij abrupt stopte, waarna de hand vliegensvlug weer onder de dekens verdween. Enkele minuten later staken er twee armen onder de dekens uit en vrijwel tegelijkertijd kwam er een klein hoofdje tevoorschijn met een verwarde bos blauwe haren. Een klein meisje kroop nu op haar knieën het bed uit, rekte zich uit en liep naar het midden van de kamer. Aan het plafond hingen zes transparante dunne infuusbuizen die ze vastkoppelde aan zes holle openingen in haar lijfje. Toen alles goed bevestigd was trok ze een joggingbroek aan, dikke blauwe sokken en een vest en ging aan een grote houten tafel zitten. Ze pakte een potlood, keek naar de grote stapel wit papier die voor haar neus lag en pakte bedachtzaam een vel. Ze ademde diep in, plaatste het potlood op het hagelwitte papier en zuchtte. Oef…Daar was het weer, de buikpijn. Alsof er iets in haar buik zat, een klein monstertje dat in haar maag kneep.

Eerst even een kopje thee. Ze vulde de fluitketel met water en liep naar het raam en keek naar buiten. Zachtjes dwarrelden sneeuwvlokken naar beneden, hoe mooi…dacht ze bij zichzelf, onderwijl begon de fluitketel te fluiten. Ze stond op en liep erheen, draaide de gaskraan dicht en pakte uit een glazen pot een paar groene theebladeren deed ze in een kom en ging met de dampende kop thee weer aan tafel zitten. Het nare gevoel was verdwenen, maar hoe? Misschien door het beeld van de dwarrelende sneeuwvlokken. Ze glimlachte opgelucht en zachtjes liet ze haar potlood over het papier glijden.

Ze tekende een boom en een groot meer, vogels en een vos en toen ze niet meer wist wat ze nog meer moest tekenen stond ze op en keek verwachtingsvol naar wat ze had gemaakt. Ze wilde dat de tekening net zo mooi werd zoals ze het zich voorstelde, onzeker keek ze naar het papier. Ze schudde haar hoofd, nee, het was haar weer niet gelukt. Teleurgesteld streek ze zachtjes over het papier. Ze had een blauwe vos getekend met een zwarte glimmende neus. Maar de neus was niet echt nat, hij was even droog en plat als de rest van het papier en zijn vacht bestond weliswaar uit bijna evenveel dunne grijze lijntjes als de haren uit de vacht van een vos, maar dat was natuurlijk niet te vergelijken met een échte warme vacht. Een échte vacht die kon je voelen, je kon er met je handen doorheen aaien, je handen er diep in steken zo diep dat je de huid eronder zou kunnen voelen, daar waar het bloed doorheen stroomde. Haar tekening was maar een slap aftreksel van alles wat werkelijk kon zijn. Ineens verdrietig door de gedachte aan dat wat werkelijk kon zijn staarde het meisje naar twee grote ronde grijs getinte ramen, ze konden niet open, ze kon alleen maar naar buiten kijken, zelfs de deur in haar kamer zat dicht. Mary het meisje met de blauwe haren was nog nooit naar buiten geweest.

In de schemer waren zoals iedere ochtend de luiken opengegaan en had ze gezien hoe ze over een smal pad door de bossen naar een open vlakte liepen. Voor haar in de verte lag een groot grijs gebouw. Mary kende dit pad en het gebouw al zo lang als ze terug kon denken. Ze wist ook wat er zou gaan gebeuren de komende uren, ze kon het inmiddels wel dromen. Ze liepen op het grote grijze gebouw af en stopten even voor een grote glazen deur met zwarte spijlen. Zodra ze er recht voor stonden schoof de deur automatisch open naar links en liepen ze naar binnen, dan wandelden ze door een lange gang met betonnen muren. Welgeteld 80 stappen recht vooruit tot aan de volgende deur waarnaast een kleine klok met diepzwarte wijzers hing, vergelijkbaar met onze klokken ware het niet dat er bij ieder kwartier van de klok hetzelfde getal stond, de nul. Een grote stalen hand verscheen in beeld die een ronde kaart in de opening achter de klok schoof waarna de wijzers gingen draaien, tik, tak, tik, van nul naar nul. Linksboven op het kastje ging een blauw lampje branden, vervolgens schoof ook deze deur opzij.

Daarna bewogen ze zich weer verder door een lange smalle gang. Er passeerden andere wezens, allemaal even groot, hoekig, slank en ongeïnteresseerd. Niemand keek op of om, iedereen staarde recht vooruit, doelgericht alsof ze allemaal onderweg waren naar iets dat niet kon wachten en hun volledige aandacht opeiste. Links en rechts zag Mary allemaal genummerde deuren; een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven… De ramen maakten nu een scherpe bocht naar rechts en bij kamernummer 8 stonden ze stil. De stalen hand kwam weer in beeld werd geplaatst op het raam, er verscheen een vingertop uit een van de vingers van de stalen hand en na enkele secondes schoof ook deze deur automatisch open. Ze kwamen nu binnen in een steriele witte kamer met een bureau met drie grote beeldschermen, een stoel werd naar achteren geschoven en de grote ronde ramen van Mary’s kamer keken nu uit op een grijze display gevuld met eindeloos veel dezelfde getallen. Je raad het al het waren de twee cijfers, 0 en 1.

Vanaf dit moment zag Mary door de ramen alleen nog maar de cursor over de beeldschermen schuiven. Razendsnel werden de tekst gescand en elk ander nummer dan de nul of de een werd verwijderd. Af en toe bewoog het raam naar beneden en zag Mary hoe de stalen vingers met grote snelheid over een toetsenbord bewogen. Ze werd er misselijk van als ze er te lang naar keek.

{- misschien weghalen? In de middag bewoog het raam omhoog en naar rechts alsof iets waar Mary in woonde opstond. Er ging een andere deur open en ze kwamen uit op een gang. Deze keer ging het linksaf langs lange rijen van hoge metalen kasten. Her en der stonden kratten vol met elektrische draden, oude telefoons, plastic en mobiele apparaten. Afval dat via lopende banden een grote oven inschoof, van daaruit ging het omhoog via een ijzeren trap en een loopbrug door een netwerk van stalen pijpen. Dan rechts weer een deur door en weer een bureau en een beeldscherm met nummers, 0101… Mary zuchtte. Het was niet om aan te zien, ze hing de deken voor de ramen en ging tekenen, op haar hoofd staan, of een handstand tegen de muur, in een van haar boeken lezen en aantekeningen maken of verhaaltjes schrijven over een wereld waar ze wel veel over gelezen had maar die ze nog nooit echt had beleefd.}

Om 5 minuten voor 8 in de avond, ging Mary’s wekker weer. Deze keer stopte hij vanzelf na een paar keer rinkelen alsof hij had onthouden dat hij die ochtend was uitgetikt. Zodra het rinkelde legde Mary haar potlood snel op een houten plankje en stond op van haar tekentafel. Ze schoof de grijze leunstoel met de grote oren voor het raam, sprong erin, vouwde haar benen op onder haar lichaam en wachtte vol spanning op dat wat zou volgen. Dit was hét moment van de dag want klokslag 8 uur ging een grote deur naar buiten open in de kamer en deze keer voor een lange wandeling. De deur schoof open en voor haar lag de uitgestrekte vlakte waar ze zo van was gaan houden dat ze het dag in dag uit probeerde te tekenen. Mary stond op uit haar stoel en legde haar hand op het raam. Daar lag het grote meer sprookjesachtig omringd door de bossen. Mary keek door de ramen zoals wij naar een film kijken, en terwijl de ramen door het landschap bewogen stond zij sprakeloos voor het raam, tot de schemering aanbrak. Langzaam zakten de luiken naar beneden en werd het donker in haar kamer. Ze koppelde de infusen los, hing ze netjes over de stoel en kroop onder de dekens. Morgen was er weer een nieuwe dag.

Wat voor weer zou het zijn? Soms vielen er dikke druppels naar beneden die hard tegen het raam aan kletterden waar ze dan langzaam naar beneden stroomden. Nooit recht naar beneden maar altijd kronkelend van links naar rechts zonder haast naar beneden. Andere dagen scheen de zon door de hoge bomen en wierp lange schaduwen op het pad. Lange schaduwen die zich uitstrekten zelfs tot in haar ruimte waardoor het even leek alsof de bomen in haar kamer groeiden. Mary vond alles even mooi en ze wenste elke dag dat ze ooit de druppels zou kunnen horen vallen en de zonnestralen zou kunnen voelen op haar eigen witte huid. Met haar vinger volgde de druppels tot ze over de rand van het kozijn verdwenen. Op het raam zat een kleurenfilter waardoor alleen grijs licht binnenviel en het was dubbelglas. Het raam zat even dicht als de deur in en hoe hard ze er ook aan trok of duwde er was geen beweging in te krijgen. Ze had het opgegeven te proberen.

Tussen de takken van de bomen bewoog van alles, soms zag ze een eekhoorn even stilstaan om vervolgens snel achter een boom te verdwijnen. Een muis die vliegensvlug onder een pak bladeren verdween, of een boomkruiper die tegen de stam van een boom omhoog liep alsof het hem geen enkele moeite kostte. Groepjes koolmezen die fladderden van boom tot boom. Een roodborstje midden op het pad vol verwachting of er misschien een worm of kever omhoog zou komen uit de grond als dat grote ding waarin Mary leefde langsliep.

Mary stond op en liep door de kamer, net als de vogels spreidde ze haar armen zo wijd als ze kon en bewoog ze op en neer. Toen sloot ze haar ogen en deed alsof ze vloog, hoog tussen de bladeren van de bomen die zachtjes heen en weer wiegden met hun lange sterke armen. In de avond zakte de zon weg achter de heuvels en luiken werden gesloten waarna het binnen donker werd. Mary drukte op het knopje van haar bureaulamp en beschreef alles wat ze zich kon herinneren. De grote gevingerde bladeren van de tamme kastanjeboom, de dennenappels, beukennootjes en het groene mos.

Mary’s verlangen naar buiten te gaan groeide met de tijd. Ze droomde dat ze op haar eigen voeten wandelde door de uitstrekte heuvels en de donkergroene dennenbossen. Hoe ze haar handen over de natte schors van de bomen zou laten glijden, een bloem plukte voor op haar bureau en dat ze achter over in het gras lag en de vogels hoorde fluiten, terwijl de wind zachtjes door haar haren waaide. Ze begreep het niet, waarom was er een deur in haar kamer als die niet open kon?

Op een dag had ze zich zo wanhopig gevoeld dat ze hardop had geroepen: “Hallo, is daar iemand?” En tot haar verbazing antwoordde een stem: “Ja, Mary…wat is er?” Mary was naar de deur gerend waar het geluid vandaan leek te komen en had haar oor ertegenaan gelegd en opgetogen gevraagd: “Mag ik naar buiten?” Even was het stil geweest toen had de stem geantwoord: “Nee, Mary je mag niet naar buiten, je bent nog veel te klein, later als je groot genoeg bent. Hierbinnen ben je veilig.” Mary had niet geweten wat ze moest zeggen. Gespannen en met opgetrokken schouders was ze aan haar tekentafel gaan zitten. Leunend met haar gezicht op een hand had ze een paar schetsjes op het papier gekrabbeld en gemompeld: “Wat is er dan zo gevaarlijk buiten?” Er kwam geen antwoord meer en ze had het gevoel dat er een brok in haar keel zat. Ze nam zich voor dat ze zelf nooit iemand zou verbieden om naar buiten te gaan. Nooit! Wie was het daarbuiten die dat voor haar bepaalde?

Toen Mary die volgende ochtend wakker was geworden herinnerde ze zich weer wat er gebeurd was die vorige dag. In gedachten schroefde ze het infuus aan de openingen in haar buikje toen ze ineens vanuit haar ooghoek op haar bureau iets zag liggen. Het was een pakje in prachtig grijswit geruit cadeaupapier, met een wit lint eromheen. Zou iemand binnen zijn gekomen? Ze rende naar de deur en duwde de klink omlaag, maar nee, er was geen beweging in te krijgen. Was het pakje van degene die haar hier opsloot? Ze vouwde haar armen over elkaar, ze hoefde geen pakje, ze wilde naar buiten.

Ze ging aan tafel zitten en was gaan tekenen en af en toe keek ze naar het pakje tot het haar zo irriteerde dat ze het verstopte onder het kussen van de leunstoel. Na een paar uur kon ze zich echter toch niet meer beheersen en won haar nieuwsgierigheid het van haar trots. Ze scheurde ze het pakje open en voor haar lag een prachtig boek over een planeet getiteld “de aarde”. Ze liep naar de grote leunstoel, knipte de leeslamp aan, trok haar benen in en sloeg het open. Op de eerste pagina stonden de woorden: “Voor Mary, mijn allerliefste kleine meisje.” Mary was verbaasd dat iemand haar het allerliefste meisje noemde. Als iemand opsluiten lief vinden was dan bedankte ze daarvoor. Maar het boekje was te mooi om niet verder open te slaan, vol verwachting begon ze te lezen over de wereld en de wezens die er allemaal leefden.

Lang, lang geleden, in een land op een planeet ver weg van hier, lag een kleine ronde bol in zijn houten bed vol zachte witte veren heerlijk te slapen. Als hij een neus had gehad had je hem uit de veren zien steken maar omdat hij zo rond was stak niets uit boven de veren. Het was vroeg in de ochtend en een warm zonnetje scheen op zijn bed. “Oho wat lekker warm…” Gaapte het balletje en rekte en strekte zich uit; zo goed en zo kwaad als een bolletje dat kan doen. Een nieuwe dag was begonnen. Opgetogen wiebelde hij heen en weer, tot hij vaart genoeg had en pardoes het bed uit tuimelde… woeps daar ging hij. “Poink, oink, oink” butste hij zijn nest uit en in één keer lag hij in het natte groene gras. Brr, koud en nat! Snel butste hij verder, hoger en hoger, zo hoog dat hij zijn nest ver onder zich zag verdwijnen en ineens had zijn planeet geen aantrekkingskracht meer en zweefde het balletje zomaar de ruimte in.

Opgetogen keek hij zijn ogen uit, sterrenstelsels Het bleef maar doorgaan er leek geen einde aan te komen. Hij stopte met draaien en bleef tot zijn verbazing stil hangen in de ruimte en keek eens rustig om zich heen. Overal zag hij sterren maar ze leken allemaal op elkaar…welke moest hij opgaan? Hij hing daar lang, hopende iets bijzonders te zien…en zowaar op een dag was het zover. Hij wist het in het begin nog niet helemaal zeker maar hij had het vermoeden dat er één sterretje was dat het allermooiste brandde, lichter en zonniger dan alle anderen. Vanaf dat moment zocht hij zodra hij wakker werd in de donkere hemel naar dat sterretje, en daar stond het dan, iedere dag opnieuw kwam ze te voorschijn en fonkelde als geen ander. Op een dag zag hij haar niet en toen voelde zich zo verdrietig dat zijn hart een klein sprongetje maakte toen ze eindelijk weer fonkelde. Vastberaden begon hij haar kant op te draaien. En jazeker, mocht je het je afvragen ook bolletjes hebben een hart, misschien iets anders dan dat van ons maar een hart hebben ze zeker. Vastberaden begon hij heen en weer te wiebelen, tot hij genoeg vaart had. Het kostte hem dagen, wat zeg ik…maanden en uiteindelijk zelfs jaren maar hij draaide langzaam haar kant op.

Op een mooie dag kwam hij eindelijk zo dicht in de buurt van de ster dat hij iets warms begon te voelen op zijn huid. Hij glimlachte opgetogen en boog een beetje verlegen en hoffelijk naar het sterretje (23.5 graden om precies te zijn) de ster keek verrast op en vroeg zich af wie dat moedige grijze bolletje was die zich zo dichtbij waagde… Haar wangen gloeiden verlegen onder zijn aandacht en de aarde glimlachte vol bewondering en draaide minstens zo verlegen om haar heen. Steeds een beetje dichterbij en dan weer een beetje verder weg, zo maakte hij een rondje om haar heen. Dat rondje duurde precies een jaar, het ‘sterretje’ was onze zon en was wel 108 maal groter dan hij dus hij moest behoorlijk zijn best doen. Het sterretje straalde naar alle kanten door al die aandacht en zei ze zachtjes: “Leuk, dat jij er bent.” En de aarde grinnikte verlegen en grijnsde dolgelukkig terug en stotterde: “Ik v, v, vind het o, o, ook leuk dat j, j, jij er bent”.

Je moet weten dat de aarde voordat hij de zon tegenkwam wel vrolijk maar helemaal kaal, koud en grijs was. Pas toen het zonnetje hem van alle kanten bescheen kreeg hij een beetje kleur en begon er aan alle kanten van zijn lichaam iets te groeien. Bomen, struiken, bloemen en zelfs beestjes. Dat vond hij natuurlijk reuze gezellig. Een van al die beestjes was bijzonder ijverig. Je had het zelfde type in verschillende kleuren, van wit tot chocolade bruin en ertussenin nog allerlei variaties, roze en caramel. Het had alleen op het hoofd een vachtje en had net als veel andere zogenaamde zoogdieren vier poten maar liep de hele dag op zijn achterpoten. Het beestje bouwde huisjes, reed rond in een blikje met vier wielen en deed van alles. De aarde was soms boos op het beestje omdat het veel andere dingen kapot maakte, maar als hij dan zag dat het kleine wezentje het goed bedoelde en heel lief zijn tuintje met de plantjes verzorgde en net als de aarde heel erg genoot van de vogels en andere dieren in het bos dan moest de aarde toch weer glimlachen. De aarde was niet haatdragend, om de doodeenvoudige reden dat hij zich daar erg ongelukkig bij voelde had hij besloten domweg nooit meer lang iets naars te denken. De aarde vertelde dag in dag uit zijn grote zonnige vriendin wat er allemaal gebeurde op zijn lijf. En zij genoot van zijn verhalen, het waren tenslotte een beetje hun kinderen en zij kon niet zo heel dichtbij komen dan zou het voor de aarde te warm worden. Tot haar spijt lukte het niet altijd om het iedereen naar de zin te maken ook al deed ze nog zo haar best. Ze kon alleen haar licht laten schijnen op één kant van de aarde. Soms straalde ze teveel en dan weer te weinig, er werd veel geklaagd en hoewel het haar verdrietig maakte leerde ze geleidelijk aan te accepteren dat ze niet altijd iedereen gelukkig kon maken.

Op een dag verscheen een nog veel kleiner bolletje aan de horizon. Het is het bolletje dat je s’avonds aan de hemel ziet…soms zie je maar een randje ervan. Dat bolletje was de maan en ze heette Luna. Ze was het kleine zusje van de aarde (die natuurlijk Tellus heette). Nadat hij het nest uit was gestuiterd wilde zij natuurlijk ook de grote wijde wereld in. Luna moest echter wachten tot zij oud en groot genoeg was maar ze kon niet wachten. Ongeduldig was ze uit het nest gestuiterd, piepklein was ze het heelal ingestuiterd. Ze had nog geen beschermlaagje opgebouwd tegen de buitenwereld en alles wat door de ruimte zweefde raakte haar zo dat ze soms duizelde en haar kleine lijfje tolde. Toen ze haar grote broer eindelijk in de verte zag riep ze zo hard als ze kon: “Tellus”.  De aarde keek verbaasd op, die stem die kende hij toch…even voelde hij een blij en warm vonkje van herinnering in zijn buik en daar zag hij in de verte een kleine fragiel grijs bolletje met een vastberaden gezicht, dat kon niet missen het was zijn zusje. Hij schrok toen hij zag hoeveel kraters er in haar bolletje waren geslagen, ze grinnikte echter em stak haar kin trots naar voren en zei; “Ik voel er niks meer van hoor”. Hij schudde zijn hoofd en trok haar snel naar zich toe: “Ohoo, niet zo hard trekken!” riep ze vrolijk. “Wat ben je toch een dikkerd!” Hij keek voor de grap een beetje verontwaardigd en zei: “Rustig aan he, kleintje, jij mag ook weleens wat meer eten anders wordt je nooit zo groot en sterk als je grote broer” “Pfft, alsof ik zo dik zou willen worden als jij” riep Luna vrolijk en terwijl ze het riep zag ze ineens overal kleurtjes op zijn lichaam bewegen. “Wat is er met jou gebeurd?” vroeg ze verbaasd en begon nieuwsgierig om hem heen te draaien. Haar mond viel open en Tellus liet zijn kleine stoere zusje welwillend alles zien wat er op zijn lichaam leefde.

 

Het duurde wel een maand voordat ze eindelijk rond was. Ze vroeg verbaasd: “Maar…waarom groeit er op jou van alles?” Hij schoof glimlachend een beetje opzij en toen zag Luna voor het eerst de zon stralen. Ze schrok zich een hoedje! Ze kneep haar ogen dicht tegen het felle licht en fluisterde vol bewondering: “O, wat is ze mooi en groot! Ben je daarom hier heen gekomen?” Haar grote broer knikte trots met een glimlach van oor tot oor en zei zachtjes: “Ja, ze is een hele lieve vriendin van mij geworden”. “Maar…” vroeg Luna “Ben je dan niet bang voor haar…ze is zo groot en zo warm?”. De aarde schudde zijn hoofd en zei: “Nee hoor, ik ben niet bang, af en toe verbrand ik wel een beetje hier en daar, maar dan draai ik gewoon een beetje verder. En weet je als het koud is hoef maar met mijn lichaam te draaien en het wordt lekker warm. Natuurlijk moet ik mijn hoofd wel koel houden. Maar dat is geen probleem…probeer het maar eens. Luna schoof voorzichtig voetje voor voetje tussen de zon en de aarde in. “Hé!” Protesteerde de aarde en begon hij te rillen. “Wil je alsjeblieft niet precies voor mijn neus gaan staan? “Oh, eh sorry ..” grinnikte Luna en schoof een beetje op. Ze had het nu al snikheet gekregen en begon te trekken aan de zee om weer een beetje af te koelen. “Hey!” riep de aarde, “Rustig aan een beetje! Je trekt de zee helemaal naar jou toe!” “Ah, joh” grinnikte Luna, ze vond het wel leuk om haar grote broer een beetje te plagen. De aarde fronste verbaasd zijn wenkbrauwen want zijn zachte natte vel werd inmiddels bijna over zijn oren getrokken. “Zo is het wel genoeg geweest Luna” mopperde de aarde en trok zijn vel terug. Luna liet een beetje teleurgesteld los en vroeg meteen “Wanneer mag ik dan nog een keer?” “Nou misschien over een tijdje weer…” mompelde de aarde bedenkelijk. Hij was heel blij dat zijn zusje er was maar dit was niet zijn favoriete spelletje. Ook nu nog trekt Luna vier keer per dag de zee naar zich toe, misschien heb je dat weleens gezien toen je aan het strand was. Het is het hoogtepunt van Luna’s dag om lekker hard aan het natte vel van haar grote broer te trekken. De zon heeft er ook plezier in en eens per maand als ze tegenover elkaar staan en de aarde precies er tussenin, trekken ze zo hard als ze kunnen en bij ons zie je hoe het zeewater omhoog gaat (de grote mensen noemen dat springvloed). Je zult begrijpen dat deze drie zonder dat ze het weten en zonder slechte bedoelingen veel veranderingen veroorzaken overal op de wereld en zo ook in een klein landje aan de kust van de noordzee dat Nederland heet.

Als je vanuit hier voor het eerst de zon ziet verdwijnen aan de horizon weet je natuurlijk niet hoe dat komt en of ze ooit nog terugkomt, maar geloof me, daar mag je wel op vertrouwen. De allerslimsten onder ons bewoners van de aarde, kwamen er al snel genoeg achter dat de warmte van de zon overal doorheen te voelen was. Als je stil ging zitten met je blote voeten plat op de grond en lang genoeg luisterde dan hoorde je haar warme stem door alles en iedereen heen stromen en zachtjes zeggen: “Ik ben bij je.”

 

Haar verlangen om aan de kamer te ontsnappen en de wereld zelf te ontdekken groeide met elk woord dat ze las. ‘S Nachts als de luiken gesloten waren probeerde ze met haar kleine vingertjes de kit waarmee de ramen vast zaten los te krabben, maar zonder veel succes.

 

Het leek een ochtend net als alle andere, Mary was opgestaan toen de luiken waren geopend en keek door de ramen naar buiten terwijl ze het infuus bevestigde. De zon was opgekomen en straalde naar binnen, ineens fonkelde iets, verbaasd keek Mary naar haar bureau. Er lag een prachtige grijze steen op haar tafel. Ruw en ongeslepen met ontelbaar veel facetten waardoor hij fonkelde van alle kanten. Mary liep erheen en bekeek de steen van alle kanten. Haar neus kriebelde van blijdschap ze legde de steen op tafel en zag dat hij ineens begon te schuiven. Mary pakte de steen op in haar handen en keek er verbaast naar. Hoe kon dat nou? Ze legde de steen weer neer en weer schoof de steen maar nu ook alle andere dingen op haar bureau. Toen begreep ze het, de steen bewoog niet maar de kamer. Verbaasd rende ze naar het raam, de vloer stond inmiddels zo schuin dat ze omhoog moest lopen tegen de hellende vloer. Ineens helde de vloer weer de andere kant op, even kwam de kamer weer recht te staan en net toen Mary alles op wilde gaan ruimen kantelde de ruimte met zo’n vaart dat Mary voorover tegen het raam aan knalde. De oever van het meer kwam recht op haar af boeken vlogen door de kamer, potloden vlogen rakelings langs haar hoofd. Even was ze buiten bewustzijn en toen ze weer bijkwam keek ze verbijsterd naar buiten. Even was het stil, Mary kwam overeind, ze stond nu met haar voeten op het raam, het was donker in de kamer. Wat was er in vredesnaam aan de hand?

 

Wat zich buiten afspeelde

Het duizelde in zijn hoofd. Iets in hem functioneerde niet meer, verschrikt dacht hij aan alles wat hij die dag had gedaan, was hij niet iets vergeten? 01, 01, hij meende dat daar toch iets had tussen gestaan, had hij wel alles weggehaald? Wat zouden ze zeggen als ze ontdekten dat hij een fout had gemaakt. Hij had slecht geslapen en gedroomd dat hij met Mary buiten wandelde. Hij wilde zo graag, ze was inmiddels al twaalf en voor haar verjaardag had hij zich voorgenomen om iets bijzonders te doen…maar hij mocht niet aan persoonlijke dingen denken. Hij wist dat het mis ging met de mensen die gingen nadenken, hoe had hij zo dom kunnen zijn.

 

Hij zweette…had hij te veel kleren aangedaan? De druppels parelden van zijn voorhoofd. Wat hadden ze ook al weer gezegd? Hij kon het allemaal niet meer onthouden. Was er iemand die hem kon helpen? Hij kende niemand. Hij had alleen nog maar gewerkt de laatste jaren, in de avond na het werk ging hij op de steiger zitten en sloot zijn ogen. De verantwoording die hij had was erg groot, hij was erg belangrijk hadden ze hem verteld…men als er iets fout ging dan was het zijn schuld. Zijn schuld. Er kwam een waas voor zijn ogen en hij bleef haken achter zijn eigen broekspijp. Daar ging hij, voorover in de klei. De klei deinde zachtjes op en neer als om zijn val te breken niet dat hij dat voelde, hij voelde niets meer, hij dacht alleen nog maar, duizenden gedachten waarvan er niet een meer de juiste leek. Alsof hij een deur had opengemaakt naar een andere wereld.

 

Hij probeerde overeind te komen, hij moest overeind komen, hij moest naar het werk, op tijd de kaart in de klok steken…maar waar was boven en waar beneden? Even bleef hij liggen, kalmeer nou, zei hij streng tegen zichzelf. Rustig aan…Hij draaide op zijn rug en ademde diep in, het tollen stopte even en hij voelde hoe hard zijn hart klopte in zijn borst, tik, tak als de klok op het werk maar veel sneller. Zijn ademhaling was te oppervlakkig en te snel. Wat was er aan de hand? Hij moest naar het water, het water was als een spiegel, misschien zou hij kunnen zien wat er aan de hand was. Er moest iets mis zijn met zijn systeem. Hij probeerde overeind te komen maar zijn armen waren te slap om hem te steunen en hij zakte weer terug in de klei. Zijn lichaam voelde loodzwaar, het had nog nooit zo gevoeld. Even rusten en toen nog een poging. Hij beet op zijn lippen, ja het lukte, hij kwam een klein stukje vooruit, toen nog een stukje. Op handen en voeten sleepte hij zijn lichaam naar het water terwijl de wereld om hem heen tolde.

 

Eindelijk was hij bij het water. Hij boog voorover, zag zijn eigen spiegelbeeld, en kokhalsde. Hij was…hij snakte naar adem en fluisterde met schorre stem: “Mary, zie je dat?” Mary knikte geschokt en haar ogen bevroren achter de grijze ramen. Ze kon niet antwoorden, nu ze zich realiseerde wat er gebeurd was. Ze greep het kozijn vast want de kamer helde nu nog verder voorover. De robot kwam weer overeind en zijn somberheid sijpelde nu haar kamer binnen en droop langs de muren naar beneden. Ze hield haar hand voor haar mond en kuchte. Ze keek om zich heen, het was mistig geworden in de kamer door alle kieren kwamen gassen naar binnen, ze had het gevoel dat ze zou ze stikken. Ze moest nadenken, wat kon ze doen? Het raam was van glas…glas…Haar blik gleed nu razendsnel over de spullen in de kamer…waarmee kon ze het raam breken? In haar handen fonkelde de steen.

 

Mary ademde diep in, strekte haar arm met in haar hand de steen zo ver mogelijk naar achteren en mikte. Met volle kracht vloog de steen door het raam en het glas brak in duizenden stukjes. Ze hoorde buiten een luide schreeuw: “Argh! Au!” Ze schrok, maar had geen tijd om zich lang af te vragen wat ze gedaan had want op hetzelfde moment stroomde modder en water de kamer binnen. De kamer draaide weer en kwam omhoog waardoor de ramen van de grond kwamen en de ruimte zich vulde met warme zonnestralen. Mary voelde hoe de warme stralen haar lichaam verwarmden en alle haartjes op haar armen kwamen nieuwsgierig overeind. Verbaasd keek ze naar haar handen die altijd lichtgrijs waren geweest en nu een huidskleur hadden gekregen. Vanuit haar ooghoeken zag ze haar eigen haren, felblauwe krullen die zachtjes op en neer deinden in het briesje dat samen met de zon de kamer in was gekomen.

 

Onzeker keek ze over de rand van het kozijn. Ze had altijd al naar buiten gewild maar nu ze op het punt stond weg te gaan was er iets dat haar weerhield. Het ongewisse? Was ze bang? Ze wist niet wat haar te wachten stond daarbuiten. Hier binnen was het veilig had de robot tegen haar gezegd, nou dat was inmiddels niet meer zo. Ze had veel gelezen over de gevaren daarbuiten. Ze zou zich moeten verdedigen tegen de wilde dieren en ze zou zelf voor eten moeten zorgen? De kamer begon weer te schudden, nu nog veel heftiger dan voorheen. Mary viel tegen de muur aan en kon zich nog net vastgrijpen aan de rand van het kozijn. Ze had weinig keus. Tegelijkertijd hoorde ze de zo vertrouwde stem haar naam roepen: “Mary, redt jezelf, nu!” Ze slikte en keek angstig om zich heen, schroefde het infuus los terwijl haar hart in haar keel klopt. Haastig brak ze de scherven af die nog omhoogstaken uit de rand van het kozijn. Snel rende ze naar het bed, trok de deken eraf en gooide die over de rand en stak haar been naar buiten over de rand heen. Ze draaide met haar rug naar buiten zodat ze zich met twee handen vast kon houden en wierp nog een laatste blik op haar kamer. De wekker was rood, ze had een rode wekker…Ze tilde nu ook haar andere been over de rand en keek naar beneden ademde diep in en liet zich vervolgens langzaam naar beneden zakken. Ze wist dat het ongeveer nog anderhalve meter springen was, dat moest lukken. De robot begon weer te bewegen en Mary slingerde heen en weer. Haar handen waren nat van de transpiratie en ze voelde dat ze langzaam haar grip verloor. Ze moest nu springen anders zou ze vallen, ze keek naar beneden en liet los. Ze zette zich schrap, daar kwam de grond aan, zakte door haar knieën en rolde met vaart achterover. Net op de rand van een stalen knie bleef ze doodstil liggen. Ze probeerde haar armen en benen te bewegen, gelukkig alles was in orde. Opgelucht krabbelde ze overeind en keek omhoog. Hoog boven haar torende het gezicht uit van de robot. Tranen welden op in haar ogen, hoe lang was hij al in deze toestand? Ze wist dat dit wel vaker gebeurde met mensen, ze had erover gelezen maar nooit vermoed dat degene met wie zij sprak ook al in een robot was veranderd. Ze had het kunnen weten, al die keren dat ze geen antwoord kreeg. “Hoi…” zei ze zachtjes. De robot staarde nog steeds naar zijn spiegelbeeld en vroeg verbijsterd: “Wat is er van mij geworden?” Mary slikte, het leek haar beter maar niets te zeggen hij wist het antwoord zelf wel. De stem die altijd zo sterk en zo overtuigd van zichzelf had geklonken trilde nu onzeker. Mary keek omhoog en voelde zijn pijn, als een grote knoop in haar buik die het onmogelijk maakte nog goed door te ademen. Zo voelde dus medelijden. Mary wist dat het geen zin had om met iemand mee te lijden en net zo verdrietig te worden als de ander was. Het deed pijn en hoe je het kon stoppen had ze nergens gelezen …

 

De robot zat op de steiger terwijl een stroom van gedachten hem overspoelde. Gedachten aan de dingen waaraan hij nooit meer had willen wilde denken, maar hoe hij ook zijn best de gedachten te verdrijven ze kwamen steeds weer terug. Hij zag beelden van vroeger voor bij komen alsof er een film afgespeeld werd in zijn hoofd. Zijn hond die vrolijk het ijs op rende achter een stok aan die hij gegooid had en erdoorheen zakte en spartelend en blaffend voor altijd onder het ijs verdween, de blikken van de mensen die hij had ontslagen, de smekende ogen van zijn zieke moeder die zachtjes vroeg of hij niet nog even wilde blijven elke keer als hij de deur achter zich sloot om naar huis te gaan, de vrouwen die hij had belogen en bedrogen zonder ze ooit pijn te willen doen, allemaal stonden zij voor hem in een meer van drijfzand en staarden hem verwijtend aan.

 

Had zijn angst dat ook Mary iets zou kunnen overkomen hem overbezorgd gemaakt? Hij had hard gewerkt en zijn eigen dromen en wensen vooruitgeschoven naar later. Jarenlang had hij naar de pijpen van andere mensen gedanst, te vaak tegen zijn eigen overtuigingen in en van anderen had hij hetzelfde geëist denkende dat dat de enige weg was. Moe en uitgeput realiseerde hij zich dat hij iets belangrijks was vergeten, het allerbelangrijkste. Mary keek verwachtingsvol naar de robot en zag de wieltjes draaien in zijn hoofd. Hoopvol dacht ze bij zichzelf; misschien is het nog niet te laat. Misschien kan hij alles ordenen in zijn hoofd en de deuren openen, dan kan ik bij hem wonen en rustig aan de wereld een beetje leren kennen. Maar na een paar minuten realiseerde ze zich dat hij zo in gedachten was dat hij haar niet eens meer zag staan. Het was vast een hele klus om al je herinneringen te ordenen als je ze zo lang had verdrongen. En dat kon hij vast niet als hij ook nog aan haar moest denken of voor haar moest zorgen. Ze wist wat haar te doen stond en moediger dan ze zich voelde stak ze haar borst vooruit en haar schouders naar achteren en hief haar hoofd fier op en zei: “Ik denk dat ik er maar eens vandoor ga, rust jij maar lekker uit.”

 

Verward keek de robot op en zag Mary op zijn knie staan. Zijn blik werd mild en verward vroeg hij: “Wat zei je?” “Dat je hier lekker uit moet rusten en ik wel voor mezelf kan zorgen.” Antwoorde Mary en glimlachte er zo vrolijk mogelijk bij. Ze mocht nu niet laten zien hoe ze zich echt voelde. In het enige oog van de robot waarmee hij nog kijken kon, zag de robot wel hoe haar knieën knikten terwijl ze vrolijk haar duimen de lucht in stak en naar hem knipoogde. Hij slikte en dacht aan al die keren dat ze hem gevraagd had of ze naar buiten mocht. Als hij had geweten dat het zo zou lopen dan was hij veel eerder alles op gaan ruimen… Maar het was altijd zo druk geweest. Hij had wel geweten dat het leven veranderde maar hij had gedacht dat later nog zou komen. Later was echter zonder iets te zeggen binnengeslopen en terwijl hij werkte hadden de herinneringen zich opgestapeld.

 

Hij had in zijn leven veel meegemaakt en had besloten dat mensen onbetrouwbaar waren net als alle andere wezens. Hij had haar van iedereen afgeschermd zodat ze niet mee hoefde te maken wat hij had meegemaakt. Ze had hem en hij had haar en dat was genoeg. Maar diep van binnen wist hij dat het niet genoeg was geweest. Haar onbeantwoorde vragen doolden rond in de donkere lege lange gangen van zijn stalen lichaam. De verwijtende stiltes, haar trieste blikken voor het raam als de luiken weer sloten. De mooie tekeningen van alle dingen waar ze over las die hij op haar tafel zag liggen als ze sliep. De verhalen die ze schreef over meisjes zoals zij die avonturen beleefden in een wereld die zij niet kende. Ze had haar eigen wereld geschapen in hem, omdat ze niet naar buiten kon. Hij hoorde nog haar heldere kinderstem vragen die door de lange gangen schalde: “Mag ik naar buiten? Alsjeblieft?”

 

En nu moest zijn kleine meisje zonder ervaring helemaal alleen naar het grote bos. Hoe gevaarlijk was het als je nog nooit echt iets gedaan had en alles wat je wist alleen uit boeken kwam? Hij had geweten dat hij moest veranderen maar hij was zo bang. Zo bang. Slechts heel af en toe had hij genoeg moed gehad om via de oude route naar binnen te gaan. In gedachten de wenteltrap naar beneden, de tuin door en langs het meer van zelfmedelijden, de lange weg over de heuvels en dalen van zijn leven tot aan de verlichte grot en dan de trappen omhoog naar de kamer van Mary, langs de stapels met herinneringen. Er waren dagen geweest dat zijn verlangen haar te zien groter was dan zijn angst voor al zijn herinneringen. Die dagen was het gelukt haar even te zien en iets voor haar achter te laten. Angstvallig liep hij dan de trap omhoog langs de mooiste boeken die hij ooit gelezen had, de volgeschreven schriften met zijn herinneringen, de mooie voorwerpen die hij verzameld had, zoals edelstenen, schelpen veren en sleutels van de harten van de mensen waar hij van had gehouden.

 

Elke keer was het goed gegaan tot de laatste keer, de trap lag te vol hij kon er niet meer overheen stappen. Moedig had hij een stapel opzij geschoven, vastberaden er niet naar te kijken. Maar omdat hij niet durfde te kijken greep hij ernaast en daardoor viel er van alles uit de stapel, foto’s en brieven en een steen rolde naar beneden. In een reflex greep hij ernaar, en toen zag hij ze, de gezichten van de mensen waar hij zielsveel van had gehouden en hij was als betoverd gaan zitten op de overvolle trap en had de brieven die hij nooit geopend had gelezen en de tijd was teruggekomen alsof hij nooit was verloren gegaan. Moe en overladen door emoties was hij bij haar kamer aangekomen had de deur geopend, zag haar lieve gezichtje terwijl ze sliep en had de steen op haar tafel gelegd. De fonkelende facetten van al zijn dromen, hij had ze te lang genegeerd. De weg terug was hij gerend alsof de duivel op zijn hielen zat en toen was het gaan duizelen van spijt. Dus zo voelde spijt dacht de robot bij zichzelf. Het deed pijn en hoe je het kon stoppen had hij niet geleerd.

 

Aan de overkant van het water zat een grijze vos. Even dacht de robot dat hij droomde, maar zijn hoofd tolde niet meer en hij wreef in zijn ogen. Hij keek weer, de vos zat er echt. De oren van de vos stonden gespitst overeind en het leek alsof hij naar hem en Mary zat te kijken. De robot had de mensen weleens horen praten over de grijze vos maar hij had nooit gedacht dat er werkelijk een bestond. Hij geloofde niet in sprookjes. Hij moest werken zodat dat elke maand geld op zijn bankrekening gestort werd. Daarvan betaalde hij de rekeningen voor verzekeringen en zijn pensioen. Hij had zich voorgenomen op een dag de tijd te nemen om te genieten en samen met zijn kleine meisje sprookjes te gaan lezen maar dat moment was nooit gekomen. Hij bleef zich zorgen maken, elke dag meer. Altijd was er iets dat nog gedaan moest worden of iemand die iets nodig had en binnen in hem in een kleine kamer wachtte een klein meisje op het moment dat ze eindelijk naar buiten zou mogen. Nu stond ze buiten voor hem en was al zo groot een schuldgevoel hield zijn keel dicht met beide handen en hij kon nauwelijks nog ademhalen.

 

De vos was dichterbij gekomen en de robot wist wat dat betekende. Weldra zou de vos Mary meenemen naar het bos. Iets in hem begon te dagen, kwam het door de scheuren in zijn lichaam waardoor het licht ineens naar binnen viel? Hoe had hij kunnen denken dat hij de wijsheid in pacht had. Hij had gezien hoe Mary straalde toen ze naar buiten klom, hoe haar ogen glinsterden toen ze de vogels hoorde fluiten en hoe de wind door haar haren waaide en er kleine knopjes van vreugde in groeiden. Echt leven en dingen meemaken dat had ze nog nooit gedaan. Hij had haar wel beschermt maar zonder het te weten ook de kans op alle mooie ervaringen in het leven ontnomen. Hoe had hij zo dom kunnen zijn. Hoe waardevol was de veiligheid en zekerheid die hij haar had geboden in vergelijking met de ervaring echt te leven?

 

Hij was onzeker en angstig geworden omdat de wereld anders was geweest dan hij als jongeman had gehoopt. Verbitterd en vol zelfmedelijden had hij de deur naar de wereld gesloten. Maar die avond op de trap met al zijn herinneringen had hij ineens begrepen dat wat hem het meeste pijn had gedaan zijn eigen aannames waren geweest. De redenen waarom dingen gebeurden waren zoveel gecompliceerder en bijzonderder dan hij toen had kunnen begrijpen. De dingen die hij zelf had bepaald hadden hem zeker niet gelukkiger gemaakt dan dat wat het leven hem had gegeven. Dingen die hij aanvankelijk niet had gewild bleken tot zijn mooiste herinneringen te horen. Hij had hier nog nooit over nagedacht, wat een chaos, hij moest dringend alles daarbinnen gaan ordenen. Er begon iets in hem te stromen dat zich zachtjes kriebelend een weg baande door zijn lichaam…was alles dat hem overkomen was dan ergens goed voor geweest? De gedachte was een stroom geworden die zich nu vrolijk een weg baande, warm en fris steeds verder omhoog via zijn kuiten naar zijn kniëen, zijn dijbenen, rondkolkte in zijn heupen en golfde door zijn buik en vandaaruit regelrecht met schuimende koppen naar zijn hart.

 

Toen het stroompje zijn hart bereikte keek de robot op zag dat de vos dichterbij was gekomen. Het was tijd om in sprookjes te gaan geloven besefte hij en draaide zijn grote vierkante hoofd naar Mary. Hij opende zijn stijve vastgeroeste lippen en zei: “Lieve Mary, maak iets moois van je leven.” En zijn liefdevolle blik waaide als een warme rode mantel om haar heen,  een mantel gevoerd was met zachte hemelblauwe zijde en bezaaid met dikke witte stippen die leken op sneeuwvlokken. Hij sloot zijn ogen en de lampjes in zijn lichaam gingen uit hij daalde af via de wenteltrap naar zijn eigen wereld.

 

Mary keek twijfelend van de robot die was uitgegaan naar de vos. Wat nu? Dacht ze ontredderd bij zichzelf. De vos zei: “Je mag wel met mij mee, klim maar op mijn rug.” “Oh ja?” zei Mary onzeker en vroeg zich af of ze op het aanbod in moest gaan. Het leek haar heel leuk op de rug van de vos te zitten, ze had erover gedroomd en ze had tekeningen gemaakt van zichzelf op een vos en nu was het echt zo…Ja dit was wat ze wilde, ze knikte en pakte de vos voorzichtig bij zijn nekvel en klom op zijn rug. De vos begon te galopperen en Mary begroef haar handen diep in zijn warme vacht en ademde diep uit. Dit had ze altijd al willen voelen, de warme huid van een ander wezen onder haar handen, hoe bijzonder was dat? Iets dat leefde net als zij. Ze drukte haar wang tegen de warme vacht van zijn hals aan en daar waar haar lichaam dat van de vos raakte kleurde de koele blauwgrijze vacht van de vos warm oranje. Na een paar uur bereikten ze de rand van een meer en Mary kreeg het gevoel dat ze vanaf hier graag zelf wilde wandelen. Ze tikte op zijn schouder, en de vos stopte en keek op. Ze was helemaal warm geworden van de rit en haar wangen waren rood van de opwinding. Met glanzende ogen keek ze hem glimlachend aan en zei: “Dankjewel lieve vos, ik vond het heel fijn dat je me zover hebt meegenomen, ik denk dat ik vanaf hier even alleen verder ga.” En gleed voorzichtig van zijn rug af. Hij keek haar even onderzoekend aan en toen hij zag dat ze niet bang was knikte hij gerustgesteld en gallopeerde weg. De dag was inmiddels tot een einde gekomen en de zon ging onder aan de andere kant van het meer.

 

Mary keek nieuwsgierig om zich heen. Een pad ging het bos in en een pad liep langs het water, het uitzicht was zo mooi dat de keuze eenvoudig was. Ze wandelde over het pad langs het water toen ze aan de rand van het meer een mooie oude eik zag staan. Toen ze opkeek omdat er iets tussen de bladeren ritselde zag ze hoog boven in de boom tussen de bladeren een huis. Nieuwsgierig wandelde ze eropaf. Een lange houten trap wentelde omhoog tot aan een kleine voordeur. Ze twijfelde, ze durfde niet meteen aan te kloppen en ging even bij het water zitten en bekeek het huisje vanaf de steiger. Af en toe hoorde ze gerommel en ze hoorde ze een mannenstem neurien. De stem klonk vrolijk en gelukkig. Mary overdacht de situatie, ze kon verder lopen maar dan zou ze zich altijd af vragen wie daar woonde. Als ze heerlijk was wilde ze eigenlijk heel graag in dat huisje wonen en de enige reden om niet aan te kloppen was een angst die ze niet kon thuisbrengen. Was ze bang dat de man haar uit zou lachen als ze vertelde hoe mooi ze zijn huisje vond? Was ze bang dat ze zich gekwetst of teleurgesteld zou voelen als hij zou zeggen dat ze er niet kon wonen? Ze dacht dat ze het allebei wel zou overleven en stond op.

 

Vastberaden liep ze de trap omhoog en klopte op de deur. Ze hoorde gestommel en gerammel aan de deurklink en toen vloog de deur open. Voor haar stond een hele grote man met warme bruine ogen en eemn lichaam dat leek op een kruik. Zijn gezicht was zo vriendelijk en open dat ze zich meteen op haar gemak voelde. Zonder ook nog maar een seconde te twijfelen zei ze: “Hoi, ik ben Mary mag ik hier logerren?” Het bleef even stil en de mond van de kruikman viel open. Mary bedacht ineens dat ze misschien ook iets moest aanbieden als ze iets vroeg en voegde snel toe: “Ik kan goed opruimen en ik kan wassen en eten koken en best mooi schrijven en tekenen.” De kruikman moest lachen en had de deur wagenwijd opengedaan.

 

Het was altijd lekker warm in het huisje want de open haard brandde de hele winter lekker door en zo midden in het bos hadden ze altijd genoeg hout om te stoken. Ze hadden een grote houten eettafel en ze waren heel gastvrij waardoor mensen graag op bezoek kwamen. Ze speelden samen spelletjes en spraken tot diep in de nacht over alles wat er gebeurde in het bos. Voor de ramen hingen rood-met-wit-geruite gordijntjes en ze sliepen elke nacht heerlijk in een hoog stapelbed dat was bedekt met dikke donzen dekbedden. Over de bedden lag een sprei van wel meer dan honderd verschillende aan elkaar genaaide lapjes stof. Iedereen die op bezoek kwam bracht namelijk wel een lapje mee en als je het vergat dan moest je oppassen want voordat je het wist werd er een klein vierkantje uit je broek of trui geknipt om aan de grote sprei te naaien. Ze hadden een groot fornuis met een lange schoorsteenpijp die dwars door het dak heen ging en een grote oven waarin ze de lekkerste koekjes bakten in de mooiste fantasievormen en heerlijke appeltaarten gevuld met dikke zoete appels en bestrooid met een dikke laag kaneel en suiker.

 

De kruikman was een grote kruik met armen en benen, Zijn hoofd was de opening van de kruik. Hij was niet alleen altijd warm omdat zijn lichaam een grote kruik was, hij was warm omdat hij gelukkig was met het leven zoals het was. Hij was een van de bijzondere wezens uit het grote sprookjes bron die de bron hadden gevonden en Mary had al snel begrepen dat dat iets heel bijzonders was en kon niet wachten tot ze oud genoeg zou zijn om ook op zoek te gaan naar haar eigen bron. Hij droeg hoge rode rubberenlaarzen waardoor het hem niet kon deren als het water buiten zijn oevers trad. Je kon dus altijd bij hem op schoot komen zitten of in hem klimmen om op te warmen. Als zelfs hij het een beetje koud kreeg dan vroeg hij Mary het kleine dopje op zijn hoofd open te draaien en er weer wat heet water bij te gieten.

 

Mary was lange tijd heel gelukkig. Het was nooit saai want er gebeurden zoveel dingen in het bos dat ze ‘s avonds als een blok in slaap viel en ‘s morgens zodra ze wakker werd vrolijk uit bed klom omdat ze niet kon wachten om met de dag te beginnen. Tot ze op een dag droomde van de robot. Het was een nare droom, de robot zat eenzaam en alleen op de steiger en was verdrietig omdat hij haar miste. De dag erna droomde Mary hetzelfde en werd badend in het zweet wakker. De dromen volgden elkaar op en Mary durfde niet meer te gaan slapen. Ze maakte zich zorgen en vroeg zich af waar zou hij zijn. Zou hij werkelijk nog op de steiger zitten met gedoofde lampjes en als dat zo was zou ze hem dan kunnen vinden? Ze had destijds op de rug van de vos haar ogen dichtgedaan. Ze begreep het niet warom ze over de robot droomde want haar leven was toch mooi hier. Ze wilde helemaal niet terug naar haar kamer maar toch bleef het knagen. Elke ochtend als ze wakker werd kwam vroeg ze zich weer hetzelfde af en op een dag kroop Mary diep onder de dekens en begon onbedaarlijk te snikken omdat ze niet meer wist wat ze moest doen. Ineens hoorde ze de stappen van de kruikman op de trap. Ze spitste haar oren en hield haar adem in. Ze wilde niet dat hij zou horen dat ze huilde dan zou hij willen weten waarom en ze begreep het zelf niet eens. De kruikman was die dag vroeg in de ochtend weg gegaan om te gaan werken in het bos. Toen hij bij het huisje aankwam zaten de uil en het veldmuisje met een mistroostig gezicht op de trap en zeiden: “Het is zover. Ze is gaan nadenken.” De kruikman knikte en zei: “Tja, we wisten dat dat een keer zou gebeuren nietwaar?  Het muisje en de uil knikten. De kruikman zei: “Kop op jongens niet zo somber, als jullie nou ook nog gaan nadenken over hoe en wat en waarom zitten we hier dadijk allemaal te huilen. Jullie weten inmiddels wel beter toch?” Het muisje en de uil knikten ijverig, ze waren opgelucht dat de kruikman zijn hoofd koel hield.

 

De kruikman wist altijd wel een mooie draai aan dingen te geven dus hobbelden ze nieuwsgierig achter hem aan naar de voordeur. Hij klopte op de deur van het huisje en vroeg zachtjes; “Hoi Mary, ik ben het, de kruikman. Mag ik binnenkomen?” Mary antwoordde zo opgewekt mogelijk: “Ja hoor, gezellig” en veegde snel haar tranen weg. De kruikman kwam binnen en gooide zijn jas over de stoel. Toen ging hij naast Mary op bed zitten. Haar kleine hoofdje kwam langzaam te voorschijn onder de dikke dekens en ze keek hem met grote rode ogen en een klein rood neusje aan. De kruikman keek vertederd naar haar kleine verfomfaaide snoetje en vroeg waarom ze zulke natte ogen had en ze antwoordde: “Heb ik niet..” “Wel heb je wel” lachte hij. “Oh niks hoor…” “ Kom op” zei de kruikman “Ik ben het de kruikman, je hoeft mij niets wijs te maken. Ik zie toch dat je verdrietig bent” Mary slikte “Nou eh..Ik weet het niet, ik herinner me allemaal dingen waardoor ik verdrietig wordt. Ik vind jullie allemaal heel leuk hoor maar voordat ik hier kwam woonde ik in een robot en ‘s nachts als ik in slaap ben gevallen droom ik dat hij verdrietig voorover gebogen zit op de steiger, daar waar ik hem verlaten heb. Met alle lampjes uit..” Verward en een beetje verlegen omdat dit toch wel heel persoonlijk was keek ze naar haar handen en plukte aan de deken. De kruikman zag wel dat ze het echt even niet zo goed wist en niet naar medelijden zocht maar naar een oplossing voor het nare gevoel dat haar gedachten in haar opriepen.

 

Hij liet zijn armen langs zijn lichaam zakken en antwoordde begrijpend: “Ik ken dat gevoel Mary. Dat kennen we allemaal, we komen namelijk allemaal uit een kamer net zoals jij.” Het muisje en de uil kwamen klommen ook op het bed en knikten instemmend.

 

Mary ging rechtop zitten van verbazing.“Wat? Echt waar? Komen jullie ook uit een kamer?” Vroeg ze en haar ogen begonnen te glanzen van blijdschap omdat ze niet de enige was. Ze knikten alle drie en zeiden: “Ja, natuurlijk. We zijn allemaal even hier aan het opladen omdat de mens waarin we wonen de kluts kwijt is” “Maar hoe zijn jullie hier gekomen dan?”  Vroeg Mary verbaasd. “Nou gewoon via de deur.” Riep het muisje vrolijk zich nog van geen kwaad bewust. Mary keek hem verbaasd aan en vroeg: “Kon die open dan?” Even keken alle drie verbaasd. Het muisje liet zijn mondje wijd openvallen en keek verschrikt naar de uil die bestraffend zijn vleugel voor zijn snavel hield en “St…!” tegen het muisje zei. De eerste die weer sprak was de kruikman, hij keek nu heel serieus en vroeg: “ Mary, moest jij uit je kamer of ben je zelf via de deur naar buiten gegaan?” Mary antwoordde: “ Ik heb het raam ingegooit en ben daar naar buiten geklommen..de deur ging niet open” Ze begon zich nu zorgen te maken omdat ze haar alledrie verbijsterd aankeken en vroeg: “Is dat zo raar dan?” De kruikman streek nu met zijn hand bedachtzaam over zijn kin.  Toen stond hij op en zei: “Ik denk dat dit gesprek langer gaat duren dan ik dacht. Ik ga maar eerst eens even een lekkere kop thee voor ons zetten en dan gaan we gezellig aan de eetkamertafel zitten en alles bespreken.” Ze klommen alle vier van het stapelbed af en gingen aan de gezellige lange houten tafel zitten in de woonkamer. De kruikman zette water op en goot het in een grote mooie blauwe theepot en dat zag er zo vertrouwd uit dat Mary weer een beetje kalmeerde.  Toen zei hij: “Nou vertel maar eens precies wat er gebeurd is Mary.

 

Mary vertelde dat de robot voorover was gevallen en alles in haar kamer was omgevallen, dat hij had geroepen “Mary red jezelf”. En over de deur die nooit open ging omdat er iets voor lag. Ze had het gevoel dat er iets ernstig misgegaan was en vroeg: “Betekent dat dan dat ik nooit meer terug kan naar de robot?” De kruikman schudde zijn hoofd en zei: “Nee, Mary dat betekent alleen dat er met de mens waarin jij woonde iets bijzonders aan de hand was, iets waardoor hij niet meer kon of wilde voelen anders had je wel via de deur naar buiten kunnen gaan. Kan je je nog herinneren wat er gebeurde voordat de robot viel? Mary dacht aan haar kamer en knikte. Hij ging rustig zitten en terwijl hij een slok thee nam vroeg hij of Mary alles kon vertellen wat ze zich herinnerde. Mary vertelde over haar kamer waar alles grijs was, wat ze door de ramen allemaal gezien had en hoeveel ze hield van de avonden als de robot naar buiten wandelde en hoe haar verlangen zelf echt naar buiten te gaan groeide. De kruikman, de uil en de muis keken elkaar stilzwijgend aan. “Dus de deur kon nooit open?” Piepte het muisje. Mary schudde haar hoofd. Voor zover zij het zich kon herinneren had die deur altijd dichtgezeten maar op een ochtend had ze ‘s morgens vroeg de toversteen steen op haar bureau gevonden er moest iemand binnen zijn geweest. De uil schudde meewarig zijn hoofd, “ O, jee” zei het muisje. De kruikman keek even streng naar het muisje dat geschrokken een hand voor zijn snuitje hield. “Wat bedoel je met: ‘O, jee?’” Vroeg Mary verontrust aan het muisje dat Mary nu met grote ogen aan keek maar niets meer durfde te zeggen na de strenge blik van de kruikman.

 

De kruikman antwoorde en zei: “Mary, soms gebeuren dingen in het leven van mensen dat zoveel pijn doet dat ze een beslissing nemen om zichzelf te beschermen. Ze doen een deurtje dicht naar de gevoelens die ze niet meer willen voelen. De meesten maken na een tijdje dat deurtje weer open, want zonder gevoel leven is natuurlijk geen goede oplossing. Het helpt wel heel even niets meer te voelen maar na verloop van tijd is het zo koud en eenzaam dat je hart ervan kan bevriezen. Als iemand niet op een dag de tijd neemt om nog een keer na te denken over wat er gebeurd is en dat wat ze gedaan hebben om zichzelf te beschermen en de deur voorzichtig weer te openen zit de kleine mens gevangen. Dan kan alleen de blauw-grijze vos nog helpen. De mens zelf is verloren als hij in een robot is veranderd en niet op een dag zijn herinneringen op een rij zet om de beslissingen die hij genomen heeft nog een keer opnieuw te overwegen. Voor de deur van jou kamer lagen de herinneringen van de robot opgeslagen daardoor kreeg jij de deur niet open en kon je niet naar buiten. Als de robot de moed en de wijsheid had gehad om zijn herinneringen te ordenen zou je de deur hebben kunnen openen. Maar de robot kon het blijkbaar niet, misschien was hij bang, misschien besefte hij niet dat hij iets kon doen. Ik weet het niet. Maar de vos kwam om jou te redden en naar het sprookjesbos te brengen om eindelijk te leven. Met een beetje geluk zal de robot een manier vinden om zichzelf te helpen weer mens te worden. Mary keek hem lang aan en slikte, moet ik hem niet helpen? vroeg ze bedrukt omdat ze het eigenlijk niet zag zitten. In haar buik balde zich iets samen, een grote dikke zak met zand, het was een gevoel van verantwoording een verantwoording die zo groot was dat ze hem niet kon dragen. De kruikman schudde zijn hoofd, “Nee, meisje jij kan alleen maar jezelf helpen, en leren te leven hier in het bos. Zolang als jij de bron niet gevonden hebt, heb je nog niet de kracht om anderen te helpen. De angst en het wantrouwen van de robot zouden jou zo kunnen beïnvloeden dat jullie allebei de weg kwijt zouden raken en dan is er geen weg terug meer.

 

Als de tijd rijp is zul je op zoek gaan naar de bron. Die dag zul je je ogen sluiten en in gedachten de wenteltrap zoeken. Eenmaal beneden kom je op een open plek in het bos, daar zul je diep moeten graven, zo diep tot je de ondergrondse rivier hebt bereikt. Dit is de rivier die alles en iedereen verbindt. Je moet net als de vissen de energiestroom vinden die tegen de waterstroomrichting ingaat en je stroom opwaards laten zuigen naar de plek waar het water helder is, de bron waar alles begint.” “Maar hoe weet ik wanneer het juiste moment is aangebroken?”Vroeg Mary en de kruikman antwoordde “Het juiste moment is aangebroken als je geen andere keus meer hebt.”

 

Mary was haar somberheid inmiddels helemaal kwijt en ze popelde om aan de slag te gaan. Ze wilde het liefst meteen naar de wenteltrap. De kruikman lachte en zei: “Ho, ho rustig aan. Allereerst moet je leren van jezelf te houden.” “Oké, zei Mary, maar dat doe ik al lang hoor!”“Ah, oh ja? De kruikman schudde zijn hoofd. “Nou, dat wil ik dan wel eens zien dan.” Hij stond op en liep naar de deur “Kom je?” vroeg hij. Mary twijfelde nu toch wel een beetje of het echt zo was, ze treuzelde en liep schoorvoetend achter hem aan. De kruikman liep zelfbewust voor Mary uit en Mary probeerde net zo te lopen als hem. Hij ging aan het einde van de steiger plat op zijn buik liggen met zijn hoofd net over de rand en keek naar zichzelf in het water. Mary ging naast hem liggen en keek naar zichzelf in het water. Het water was erg onrustig en haar spiegelbeeld wiebelde in duizend stukjes heen en weer. Ze wist niet goed wat ze moest doen. Vanuit haar ooghoeken keek ze naar de weerspiegeling van de kruikman en zag tot haar verbazing dat bij hem het water rustig was en zijn spiegelbeeld haar vriendelijk aankeek en zei: “Meisje, je weet nog niet eens half hoe leuk je bent.” Ze vond het lief dat hij dat zei maar durfde niet nog een keer naar zichzelf te kijken. Bang dat ze iets anders zou zien dan dat wat hij zag. De kruikman zag dat ze niet durfde te kijken en vroeg vrolijk: “Doe mij eens na.” Hij keek naar zijn spiegelbeeld en knipoogde naar zichzelf in het water, toen zei hij tot haar verbazing : “Ik hou van jou”. Tegen zichzelf.Zijn spiegelbeeld lachte en knipoogde onmiddellijk terug. Mary fronste haar wenkbrauwen, dat ging ze niet tegen zichzelf zeggen dat was toch raar maar toen ze zag hoeveel plezier hij met zichzelf had kon ze het niet laten om het ook te proberen.

 

Ze ging over de rand hangen en zag dat het water al wat rustiger was. Ze knipoogde naar zichzelf en zag haar spiegelbeeld terug knipogen. Toen zei ze heel zachtjes: “Ik hou van jou.” En haar spiegelbeeld zei precies hetzelfde terug. Onzeker keek ze zichzelf aan en het voelde alsof iemand die ze vaag kende naar haar knipoogde, een oude vriendin. De kruikman leunde op zijn elleboog. Hij had nog tranen in zijn ogen van de pret. “Leuk he? Om zo naar jezelf te knipogen?” Vroeg hij. “Ja,”  grinnikte Mary met rode wangen. “Dat was leuk. Dat ga ik vaker doen.” De kruikman stond op en zei: “Mooi, er is namelijk maar één iemand die jou altijd blij kan maken en er altijd voor je kan zijn en dat ben jezelf.” Hij stond op klopte zijn broek af en vroeg: “Ga je mee mooie schatten zoeken in het bos? Als je ze goed bestudeerd kun je ze misschien meenemen de volgende keer als je naar je kamer gaat.” Mary’s ogen straalden bij het vooruitzicht en de antwoordde “Ja, graag!” Ze wandelden hand in hand het bos is en toen de kruikman begon te zingen zongen Mary en de vogels in de bomen luidkeels met hem mee.

 

En zo vergingen de jaren. 

 

Dag in dag uit wandelden ze samen door het bos, plukten besjes, kruiden en paddenstoelen verzamelden eikels en beukennootjes. Ze bouwden vogelhuisjes in verschillende maten en de vogels kwamen nieuwsgierig kijken. Na een lange dag in het bos maakten ze thuis hun zakken leeg en stalden alle schatten uit op tafel om ze rustig te bestuderen. Ze hadden een grote boekenkast vol met mooie boeken over de natuur en zochten op hoe alles heette en tekenden de schatten na en schreven erbij wat het was. Ze maakten heerlijke jam en sap van de vruchten die ze geplukt hadden, bakten de paddenstoelen met knoflook, room kruiden en oude kaas voor het avondeten en dronken koffie gemalen van gedroogde eikeltjes. Zo leerde Mary alles kennen wat leefde in het bos en hoe beter ze het leerde kennen hoe meer ze ervan ging houden. De kruikman zei dat ze alles goed moest onthouden, zodat ze het allemaal mee zou kunnen nemen naar haar kamer als de tijd rijp was om terug te gaan. Mary vroeg: “Ga jij ook op een dag terug naar je kamer?” De kruikman keek recht in haar ogen knikte en zei: “Ja Mary.” Mary slikte en vroeg “Wanneer dan?” De kruikman glimlachte en zei: “Als de tijd rijp is Mary.” Mary kon zich niet goed voorstellen hoe het leven zou zijn zonder de kruikman, maar het leek haar niet leuk.

 

Toen de kruikman haar gezicht zag tilde hij haar hoog op en zette haar op een tak zodat ze op ooghoogte zat met hem, keek haar recht in de ogen en zei: “Mary, je weet dat ik nooit echt zal verdwijnen, hij legde zijn hand op zijn hart en zei;”Jij woont hierbinnen en ik hoop dat ik in jou woon. Hij tikte zachtjes op haar voorhoofd en legde zijn hand op haar hart. Elke keer begint het leven weer opnieuw, kijk hier ergens en hij kriebelde onder haar blote voet en dan moet je weer de weg omhoog vinden terug naar de bron, en hij kriebelde omhoog en Mary lachte. Ha, ha dat kietelt hou op! Riep Mary vrolijk. Hij was nu bij haar voorhoofd aangekomen en tikte zachtjes met zijn vinger ertegenaan. Hierachter zit iets waarmee je kan denken. Goed kan denken. Soms ben je verdrietig of bang omdat iets veranderd maar dat is geen reden voor paniek. Je moet de weg naar boven weer zien te vinden. Als een zalm moet je tegen de stroom inzwemmen van al je verdrietige gedachten. Als je naar je hart luisterd weet je dat ik ergens ben en van je hou. Daar moet je aan denken dan heb je de onderstroom van de rivier gevonden. “Hier binnen kan niets ons uit elkaar halen” en hij pakte haar hand en legde die op zijn hart. Ze voelde het regelmatige kloppen en glimlachte. Weet je nog hoe de zalm tegen de stroom in leek te zwemmen? Vroeg de kruikman. Mary knikte: “De zalm zwemt op een dag naar de grote oceaan en als hij volwassen is keert hij terug naar het zoete water van de bron. De oorsprong van de rivier waar hij geboren is.” De kruikman knikte: Ja precies. Weet je nog dat hij niet tegen de stroom in zwemt maar de tegenstroom in de beek opzoekt? Mary knikte. Hij vervolgde: “Probeer je gedachten ook als een stroom zien. Er zijn gedachtes die je verdrietig maken maar er zijn ook gedachtes die je gelukkig maken, zoals hoop en vertrouwen. Als je aan die gedachtes aandacht besteed en de andere gedachtes van je af laat glijden wordt je als een wervelwind opwaarts gezogen naar de bron. Daar zijn je gedachten helder en vind je rust en vrede.” “Ben jij daar ook?” “Ja” knikte de kruikman “Natuurlijk, ik zou gek zijn als ik me met de stroming mee naar het drijfzand van zelfmedelijden zou laten sleuren.” “Maar hoe vind ik die tegenstroom?” vroeg Mary. “Oefenen meisje, oefenen en je zult de bron vinden.”

 

 

Op een dag was het zover. Toen Mary thuiskwam riep ze maar er antwoorde niemand. Ze ging zitten en dacht aan de gezellige avonden samen met de kruikman. Ze probeerde zich voor te stellen hoe de winters zonder de warme kruikman zouden zijn. Brrr….koud en eenzaam dacht ze bij zichzelf. Hoe moest ze alles alleen doen…kon ze dat wel? Ze voelde zich ineens heel erg onzeker en raakte lichtelijk in paniek bij de gedachte aan een leven zonder hem. Wat moest ze doen als de rivieren buiten hun oevers traden. Ze dacht aan wat hij haar geleerd had. Destijds bij het water, ze moest lief zijn voor zichzelf, maar zonder hem… ze wilde opstaan en naar het water lopen maar het leek wel alsof haar voeten vastgeplakt zaten aan de grond. Ze keek naar beneden en zag dat haar voeten onder de dikke bruine stroop zaten. He, hoe kon dat nou? Was ze ergens ingestapt? Lichtelijk in paniek probeerde ze het nog een keer, maar de lange dikke stroopdraden waren sterk en ze kon haar voeten niet optillen. Ineens realiseerde ze zich dat haar voeten in stroop waren veranderd, haar hele lichaam begon te veranderen in stroop. Zelfs haar vingertoppen begonnen te verkleuren. Verwoedt probeerde ze zich los te trekken maar zodra het lukte om een van voeten los te trekken plakte haar andere voet alweer vast aan de grond.

 

De bosuil die op de rand van het bed zat om te slapen was wakker geworden door een stoel die om was gevallen toen Mary hem vastgreep omdat ze bijna viel. De uil was niet erg onder de indruk van het spectakel en bekeek het geheel met een halfopen oog. Hij hoopte dat Mary het zelf op zou kunnen lossen, dan kon hij lekker doorslapen. Hij sloot net weer zijn ogen toen hij een hoop gerinkel hoorde want Mary had het hele tafelkleed met al het servies van de tafel getrokken. Meewarig schudde hij zijn hoofd, nee ze begreep het nog steeds niet. Hij zag dat Mary al bijna helemaal veranderd was in stroop dus hij moest toch echt ingrijpen. Hij zuchtte diep “Zucht” en zei: “Zeg jongedame, volgens mij ben je aan het veranderen in stroop…” Mary zag hem pas nu zitten en blij dat er iemand was die haar kon helpen en riep ze: “ O, ja meneer de uil! Kijk toch, mijn armen en benen, ze lijken wel van stroop! Alles plakt, ik…ik kan niet meer bewegen. Wat moet ik doen?”  “Ja, ik zie het..” Zei de uil kalm, niet in het minst onder de indruk. Ze was tenslotte niet het eerste uilskuiken dat in stroop veranderde. Nuchter zei hij: “Dan helpt maar een ding jongedame.” “Wat dan?” Riep Mary nu bijna hysterisch. “A-de-men” antwoordde de uil. “Wat zeg je?” Mary wist niet of ze het goed had verstaan. “A d e m e n” zei de uil nog een keer nu ietwat geïrriteerd door al die drukte om niets. Het was wat als je voor het eerst in stroop veranderde, dacht hij bij zichzelf en schudde zijn hoofd. Hij moest toegeven dat hij zich ook kapot geschrokken was toen zijn vleugels voor het eerst bleven plakken. Hij was net uit het nest gevlogen en zat alleen op de grond. De kraaien en eksters vlogen boven zijn hoofd en doken af en toe naar beneden om flink hard in zijn hoofd te prikken. Nare vogels. Hij wist wel dat ze een hekel aan hem hadden omdat ze bang waren dat hij ooit als hij groot was hun jongen op zou komen peuzelen. Hij had weg willen vliegen maar zijn vleugels waren veranderd in stroop. Gelukkig had zijn moeder geroepen: “Oehoe! Jongen, adem diep in!” En toen hij dat deed was hij eindelijk instaat geweest weg te vliegen.  “Geeuw” gaapte de uil nu nog een keer, oho, wat had hij een zin om te slapen…zzzz….huh? “Meneer de uil!” Hoorde hij hard roepen. Hij keek bijna scheel van de slaap en vermande zich, toen hij eindelijk recht uit zijn ogen kon kijken zag hij de stroperige armen van Mary en zei: “Je ademt niet diep genoeg…” tussen twee gapen in. “Hoe bedoel je?” Riep Mary nu in paniek met een borrelende stem, de stroop was ook al in haar keel gelopen.

 

De uil vloog met zijn enorme vleugels op en landde vlak voor haar neus. “Let op! Doe mij maar na” zei hij: “Mondje open, borstjes vooruit en kinnetje omhoog: “Oeeeehhhhhhh…-” Hij ademde zo lang en diep in dat zijn rug strekte en zijn buik zo bol werd als een ballon. Toen floot hij alle lucht die in zijn buik zat er weer helemaal uit. “Hoeeeeeeeeeeehhhhhhhh…”Wel vijf tellen. “Oh, ah…” mompelde Mary en probeerde het ook. “Oeh….Hoe..” . De uil riep: “Langer Mary!” En Mary probeerde het nog een keer: “Oeh- hoe” “Langer!” Riep de uil nu nog harder en Mary keek hem vragend aan. Nog langer…? Ja knikte de uil nu met een strenge blik: “Mary, let goed op mijn snavel en doe mee.” Vijf tellen in-en vijf tellen uit-ademen, we doen het samen oke? Mary knikte, de tranen liepen nu over haar wangen, ze was zo bang. ‘Oe oe oe oe oehhh….1, 2, 3, 4, 5 tellen, nu was haar stroopbuik net zo bol als die van de uil. En toen weer uit, ‘Hoe oe oe oe oeeeeeeeeeeehhhhhhhhhh…….’, en haar buik liep helemaal leeg. “En nu, attentie!” De uil strekte zijn poot naar voren en wiebelde met zijn tenen. “Wiebelen met je tenen, draai rondjes met je voeten” zei de uil. Een voor een, wiebelden zijn tenen en hij strekte zijn poten en draaide er een elegant rondje mee. Mary wiebelde nu ook met haar strooptenen en draaide een rondjes met haar stroopvoeten. Onderwijl  bleef ze diep in en uit ademen en voelde dat er iets veranderde…ze werd lichter en lichter.

 

“En nu met je armen de lucht in”, riep de uil inmiddels fris en fruitig door de ademhalingsoefeningen en met opgeheven hoofd strekte hij zijn enorme vleugels de lucht in. Mary strekte haar strooparmen de lucht in en zette haar borstkast wijd open. “Hoger, hoger” commandeerde de uil “Hoger jongedame, met je vingers, hoger, het kan nog véél hoger!”

 

Mary strekte haar armen hoger en nog hoger. En ineens kwam ze los van de grond. Ze zweefde! Ze schrok er zo van dat ze snel haar armen omlaag liet vallen en pardoes weer op de grond landde. Ze keek verwonderd naar haar lichaam en zag dat ze weer zichzelf was geworden. Pfft, wat een opluchting. “Sooo hé, dankjewel lieve uil” ze wilde haar armen om hem heenslaan om hem te knuffelen, de uil fladderde verschrikt naar achteren want knuffelen dat was niet echt zijn ding. Toen hij zich op een veilige afstand bevond boven op de kast zei hij: “Goed zo, jongedame. Nog even en je kunt vliegen. Ga nu maar snel naar de steiger en niet vergeten he, altijd rustig door ademen en met je tenen wiebelen anders verander je zo weer in stroop.”  Hij wiebelde nog even op en neer met zijn kontje tot hij weer lekker zat en sloot toen zijn ogen en viel vrijwel onmiddellijk in slaap: “Zzzzzzz, snurk”. Mary grinnikte, dat zou ze nooit meer vergeten. Opgelucht huppelde de trap af naar de steiger, waar ze op haar buik ging liggen en over de rand naar haar eigen spiegelbeeld keek. Even raakte ze het water aan met haar vinger en zei: “Ik hou van jou.” Blij knipoogde ze naar haar vertrouwde gezicht. Toen stond ze op en ging wandelen en terwijl ze wandelde legde ze haar hand op haar hart en dacht aan de kruikman. “Ben je daar?” vroeg ze zachtjes in zichzelf en ze had het gevoel dat hij antwoorde: “Natuurlijk Mary.” En ze wist dat hij trots op haar was.

 

En het werd winter.

 

Mary stond elke ochtend klokslag 7 uur op, stak haar olielampje aan met een lucifer en wenste zichzelf in het kleine goudomrande spiegeltje aan de muur goedemorgen, daarna haalde ze drie keer heel diep adem; vijf tellen in….en vijf tellen uit. Ze wiebelde met haar tenen, draaide met haar voeten en strekte zich helemáál uit, zo ver als ze kon en nog verder. Daarna klom ze uit het stapelbed en wenste alle anderen die in haar huisje geslapen hadden ook goedemorgen. De bosuil, de veldmuis, de huisspin, de torretjes, de pissebedden en een grote dikke regenworm. “Goedemorgen uil”, “Ja, ja, ‘slaap lekker’ zul je bedoelen.” Mopperde de bosuil sjacherijnig omdat hij niet gestoord wilde worden in zijn slaap. Mary liet zich niet uit haar humeur brengen door het gemopper van de uil. Ze neuriede vrolijk een liedje en deed de deur van de badkamer dicht zodat ze hem niet meer zou horen en hij haar ook niet. Ze waste zich, smeerde zich in met crème van bijenwas met jasmijn, trok haar kleren aan en ging naar buiten. Ze wandelde een paar uur door het bos, en verzamelde alles wat ze kende dat eetbaar was in een grote rieten man. Thuisgekomen stalde ze alles wat ze gevonden had uit op de eetkamertafel, zette een kopje thee voor zichzelf en ging op haar allerfijnste bureaustoel zitten. Toen pakte ze haar grijze schrift tevoorschijn zonder lijntjes en begon boven aan te schrijven. Donderdag 8 november. Vandaag de volgende voorwerpen gevonden. Beukennootjes, 40 tamme kastanjes, 8 paddestoelen waaronder de inktzwam, eekhoorntjesbrood, truffels en champignons. Ze sleep haar potlood en tekende de mooiste voorbeelden na en schreef alle belangrijke informatie erbij die ze gevonden had in haar boeken.

 

‘s Zomers ging Mary regelmatig naar de stad met op haar rug een grote mand vol met alle dingen die ze goed kon verkopen. Bramen, bosbessen, vlierbessenjam en truffels waren erg populair. Van het geld dat ze verdiende kocht ze de dingen die ze nodig had. Ze voelde zich zelden eenzaam er was altijd wel iets of iemand om haar heen. De wortels van de bomen krulden onder haar voeten, lieveheersbeestjes landden op haar mouw, de mooiste vlinders vlogen dvlogen van bloem tot bleom en de prachtige vogels uit het bos vergezelden haar fluitend van boom tot boom. Ze was gelukkig en als ze dacht aan de mooie tijden samen met de kruikman legde ze haar hand op haar hart en voelde zich met hem verbonden. In de middagen werkte ze vaak aan het huis, er viel altijd wel iets te repareren en de groente in de tuin keek rijkhalzend uit naar haar bezoek met de gieter vol fris water uit het grote meer.

 

In de avonds kookte Mary altijd iets lekkers voor zichzelf. Dan vulde ze een kom met het lekkere eten en klom met het kommetje en een lepel in haar mond op een van dikste takken van de mooie oude eikenboom. Leunend tegen de warme dikke stam van de eikenboom at ze haar eten op terwijl de ondergaande zon langzaam wegzakte achter de bomen. Zodra de zon was ondergegaan ging ze naar binnen, waste jaar kopje af en maakte het vuur aan in de kachel. In de leunstoel bij de houtkachel las ze nog en paar hoofdstuk uit een van de mooie boeken die de kruikman voor haar had achtergelaten en dronk er een kop warme thee bij. Als haar ogen bijna dichtvielen stond ze op, blies de kaarsen uit en klom in haar fijne bed. Voor ze in slaap viel dacht ze wel eens aan de robot en legde haar hand op haar hart daar waar de kruikman was. Ze was blij dat ze wist dat ze ooit terug zou kunnen gaan, maar voorlopig wilde ze graag nog even in haar mooie huisje in het sprookjesbos blijven.

 

Het ging best goed zonder de kruikman maar een aantal taken die hij altijd op zich had genomen was ze vergeten en één daarvan was houthakken. Ze had de voorraad niet aangevuld en zag nu pas dat het droge hout bijna op was. Het was een buitengewoon koude winter en ze had veel gestookt, hoewel ze alle wollen dekens die ze bezat over haar bed heen had gelegd werd ze soms ‘s nachts klappertandend wakker van de kou. Ze had geprobeerd het warm te krijgen door dennenappels en takjes in de houtkachel te gooien maar die waren zo snel opgebrandt dat ze er niet genoeg van kon aanslepen. Er zat niets anders op dan de volgende dag naar de andere kant van de plas te roeien, voordat het zo koud werd dat het meer dicht zou vriezen en ze niet meer met de boot het hout zou kunnen halen. Ze besloot de volgende ochtend op pad te gaan.

 

Ze werd vroeg in de ochtend wakker, haalde diep adem, wiebelde met haar tenen en rekte en strekte zich uit, ze klom het trapje af van het stapelbed naar beneden en liep naar het raam. Op het raam zat een dun laagje ijs, het had gevroren. Ze drukte haar warme vinger tegen het raam waardoor er een opening ontstond in het ijslaagje waar ze doorheen kon kijken. Door het gaatje zag ze het mooie rustige meer liggen in de ochtendzon, het water dampte van de ijzige droge winterlucht en er zwommen twee zwanen rustig naast elkaar. Mary glimlachte, het was prachtig weer buiten en opgetogen trok ze snel haar lange wollen onderhemd aan, daarover een warm kobaltblauw shirt met lange gestreepte mouwen en haar blauw met donkergrijs gestreepte geluks-majo aan. Hij was lekker warm helemaal van wol, maar jeukte niet en was zo zacht als een klein lief konijntje. Daaroverheen trok ze een korte suede broek aan met bretels en aan de voorkant een flap die ze volgeborduurd had met mooie bladeren, bloemen, bessen en bramen. Als laatste trok ze haar warme rode jas eroverheen aan en knoopte hem goed dicht zodat de wind er niet in zou kunnen komen. Toen nog haar dikke wollen muts die leek op een…ja, een eikendopje. Ze zette de muts mooi scheef op voor de spiegel, dat vond ze het mooiste staan en knipoogde nog even naar zichzelf en liep naar de deur. Ze keek nog even om en zei: “Dag allemaal, tot vanavond” de uil opende even een oog, zag wat er gebeurde en dacht opgelucht, hehe eindelijk rust, en viel weer lekker in slaap. Ze zag het en glimlachte en sloot de deur achter zich.

 

Mary huppelde met grote sprongen de trap af, liep de houten steiger op en stapte voorzichtig in haar knalrood geschilderde houten roeiboottje. De boot wiebelde een beetje en Mary klom voorop en gooide de touwen los, wierp ze in de boot, stapte weer terug in de boot, ging in het midden op het bankje zitten en schepte het regenwater uit de boot. Toen ze klaar was waren haar handen al ijskoud, ze duwde met alle kracht de boot van de steiger af, pakte de roeispanen, liet ze in het water zakken en begon te roeien. Na een aantal flinke slagen stopte ze even om haar koude handen tegen elkaar warm te wrijven. Ineens herinnerde ze zich aan haar handschoenen, ze voelde in haar zakken, gelukkig ze had ze meegenomen, snel deed ze ze aan. Zo dat was beter. Ze verheugde zich nu al op de avond, heerlijk gezellig thuis bij de warme kachel. Ze roeide gestaag door tot ze ineens iets hoorde onder de boot. Nieuwsgierig stopte ze met roeien en keek over de rand van haar bootje naar het water. Grote bellen in het water. Blub, blub, hoorde ze ineens wist wie het was. Oho, wat leuk, opgetogen riep ze “Esox!” En jawel hoor, daar floepte Esox uit het water en vloog met een grote sierlijke boog over de boot. “Maryeeeeeh!”Gilde hij opgetogen. En plons daar verdween hij weer onder de boot, blub, blub floep daar kwam hij weer naar boven “Heeee Mary!” Dit keer watertrappelde hij ijverig met zijn vinnen vlak naast de boot. “Hé Esox!” Riep ze terug. En daar vlogen ook zijn vrienden in een grote boog over de boot, floep zoef, floep, plons. Tot haar verbazing keken nu de altijd vrolijke visvrienden haar een beetje bezorgd aan en blubberden dwars door elkaar heen… “Blub!” “Blubber de blub, blub” “Bluubbbbblubbberblup.

“Ho, ho, rustig aan alsjeblieft” zei Mary en stak haar hand op, “Ik kan jullie echt niet verstaan zo… Wat is er aan de hand?” Even hielden ze alle drie hun mond en keken elkaar aan, en toen nam Esox het woord, hij sprak het beste Nederlands en blubberde “Blub, de blubber de blub wat zoveel wil zeggen als: “Mary, er is een zware storm op komst.  “Blubberdeblupdeblupdieblop!” —“Kijk daar achter je, zie je de donkere wolken?”—Mary keek verbaasd achterom en zag dat de hemel aan die kant al helemaal donkerblauw was geworden. Het waren de donkerste wolken die ze ooit gezien had. Haar hart stokte in haar keel. “O jee….” Ze dacht snel na, wat kon ze doen…omkeren? Het was erg gevaarlijk op het water in een storm. Als het zou gaan onweren zou de boot op het water het hoogste punt zijn en daar sloeg de bliksem meestal in. Ze bedacht dat het water door de wind waarschijnlijk behoorlijk zou gaan golven en dat ze behoorlijk ver zou moeten zwemmen door het woeste water naar het land. Naar huis terug roeien was echter even ver als naar de stad, en ze moest turf hebben…Oho…wat moest ze doen? Esox die nog steeds naast het bootje aan het watertrappelen was keek haar vragend aan. Toen nam ze een beslissing, ze zei: “Dankjewel, voor de waarschuwing Esox” hij zag aan haar ogen al welke keuze ze gemaakt had. Hij slikte de woorden in die op zijn lippen lagen, hij hield natuurlijk van haar en maakte zich grote zorgen maar zijn zorgen konden haar alleen maar ontmoedigen en ze had alle moed nodig nu. Dus hield hij zijn gedachten voor zich en wenste hij haar veel geluk. Waarna hij wegdook, achter zijn vrienden aan de diepte in waar hij en zijn vrienden veilig zouden zijn voor de storm.

– Parallel aan het verhaal van Mary begint het verhaal van Jove een jongen die op een wolk leeft.

Subhead Jove

Op een grote witte wolk in de hemel boven het bos leefde destijds een jonge jongen. Zijn naam was Jove en hij had geen vader of moeder. Zoals alle hemeslkinderen was hij er gewoon op een dag geweest. De natuur leerde je wel wat je moest weten. In het begin krabbelde Jove een beetje rond op zijn wolk maar op een dag kroop hij nieuwsgierig naar de rand van de wolk om te kijken wat daar onder was. In de verte zag hij het licht van de zon en de golvende zee met de witte schuimkoppen. De wind was de eerste die hem opmerkte en hield vol spanning zijn adem in en wachtte af wat de jongen zou gaan doen. Jove kroop op zijn knieën naar de rand van zijn wolk. Onder hem zag hij allemaal mensen, ze leken op hem, alleen hadden ze allemaal kleur. Ze droegen vrolijk gekleurde broeken en gestreepte truien, rode parapluutjes met witte bolletjes, blauwe laarsjes, gebloemde hoofddoekjes, petjes, hoeden, hun huid was soms bruin, soms zacht beige, soms licht roze…

 

Jove liet zijn ogen over zijn eigen lichaam glijden. Waarom was hij transparant? Zijn maag draaide zich om van jaloezie, hij wilde ook kleur. Dagenlang lag hij op zijn buik over de rand van zijn wolk naar beneden te kijken. Zijn favoriete plek was een klein boomhuisje in het bos waar een klein meisje en een man die eruit zag als een grote kruik met benen woonden. Soms lagen ze in het gras en keken ze naar boven en het leek alsof ze naar hem keken maar als hij zwaaide reageerden ze niet en dan voelde Jove in zijn buik een heel naar gevoel. Alsof hij niet bestond. Teneergeslagen en door de war kroop hij naar het midden van de wolk en liepen wat tranen over zijn transparante wangen.

 

Diep onder Jove in het grote meer van zelfmedelijden rook iemand de eenzaamheid. Een jaloers spook draaide met haar ogen en strekte haar dunne nek, ze stak haar neus in de lucht en een glimlach boog om haar rotte tanden. Ooit was zij een lieve mooie jonge vrouw geweest met een groot hart dat vol verwachting klopte. Maar toen de wereld en vooral de man van haar dromen niet aan haar verwachtingen voldeed was ze teleurgesteld het meer van zelfmedelijden in gelopen en wat de man en haar vrienden en familie ook hadden geprobeerd, ze wilde er niet meer uitkomen.

 

De man van haar dromen had geen paard gehad, geen kasteel en geen zak met geld. Hij werkte hard en kwam ‘s avonds moe maar voldaan thuis van zijn werk. Ze aten samen en dan gaf haar een zoen, maakte een grapje of zei iets liefs en viel dan uitgeput van het harde werk in slaap. De stilte die dan viel in de kamer was ondragelijk voor haar. Waarom wist ze niet, was het zijn ademhaling, de zachte snurk of de wijdopen mond of was het zijn ontspannen gezicht, de rust en de tevredenheid die de onrust in haar leek te benadrukken. Ze wist het niet maar ze kon het niet verdragen en wekte hem keer op keer. Verbaasd vroeg hij waarom ze hem niet liet slapen. Ze kon geen antwoord geven, maar ze wist dat als hij sliep er ergens in haar een deur openging naar een donkere wereld die haar beangstigde en de deur sloot zich zodra hij haar zijn onverdeelde aandacht gaf. Slechts dan voelde zij zich veilig.

 

Op een dag hield hij het echter niet meer vol, hij wilde slapen het kon hem niet meer schelen waar. Hij zette een tas op het bed en pakte wat kleren en liep de deur uit. Woedend was ze geweest, beledigd en boos. Haar mooiste jaren had ze aan hem gegeven dacht ze bij zichzelf en voelde hoe de deur naar de duisternis in haar langzaam openging. Zonder zich af te vragen of haar verwachtingen wel realistisch waren was ze het meer van zelfmedelijden ingelopen en had hem van daaruit verwijtend aangekeken. Stiekum hoopte ze dat hij medelijden zou hebben met haar en haar zou komen redden maar hij had verbaasd zijn schouders opgehaald, hij kon niet begrijpen waarom iemand zichzelf dat aan zou doen.

 

Al snel haar het meer haar opgezogen en de zure gassen hadden haar ziel behekst die nu rustenloos rondspookte op zoek naar meer slachtoffers voor haar hongerige meester. Jove was een makkelijk slachtoffer, hij was nog jong en onervaren. Bovendien voelde hij zich onzeker omdat hij alleen was en was daardoor makkelijk te beïnvloeden. Het spook vloog naar zijn wolk, kroop langzaam dichterbij en sloot toen haar lange kromme vingers om zijn schouders en masseerde ze tergend langzaam. Ze boog voorover en fluisterde in zijn oor dat ze wel snapte dat hij zich verschrikkelijk voelde. Zij vertelde dat zij net zo teleurgesteld was in de mensen. Ze dachten alleen maar aan zichzelf, de gevoelens van anderen konden hen niet deren. Ze vroegen alleen maar dingen en gaven nooit iets terug. Jove voelde een stekende pijn in zijn borst, zo had hij de wereld nog nooit bekeken. Het kwam niet in hem op dat het spook behekst was door het hongerige meer. De gedachte dat Mary en de kruikman hem niet zagen kwam niet in hem op. Hij geloofde dat ze met opzet niet zwaaiden en begreep niet waarom. Hij bedacht van alles, misschien omdat hij er anders uitzag, misschien omdat ze hem stom vonden. Omdat hij niet begreep waarom werd hij er erg onzeker van. En die gedachten deden hem zoveel pijn, een gevoel dat zich als een giftig groen prikkend bolletje door zijn hele lichaam verspreidde en overal prikte alsof hij met zijn blote lijf in de brandnetels was gevallen.

 

Jove’s lichaam probeerde hem natuurlijk te waarschuwen dat wat hij dacht niet waar was, maar Jove was zich daar niet van bewust. Hij zag geen enkel verband tussen de prikjes van protest van alle druppels waaruit zijn kleine lieve lichaam was samengesteld en zijn negatieve gedachten. Het spook nam al snel de teugels over van de wolk en dreef hem als een volleerd bereider van donkere wolken overal heen waar ellende te zien was. Overstromingen, vulkaan uitbarstingen, hongersnood, oorlog en ziektes. Jove’s keek met grote ogen over de rand van de wolk naar beneden en zijn tenen werden ijskoud van verdriet en hij begon spontaan te klappertanden. Hij balde zijn vuisten en binnen in hem woedde een vuur zo groot en onbeheersbaar dat hij het niet kon temmen. Jove’s vertrouwen in het leven en de wezens was aan het verdwijnen door alle ellende die hij zag. Was dit de wereld? Kon er zoveel mis gaan? Angstig keek hij naar het spook op zoek naar vertrouwen, maar zij kon het hem niet geven, ook zij was bang en onzeker. Ze kon alleen bevestigend knikken, erg he? vroeg ze. Ja knikte Jove, verschrikkelijk allemaal.Zijn wolk die wel voelde wat er gebeurde begon het behoorlijk benauwd te krijgen. Ieks, jak, jak, hij probeerde de troosteloze gedachtes van Jove uit de wolk te schudden maar ze plakten als kaugum onderaan de wolk. Hij wist wat er kon gebeuren als zich teveel negatieve gedachten onder in hem verzamelden.

 

De wolk riep om hulp en alle andere wolken vloegn haastig naar hem toe toen ze hoorden wat er aan de hand was. De wolk van Jove was inmiddels donkerblauw en de andere wolken zagen onmiddelijk hoe ernstig het was. De arme jongen wat een pech dat hij zo onzeker was geworden. Ze probeerden zijn wolk op te lichten met positieve bliksemflitsjes maar dat kleine beetje was bij lange na niet genoeg. Haastig overlegden ze met elkaar en op aarde hoorden de mensen het in de hemel donderen dat het een lieve lust was. Ze haalden snel het hooi van het land en de was naar binnen en schuilden angstvallig voor wat zou gaan komen in hun huizen. De wolken kwamen tot de conclusie dat het te laat was om dit onderling zelf op te lossen, ze moesten de aarde om hulp vragen om de wolk van de negatieve energie te bevrijden. De aarde begreep het wel en al snel strekten op aarde de hoogste bomen, torens en masten zonder enige bedenking hun armen uit om Jove en zijn wolk te helpen.

 

Mary had op dat moment net de overkant van het meer bereikt en zocht haastig naar een schuilplaats.

Er liep een rilling over haar rug toen de eerste koude windvlaag langskwam en ze trok haar muts nog wat verder over haar koude oren. Ze pakte de roeispanen weer beet en roeide zo snel als ze kon naar de overkant. Schuimende koppen sloegen inmiddels over de rand van haar bootje. Haar voeten werden nat en koud en het huilen stond haar nader dan het lachen. Kom op, dacht ze bij zichzelf, nou niet de moed laten zakken, nog even doorzetten ze was er bijna en voelde hoe het bootje op het zand van de kade liep. Gelukkig, ze had de kant bereikt. Net op tijd. Ze sprong uit het bootje in het water, met drijfnatte voeten sleepte ze de boot met alle kracht aan land tot hij ver genoeg van het water af lag.

De wind waaide en gierde om haar heen, Mary kon nauwelijks op haar benen blijven staan. Zelfs de grote oude berkenbomen bogen hun dikke stammen als grassprieten. Sommige bomen werden ontworteld en vielen languit over de weg, anderen hielden met hun wortels zo goed als ze konden de aarde vast maar hun takken braken af in de woeste wind.

 

Mary klom over de takken en brokstukken heen ze wist dat ze zo snel mogelijk ergens een schuilplek moest vinden. De hemel was inmiddels zo donker geworden dat het wel nacht leek. Ze rende tegen de wind en de regen in naar de oude kapel en sloeg met haar vuisten hard op de deur. “Help! Help! Doe open, snel! Alsjeblieft!” Riep ze zo hard als ze kon, maar haar stem verwaaide in de wind en er antwoordde niemand. Ze hoorde alleen het gieren van de wind. Waar kon ze dan schuilen? Mary keek om zich heen. Haar oog viel op het bootje. Het bootje… ja! Daar kon ze onder gaan zitten. Ze rende weer terug, het waaide nu al zo hard dat ze bij elke stap die ze zette een stukje door de lucht vloog. De adrenaline ruisde door haar lichaam. Ze had de boot bereikt en sleepte hem zo snel als ze kon het land op. Trok hem tegen de zijmuur van de kapel aandraaide hem ondersteboven. Haastig schoof ze nog een paar grote zware stenen bovenop de boot, bond de touwen goed vast aan een ijzeren ring in de muur van de oude kapel en kroop eronder. Net voordat de storm losbarstte.

 

In de roeiboot had ze al bedacht dat ze in de oude kapel kon schuilen, snel rende ze naar de deur en probeerde hem open te trekken maar hij zat op slot.. Even voelde ze de moed in haar schoenen zakken, ze keek treurig naar haar schoenen die in een plasje stonden en liet haar schouders hangen. “Oho, ademhalen, niet vergeten!” Zei ze tegen zichzelf en wiebelde even snel met haar tenen. Als vanzelf ging ze weer rechtopstaan met haar schouders naar achteren en meteen kreeg ze een idee. De boot, ze kon onder haar bootje schuilen. Snel rende ze naar de waterkant. Ze sleept haar rode bootje zo snel als ze kon aan land, tot tegen de muur van de kerk aan. Net op tijd kroop ze eronder, toen barstte de storm los en begon het luid te donderen.

 

Jove was zo verzonken in zijn sombere gedachten dat hij pas toen het helemaal donker werd verbaast om zich heen keek. “Huh…Wat is er aan de hand?” Vroeg hij zich af. Hij was omsingelt door grote donkere wolken die luid over hem heen donderden. Als bevroren zat hij op zijn wolk en keek angstig om zich heen. Flits! Patsboem, Jove’s wolk lichtte op en hij dook weg, iets in Jove leefde op en hij keek oplettend om zich heen. Een andere wolk bliksemde ook naar zijn wolk, Jove maakt een duik en de bliksem miste hem op een haar. Oops daar alweer een flits. Weer kon Jove net op tijd wegduiken de bliksem flitste nu van alle kanten. Zijn wolk lichtte hier en daar al wat op maar kleurde al snel weer donker. Wat gebeurde er..? Hij snapt er niets van. “Wooohooj!” Zijn wolk dook nu met een noodvaart naar beneden hij kon zich net op tijd vast grijpen aan de zachte dikke vlokken van zijn donkere wolk, iets in zijn ogen lichtte op, wat een avontuur. De verveling was vervlogen en nadenken over wat dan ook was geen optie meer, hij werd volledig in beslag genomen door alle gebeurtenissen.

 

Tot zijn grote schrik ontstonden er grote gaten in zijn wolk waardoor hij helemaal naar beneden kon kijken. Hij werd bijna misselijk van de hoogte en de angst naar beneden te vallen. Voorzichtig maar snel kroop hij naar een plek waar de wolk nog redelijk massief was maar op hetzelfde moment flitste er een dunne lichtgevende witte straal zigzaggend naar beneden. Precies onder hem stond de boom van Mary die bereidwillig zijn lange sterke armen ver omhoog strekte. Jove keek verbijsterd toe hoe de mooie oude eik kleine lichtstralen omhoog bliksemde. Hij had nog nooit gezien dat ook uit de aarde bliksem omhoog kwam, het moesten de negatieve gedachtes zijn die de bliksum aantrok. Had hij maar niet geluisterd naar het spook niet alles was lelijk en slecht, hij hield van de boom en de aarde en de wolken, iedereen die hem was komen helpen hield van hem, hoe had hij zo dom kunnen zijn. Kleine lichtgevende takken kwamen uit de sterke armen van de boom en als twee geliefden bewogen de twee stralen zigzaggend naar elkaar toe en toen ze elkaar raakten hoorde Jove een oorverdovende knal. De aarde trilde toen de bliksem insloeg en omarmde Jove’s verdriet dat door de takken van de bliksem naar beneden stroomde en Jove’s wolk werd lichter en lichter. Opgelucht dreef de wolk door de hemel het was gelukt, voorlopig…maar Jove was nog lang niet volwassen en de wolken wisten dat het nog enige tijd zou duren voordat de jongen oud en wijs genoeg zou zijn geworden door zijn ervaringen dat hij niet meer zo uit balans zou raken.

 

Het spook was stilletjes verdwenen, nu de somberheid was verdwenen had ze geen schijn van kans om Jove naar het meer te lokken. Eenzaam en alleen vloog ze terug naar haar lichaam in het meer. Als eenmaal met iets bent vergroeid dan kun je gaan denken dat dat je thuis is ook al is het een land van verdriet. Zo was het ook met het spook, ze was door de jaren heen vergroeit met het meer en wist niet beter dan dat ze er thuis hoorde.

 

Ondertussen zat mary onder haar bootje te trillen. Ze hoorde de knal en voelde de aarde onder haar voeten beven. Even was het doodstil en toen hoorde ze iets hard kloppen tegen haar bootje. Ze keek huiverig onder de rand van de boot door en zag grote brokken ijs zo groot als sneeuwballen om de boot heen liggen, het hagelde grote brokken ijs! Ze rilde en keek naar boven naar de bodem van het bootje, zou het hout sterk genoeg zijn om de hagelstenen tegen te houden? Gelukkig…het leek also de dikke planken sterk genoeg waren om haar te beschermen, ze was voorlopig veilig, opgelucht ademde ze weer diep in. Ze blies op haar vingers die inmiddels wit waren van de kou. Het hielp niet veel. Lang luisterde ze nog naar de hagelstenen die tegen het bootje tikten, toen de hagelbui eindelijk ophield viel ze uitgeput in slaap. Opgekruld in haar warme dikke jas op het enige plekje onder de boot dat nog droog was, precies in het midden. En tussen het gras zag ze vlak voor ze in slaap viel nog een kleine regenworm die even omhoog was gekomen om te kijken wat er allemaal aan de hand was en enthousiast onder het bootje uit kroop. Hij liever dan ik dacht Mary bij zichzelf en viel in slaap.

 

Jove krabbelde bezorgd overeind en kroop naar de rand van de wolk en tuurde eroverheen. “O, nee….” verbijsterd sloeg hij zijn hand voor zijn mond en voelde tranen achter zijn ogen prikken. Door een waas van tranen zag hij de mooie oude eik in brand staan, de vlammen sloegen wild om zich heen. Hij zag de uil enigszins verontwaardigd (omdat hij in zijn middagdutje gestoord was) maar niet het minst in paniek, weg vliegen. Hoe kon hij zo rustig blijven in deze situatie vroeg Jove zich af, de uil liet zich door niets van de wijs brengen. Je kon slechts aan zijn staartveren zien wat hij had meegemaakt want er kwam een klein pluimpje rook uit. Tussen zijn oren zat de veldmuis te bibberen, met zijn pootjes stijf vastgeklemd om een oor van de uil.

Verdoofd van ellende kroop Jove naar het midden van zijn wolk, wat had hij gedaan… Verdrietig keek hij naar zijn waterige voeten. Hoe had hij zo ontevreden kunnen zijn. Hij had spijt, zoveel spijt dat hij zichzelf haatte en van schaamte diep wegkroop in zijn wolk, dieper dan ooit tevoren. Zijn lichaam bevroor door de ijzige kilte van zijn zelfverwijt en werd zo zwaar dat zijn wolk naar beneden zakte en Jove’s bevroren lichaam landde op het ijs waar hij bewusteloos bleef liggen. In de mist kwam de zilvergrijze vos rustig aanlopen en ging zitten bij de bewusteloze jongen.

 

Mary werd die nacht wakker onder haar bootje, opende haar ogen en begreep even niet waar ze was. Er viel zacht licht door de spleet onder de boot en ze mompelde : “Huh? Waar ben ik?” en keek verbaasd om zich heen. Ze zag ronde rode houten planken boven haar hoofd en ineens realiseerde ze zich dat ze nog steeds onder haar bootje zat. Heel even zonk de moed haar in haar schoenen. Ze wiebelde met haar steenkoude voeten tot het bloed weer terug begon te stromen en haar voeten vreselijk begonnen te kriebelen. “Au, au!” Riep ze en schudde met haar benen tot het bloed weer terug was gestroomd en de kriebel ophield. Toen zuchtte ze even, haalde diep adem en verzamelde al haar moed om naar de opening te kruipen en te kijken.

 

Het was doodstil en toen ze onder het bootje uitkeek nam wat ze zag haar bijna de adem. Het hele landschap was bedekt met een dik pak fonkelende witte sneeuw dat in het licht van de maan glinsterde als een groot wit kleed van diamanten. Ze kroop onder de boot uit en ging met haar rug tegen de boot zitten en genoot met volle teugen, wat was het mooi. Hoe kon het toch na zo’n storm ineens weer zo stil worden. Ineens voelde ze hoe nat haar kleren waren en verlangde ze naar haar gezellige huis. Met of zonder turf om te stoken, ze moest naar huis terug. Het was daar in ieder geval warmer dan hier buiten en ze zou droge kleren aan kunnen trekken. Ze was zo blij dat de storm voorbij was en ze het had overleefd dat ze zachtjes een liedje begon te neuriën terwijl ze naar de plas liep. De plas was leek helemaal bevroren. Als het ijs sterk genoeg was om haar te dragen kon ze over het ijs naar huis lopen dat zou veel sneller gaan dan eromheen. Haar bootje zou ze dan later wel weer een keer ophalen. Voorzichtig plaatste ze een voet op het ijs en duwde zachtjes om te voelen of het ijs al sterk genoeg was. Ze duwde nog iets harder en plaatste nu haar voet voorzichtig helemaal op het ijs, vlak bij de rand waar het niet te diep was. Toen ook dat goed ging plaatste ze haar andere voet erbij en duwde nog iets harder. Het ijs was sterk het kraakte niet eens, ze waagde een sprongetje en toen nog een. Haar mond vormde zich tot een grote glimlach terwijl ze hard op en neer sprong. “Ha, ha!” Lachte Mary dit was te gek, er gebeurde niets, het ijs leek dik genoeg. Hoewel ze wist dat ze heel voorzichtig moest zijn, want ze had geleerd dat het minstens drie nachten moest vriezen voordat het ijs je kon dragen. Verbaasd omdat het ijs haar nu al dragen kon, keek ze naar haar lichaam en realiseerde zich ineens dat ze gekrompen was. Geen wonder, ze was zo bang geweest, daar kromp je natuurlijk van. Gelukkig maar, want dat kwam nu heel goed uit.

 

Ze liep voorzichtig over het ijs huiswaarts, best wel een beetje moe en nog in gedachten verzonken zag ze ineens voor zich op het ijs een blauwig licht…Wat was dat? Even hield ze haar stappen in, en toen liep ze er langzaam op af, stapje voor stapje. Er zat een gedaante op het ijs…nu ze dichtbij was zag ze dat het de blauw grijze vos was. Opgelucht en blij hem weer te zien wandelde ze met ferme pas verder.Ze was er bijna toen de vos zijn hoofd ineens 180 graden draaide en met een warme maar zeer besliste stem zei: “Blijf daar staan Mary”. Ze bleef als vanzelfsprekend staan en zag ineens voor de vos op het ijs een jongen liggen. Het leek tenminste op een jongen, een hele lieve jongen, met lange ijzige wimpers heel zijn lichaam was zo transparant als water, hij leek wel van ijs.

 

Mary vroeg zachtjes: “Wie is dat?” Het bleef even stil en toen antwoorde de vos: “Dat is Jove.” “Maar…Mary werd een beetje verlegen door het korte antwoord van de vos. Ze verzamelde al haar moed en vroeg nog een keer: “Wie is Jove dan?”. Het bleef stil. Ondertussen dreef een kleine witte wolk langzaam voorbij in de richting van de jongen, precies erboven daalde de wolk langzaam naar benden en bedekte de jongen als een donzen dekbed. Even gebeurde er niets en toen begon de wolk langzaam weer te bewegen, hortend en stotend kwam de wolk omhoog.

 

Mary keek vol spanning naar de plek waar de jongen had gelegen, maar hij was verdwenen. “Huh? Waar is hij gebleven?” vroeg ze verbaasd aan de vos. Ze keek omhoog naar de wolk en zag een van de benen van de jongen over de rand van de wolk hangen. “Kijk!” Riep ze naar de vos en wees naar de wolk. “Daar is de jongen!” Maar de vos bleef roerloos zitten. “Waarom doe je niets? Riep Mary nu in alle staten. Ze nam een aanloop en sprong omhoog.  Maar de jongen reageerde niet: “Help me toch” riep ze naar de vos, terwijl ze probeerde de voet te grijpen van de jongen. De vos verroerde zich echter nog steeds niet. Mary sprong nog een keer, maar de wolk was al te hoog opgestegen. Ze was zo hoog gesprongen dat ze zich pas terwijl ze naar beneden viel realiseerde dat ze misschien wel door het ijs zou zakken als ze landde. Angstig keek ze naar beneden en zette zich schrap maar de vos had het ook gezien en sprong precies onder haar om haar op te vangen. Ze landde zacht op zijn warme rug en hij vloog met grote snelheid over het ijs terug naar het bos. Mary greep zich goed vast in de dikke warme vacht van zijn hals. Ze fluisterde zachtjes in zijn oor: “Dankjewel…” Hij antwoordde: “Graag gedaan Mary, voor Jove kunnen we niets doen.” “Hoe bedoel je?” Vroeg Mary. De vos antwoordde: “Soms moet je de natuur zijn gang laten gaan en vertrouwen hebben.” Mary probeerde te begrijpen wat de vos bedoelde maar ze was te moe. “Ik zal je naar je huis brengen.” Mary had het heel koud en antwoordde zachtjes nog een keer: “Dankjewel.”  Ze keek nog een keer om naar de wolk die langzaam maar gestaag wegdreef aan de hoge hemel en voelde iets drukken op haar borst, een klein steekje van verdriet omdat ze het niet begreep. Zou het goed gaan met de jongen? Waar dreef de wolk heen? Ze viel in slaap op de zachte warme rug van de vos en daar waar haar lichaam het zijn raakte kleurde zijn vacht warm oranje net als vroeger toen de vos nog een echte vos was.

 

Toen Jove weer bij bewustzijn kwam op de wolk ko hij zich alles nog goed herinneren. Hij dacht diep na over wat er gebeurd was en besloot om er voor te zorgen dat er door zijn nalatigheid nooit meer iets mis zou gaan. Vastberaden stuurde hij vanaf die dag zijn wolk naar een plek waar niets mis kon gaan. Hij wist wel dat hij zichzelf en zijn wolk daardoor ook elke kans op geluk en avontuur ontnam maar hij vond diep in zijn hart dat hij ook geen geluk meer verdiende na alles wat hij had aangericht. Verdrietig en vol onbegrip om zoveel domheid begon zijn wolk te druppelen, hij wilde natuurlijk niet op een plek blijven hangen. Dag in dag uit zonder verandering, dat was als levend begraven worden, grote dikke wolkentranen liepen over zijn bolle zachte wangen waardoor op aarde de rivieren buiten hun oevers traden die het land langzaam overstoomden.

 

De bosfeeën hadden het al aan zien komen. Toen ze hoorden dat Jove op het ijs was geland waren ze natuurlijk gaan kijken. Hoofdschuddend hadden ze naar de jongen gekeken. Waarom moest toch altijd iedereen dezelfde fouten maken. En hoe konden ze de jongen helpen. Toen ze ineens Mary’s voetstappen hoorden hadden ze zich verstopt in de sneeuw, en met ogen vol begrip geglimlacht toen het meisje op sprong om de jongen te redden. Ze waren zelf ook jong geweest en hadden ook geprobeerd de loop der dingen te veranderen. Blij dat Mary’s hart zo was begonnen ze te hopen dat het meisje de jongen misschien kunnen begrijpen en vergeven en als zij dat kon zou hij misschien ook zichzelf kunnen vergeven.

 

Toen het meisje wegreed op de rug van de vos en de vacht van de vos oranje kleurde daar waar Mary de vos raakte waren ze overtuigd dat zij het vermogen had het leven te begrijpen. Dit was een bijzonder meisje met een groot hart, als ze haar bron zou kunnen vinden zou ze Jove kunnen helpen en zo alle mensen en dieren in het bos.

 

Mary wist van dit alles niets en werd wakker toen de vos zachtjes haar naam fluisterde… “Mary?” Ze lag voorovergebogen op zijn warme rug en keek verward op. Ze waren bijna bij haar huis ze herkende het pad aan de beukebomen. Het was doodstil en er hing een vreemde rokerige brandgeur…Mary ging rechtop zitten en verstarde, iets in het landschap zag er anders uit dan anders. Daar waar haar huis moest staan stond niets…Ze wreef door haar ogen en probeerde goed wakker te worden. Was ze wel op de juiste plek? Ja, dit was toch echt de weg maar daar aan het water waar de eik had gestaan maar stond niets. Toen zag ze een klein wolkje rook omhoog dwarrelen uit een verkoolde zwarte boomstronk. Haar adem stokte in haar keer. Dat kon toch niet waar zijn? Op de grond lagen hier en daar wat kopjes en schoteltjes, een bord, een half verkoolde stoel, wat half verbrande zwarte boeken…haar mooie boeken…Ja dit was de plek, maar alles was verdwenen, hoe…? Ze begreep er niets van. Tranen welden op achter in haar ogen. Ze liet zich langzaam van de warme rug van de vos glijden en voelde hoe haar knieën knikten. Ze kon er niet op blijven staan, ze leken wel van elastiek, ze zakte door haar kniëen in de koude sneeuw en zat daar stil terwijl grote grijze tranen haar vergezelden en warm over haar wangen gleden. Mijn mooie huis… weg…

 

De vos kwam achter haar zitten en sloeg troostend zijn warme zachte staart om haar heen. Toen Mary haar ogen weer opende was de hele wereld grijs geworden. Na een tijdje waren haar tranen op en ze zuchtte. Wat nu, de staart van de vos kriebelde aan haar neus. Ze duwde de staart een beetje opzij en stond op en toen zag een klein diertje wegschieten. Voor haar in de sneeuw was een spoor van kleine poot afdrukken van het iets dat daar net had gelopen, het had iets achtergelaten in de sneeuw. Mary bukte om het op te rapen en draaide naar het licht van de maan om te kijken wat het was. Het was een klein fris groen eikeltje met dopje. Ze keek verbaast naar de dennenboom en zag een klein warmbruin eekhoortje op zijn achterpoten staan met zijn handjes verwachtingsvol in elkaar gevouwen. Zodra Mary hem zag schoot hij snel de boom in en was weldra uit het zicht verdwenen. Zou dat de bedoeling zijn geweest? Of had hij per ongeluk het eikeltje laten vallen? Vroeg Mary zich af en voelde ondanks alles een blije warme kriebel in haar buik. Wat een schatje, het leek wel alsof hij haar echt had aangekeken.

En ineens bedacht ze iets: Een klein eikeltje kon uitgroeien tot een grote eik…Er sprankelde weer een vonkje hoop in haar ogen en langzaam kleurden haar ogen weer net zo blauw als altijd. Ze zei vastberaden: “Deze eikel wordt de grootste en mooiste eikenboom in het bos en daarin bouw ik mijn nieuwe huis.” En terwijl ze sprak, groeide ze weer een beetje. Opgetogen stopte ze de eikel diep in haar zak, ze was wel genoeg kwijtgeraakt voor een dag.

 

De vos haalde opgelucht adem en keek vol bewondering naar het kleine meisje. Wat een veerkracht, misschien was ze wel groot genoeg voor de handenman. Hij keek bedenkelijk en dacht toen vastberaden bij zichzelf, wie niet waagt wie niet wint. Dit was het leven, er zat niets anders op. Ze moest dingen meemaken. En als er iemand was die haar nu verder zou kunnen helpen dan was het de handenman. De vos keek nog even naar het leuke meisje dat hem inmiddels al zo dierbaar geworden was en zei: “Ik denk dat ik weet waar je vannacht kan slapen. Bij de handenman. Als je wilt dan breng ik je daarheen.”  “Oh”, zei Mary en klom op haar warme rug en liet haar handen en voeten weer diep in zijn warmezachte vacht zinken… “De handenman?” Vroeg ze nog even voordat haar ogen dichtvielen “Ja, de handenman” antwoordde de vos. Mary glimlachte, het zou wel goed zijn als de vos het zei.

 

De handenman.

Samen reden Mary en de vos door het grote donkere bos naar de handenman. Toen ze aan de rand van het bos aan kwamen zag Mary een grote man staan met op zijn rug een rieten mand vol met handen. De vos stopte en vroeg haar even te wachten, Mary stapte af. De vos liep naar de man toe en ze spraken even met elkaar. Mary stond op een afstand te kijken en kon niet goed verstaan wat ze zeiden. De handenman keek even op en recht in haar ogen en Mary’s knieen werden week omdat ze iets in zijn ogen las, een interesse en een verbondenheid die ze alleen kende van de kruikman en in haar haar groeiden plotseling kleine donker rode kersjes. De handenman wende zijn blik weer af en vervolgde izjn gesprek met de vos en Mary keek bezorgd naar haar kleren. Alles was gekreukeld en vies, snel streek ze haar rode jasje glad en zette haar muts weer mooi schuin op haar hoofd. Achteloos likte ze haar lippen waardoor ze mooi glansden en haar wangen kleurden rood van de opwinding.

 

De vos en de handenman waren inmiddels uitgesproken en de handenman kwam nu op haar afgelopen. Toen hij voor haar stond stak hij zijn had uit en zei zelfbewust: “Mag ik me aan je voorstellen jonge dame, ik ben de handenman” Mary gaf hem een hand en zei: “Aangenaam, ik ben Mary.” Hij pakte voorzichtig haar kleine koude hand in zijn grote warme hand en legde zijn andere hand er bovenop. Hij bleef haar aankijken en vervolgde met zijn rustige warme stem: “Het spijt me te horen van je huis”. “Eh ja..dat e….eh ja mijn huis. Mary was haar huis al helemaal vergeten, ze dacht alleen maar aan haar hand die nog steeds in de zijne lag en voelde zich behoorlijk verlegen. Doe normaal zei ze streng tegen zichzelf, en ze antwoorde zo normaal mogelijk: “Oh ja, dank je.” Eindelijk liet hij haar hand los maar sloeg het volgende moment alweer vriendschappelijk een arm om haar heen en trok haar vriendschappelijk tegen zich aan. Mary viel bijna flauw maar het voelde wel heel gezellig en warm. De handenman zwaaide naar de vos die vanaf een afstand naar hen stond te kijken. Mary lachte een beetje verlegen en voelde dat haar wangen zo mogelijk nog roder werden. De vos kon een glimlach niet onderdrukken en vroeg: “Is het goed als ik je hier achterlaat Mary?” Mary knikte, ze kreeg geen woord uit haar keel maar wilde niets liever dan blijven. Maar bedacht ze, wat zou de handenman daarvan vinden… Tersluiks keek ze naar zijn gezicht en ving zijn blik op. Hij lachte en zei: “Ik zou niets liever willen, als jij ook wilt tenminste. Ik bedoel ik zou het een eer vinden als je hier zou willen blijven.” Mary keek dolblij naar de handenman en de vos die de handenman al langer kende wist dat hij het meende. Mary zei zachtjes en een beetje verlegen: “Dankjewel”. En de vos ging er stilletjes vandoor.

 

Toen de vos was verdwenen pakte de handenman haar hand en wandelde langs de hoge beukenbomen, valk bij een hoge bramen struik zei hij: “Treed binnen.” Mary begreep niet goed wat hij bedoelde tot ze ineens een opening zag onderin de struik. Er liep een gang onder de struiken door en ze bukte en liep erdoorheen, de gang werd hoger en breder tot hij ophield voor een grote beuk en Mary stil stond. Wat nu? Toen zag een klein gouden randje in de bast van de donkergroene beuk, de handenman zei: Ja precies. Mary duwde ertegenaan en de bast ging als een deur open. Voor haar lag een lange smalle gang die schuin naar beneden wentelde. De muren waren van goud en het plafond van de gang was zo helder blauw als de hemel op een zonnige dag en beschilderd met prachtige fantasie figuren.  Mary keek haar ogen uit, de figuren waren zo mooi geschilderd dat het leek alsof ze echt waren, wilde wolven en beren, bizons en arenden, dieren die ze nog nooit gezien had in het bos, alleen in de boeken van de kruikman en als je lang keek leek het wel alsof ze leefden. De handenman boog voorover en fluisterde zachtjes: “Mag ik deze dans van jou?” Mary knikte en voelde hoe haar wangen warm werden van verlegenheid. Hij nam haar in zijn armen en hield haar stevig vast en ze dansten samen door de prachtige lange statige gang die steeds breder en breder werd en de figuren aan het plafond kwamen tot leven en alles tolde en draaide en ze voelde hoe haar voeten loskwamen van de grond en alles in haar licht werd en haar hoofd rekte zich als het hoofd van een zwaan en haar armen voelden als vleugels en haar tenen strekten zich achter haar terwijl ze vloog gewichtsloos als in een droom, en toen heel geleidelijk aan werd de dans langzamer en het draaien stopte tot ze uiteindelijk stil stonden en toen ze haar ogen weer opende zag ze dat ze voor een klein fel rood geschilderd deurtje stonden en hij liet haar zachtje zakken.

 

De handenman liet haar even los om het rode deurtje te openen voor haar maar zijn blik hield haar vast en Mary stapte naar binnen. Ze keek verrukt om zich heen want ze stond in een grote kamer, het was een koepel van glas, het zonlicht viel aan alle kanten naar binnen en de vloer was als een heuvellandschap bedekt met dik, zacht, groen mos en bezaaid met duizenden weidebloemen; boterbloemen, klaprozen, madeliefjes, korenbloemen, heidebloemen, alle bloemen die ze kende en nog veel meer.

Op een verhoging in het midden van de glazen koepel stond een groot bed van zwart ebbenhout bedekt met prachtige dekens gesponnen en van zachte cashmere, en de vloer daarvoor was bezaaid met ontelbaar veel vachten en fluwelen en zijden kussens in een scala van tinten die harmonisch in elkaar overliepen. De lakens en kussens waren zo zacht en met ontelbaar veel dunne draden geweven dat het voelde alsof ze in een zwanennest was beland. Toen Mary erop ging zitten begon het bed zachtjes te spinnen als een kat en vormde zich als een warme vacht om haar heen. Mary zakte langzaam achterover in de warme kuil die haar zachtjes leek te masseren.

 

Hij glimlachte toen hij haar verrukte gezicht zag, pakte haar kin zachtjes vast en draaide haar gezicht naar hem toen en keek diep in haar ogen. Toen plukte hij voorzichtig met zijn andere hand een kers uit haar haar en at het op. Ze glimlachte verlegen en hij glimlachte even verlegen terug. Hij fluisterde een hele nacht toverwoordjes in haar oor en ze vergat alles wat gebeurd was en viel in een diepe slaap. Ze droomde van de kruikman en een grote eikenboom met een prachtig zachtgeel geschilderd huisje met een knalrood deurtje. Midden in de nacht werd ze wakker en opende haar ogen, door het glazen koepeldak zag ze de heldere hemel die zwart was met een azuurblauwe zweem en bezaaid met ontelbaar veel sprankelende sterren, ze was gelukkig. De handenman lag naast haar met geopende ogen en over zijn wang vloeiden tranen die glansden in het licht van de maan. Verbaasd raakte ze er een aan met haar vinger. Hij was echt. Ze vroeg: “Waarom huil je lieve handen man?” Hij draaide zijn gezicht naar haar toe en zei: “Mag ik je iets laten zien?” “Ja, natuurlijk” fluisterde Mary zachtjes. Hij kwam overeind en liep naar de glazen wand van de kamer en keek uit over het meer. Het was een heldere nacht en het manlicht viel in een lange streep op het water als een pad daar ergens heen leidde, een veilige weg naar huis.

 

Mary ging naast hem staan en hij sloeg zijn arm om haar heen en zei: “Zie je het meer Mary?” Ze knikte en keek naar het meer. Kan je me beschrijven wat je ziet? Mary beschreef wat ze zag, het donkerblauwe meer, de reflectie van de maan op het water dat glinsterende en zachtjes voortkabbelde en de donkergroene dennenbomen die het meer liefdevol omkransten. De handenman knikte, zo zag ik het ook ooit Mary. Even viel eens tilte en toen vervolgde hij, “Nu herinnert het me aan een donkergrijze poel vol tranen, onbeantwoorde verlangens, gemis en verdriet. Dat donkerbruine meer staat vol met mensen die ik kende en waarvan ik hield maar die ik niet kon weerhouden.” Mary keek hem verbaast aan en keek vervolgens naar de mand met handen en ineens begreep ze het. “Wil jij ze allemaal helpen?” vroeg ze. Hij knikte. Ze kon het niet geloven: “Dat zijn er wel heel veel….” “Ja.” Zuchtte hij. “Soms vraag ik me wel eens af of ik er goed aan doe. Sommigen worden alleen maar nog verdrietiger door mij, omdat ik op een dag weer verder ga.” Hij legde zijn warme hand op haar hart en vervolgde: “Er is een wereld daarbinnen, een fontijn van geluk. Ik wou dat ze de weg daarheen zouden zoeken dan kon ik ze wel helpen. Maar weet je mary ze zoeken de zin van het leven allemaal buiten zichzelf. Ze dromen van iemand op een wit paard die het drijfzand in rijdt om hen te redden en verdoen hun tijd met wachten en verlangen naar iets wat ze al lang bezitten en ondertussen zakken ze steeds verder weg in het meer.

 

Hij liet haar los en ijsbeerde door de kamer. Mary keek naar zijn gebogen schouders waar een wereld van verdriet op leek te leunen. Toen keek hij op en vroeg: “Mag ik je nog iets laten zien? Ze knikte nieuwsgierig en zei; “ Ja, natuurlijk…” Ze was nieuwsgierig naar wat hij haar nog meer wilde laten zien. “Het is gevaarlijk, Mary.” Hij keek haar weifelend aan. Ze liep naar hem toe en zei : “Ik ben niet bang hoor.” Hij keek haar aan en zei: “Nee je bent misschien niet bang mary maar dat komt omdat je nog niet weet wat je te wachten staat. Het pad gaat door donkere dalen Mary, donkerder dan je ooit zou kunnen vermoeden. Wie de moed heeft en het uithoudingsvermogen om door te wandelen vind uiteindelijk een weg naar boven. Daar op de besneeuwde toppen van de bergen kun je bij helder weer alles overzien. Dat wat je dan voelt is zo onbeschrijfelijk mooi dat je begrijpt waarom de prijs zo hoog was er te komen, en als je dat eenmaal weet ben je bereid de prijs te betalen keer op keer door de dalen te gaan op weg naar de volgende berg.

 

Beloof me dat je door blijft lopen Mary als je besluit om mee te gaan, je kan niet lang stil blijven staan want dan zak je weg, je moet vertrouwen hebben dat de weg leidt naar de bron, geloof je dat?” Mary knikte, ze begreep niet goed waar ze op moest vertrouwen maar iets in haar zei dat het in orde was. Hij pakte haar kleine hand in de zijne en opende de deur naar de gang. Mary zag dat de mooie gang waar ze gedanst hadden zich eindeloos nog doorwentelde en er nog veel meer deuren waren in allemaal verschillende kleuren paars, indigo, groen, oranje, geel en wit…tot haar verbazing stond boven een witte deur haar naam: “Mary’s room.” Verbaast keek ze hem aan en vroeg: “Mag ik?”. “Natuurlijk Mary, dit is jouw wereld, jij moet zelfs de deur openen want jij bent de sleutel.

 

“Hoe bedoel je?” Vroeg Mary. De handeman antwoordde: “De deur gaat voor niemand anders open alleen voor jou. Ga er maar voor staan.” Mary liep erheen en nauwelijks had ze met haar hand de klink aangeraakt of de deur ging als vanzelf open.  Een harde ijzige wind waaide haar tegenmoed en ze stapte verschrikt achteruit. Ze botste op tegen de handenman die vlak achter haar stond en fluisterde dat ze zich niet door haar angst moest laten misleiden.Gerustgesteld door zijn aanwezigheid stapte ze het donkere landschap binnen voor haar lag een wijds land dat ze niet kende, er liep een klein smal pad door de sneeuw naar de bossen en aan haar linkerzijde zag ze een brede wilde rivier. Ze wandelde langs het pad naar beneden en zag in de rivier kleine eilanden waarop afen toe iemand zat alleen en in zichzelf verzonken. “Wie zijn dat?” Vroeg ze verbaast aan de handenman. De handenman antwoordde “Dat zijn mensen die op zoek waren naar de bron. Ze verloren de controle in de stroming en zijn in paniek geraakt. Gelukkig zijn ze niet verdronken en hebben ze een eiland bereikt om op uit te rusten. Ze zijn moed aan het verzamelen om verder te gaan. Veel blijven echter te lang op hun eiland zitten Mary, angstig en onzeker omdat ze weten dat de rivier beslist of ze bij de bron komen of niet ze durven zich er niet meer aan over te geven.”

 

Het is moeilijk om te vertrouwen op iets buiten jezelf. Je krijgt niet altijd dat wat je hoopt soms juist het tegendeel, daarom is de weg zo zwaar. Als de mens altijd gelukkig zou zijn zou hij de diepte en de schoonheid van de werkelijkheid nooit ontdekken. Die is oneindig veel gecompliceerder en genaunceerder dan iemand je ooit in woorden uit zou kunnen leggen. Alleen door het zelf te ervaren leer je de wereld kennen, je moet leven. De mensen denken dat ze veilig zijn door niets te doen, maar zelfs als je niets doet veranderen de dingen. Dat is de enige wet die de natuur kent, alles veranderd. Als je niet in de revier springt zal de rivier naar jou toe komen. Alleen komt de rivier in de winter, want alleen dan heeft hij de kracht om over de eilanden te stromen. Als je slim bent kies je zelf het beste moment, als je zelf kiest dan vind je makkelijker de tegenstroom die je nodig hebt om naar boven te komen daar waar de bron ontspringt. Als de rivier je komt halen is het moeilijk om daar nog aan te denken. Angst en onmacht maakt je zwak. Mary keek nog even achterom naar de mensen. Ze hoopte dat ze de moed zouden verzamelen erin te duiken. Het was een nare aanblik om ze zo passief te zien zitten alsof ze verlamd waren. Snel liep ze door zij wilde niet wachten op iets dat haar zou komen halen, ze wilde haar hart volgen zolang als ze kon.

 

Onder haar voeten kraakte het alsof de grond bevroren was, ze zette nog een stap, de grond was glibberig en toen ze haar voet optilde hoorde ze iets borrelen. “Wat is dat?” Vroeg ze. De handenman pakte haar hand en zei: “Dat is woede, smeulende woede Mary, ken je dat niet? Mary schudde haar hoofd. De handenman zei: Je kan het beste snel door lopen, anders zak je erin weg.” Hij ging haar voor over een smal pad tussen hoge rotsachtige wanden waar dikke slijmerige schaamte en schuld vanaf droop. In de verte zag Mary een open vlakte waar een groot donkerbruin meer in lag. Wat is dat vroeg Mary en wees naar het meer, een onheilspellend gevoel bekroop haar. Dit is het drijfzand van zelfmedelijden zei de handenman en zijn stem klonk somber… Vol ontzag keek Mary uit over de modderige bruingrijze vlakte. Hier en daar stond een dode boom en tot haar afschuw zag ze in de modder silhouetten staan van mensen die al zo diep weggezakt waren in de modder dat slechts hun hoofd nog boven het drijfzand uitkwam ze keken naar hen met holle ogen en verwijtende blikken.

 

Terwijl ze langs het meer liepen kwamen in Mary nare herinneringen naar boven, aan het afscheid van de robot hoe hij voorover gebogen op de steiger had gezeten. Hoe het licht langzaam uit was gegaan in hem en dat ze hem daar achter had moeten laten. Ze herinnerde zich weer het lege boomhuis de dag dat de kruikman was verdwenen. Ze rook weer de brandgeur en de verkoolde resten van dat wat ooit haar huis was geweest. Zonder zich daarvan bewust te zijn waren haar voeten langzaam naar het meer toe gewandeld en net toen haar tenen het drijfzand raakten fluisterde de handenman in haar oor: “Mary let op je voeten”… Mary schrok op en ontwaakte uit haar herinneringen en zag waar ze in gedachten naartoe was gelopen. Snel draaide ze zich om, gleed bijna weg in de modder en viel voorover, op handen en voeten kroop ze terug naar naar het pad. Ze was helemaal buiten adem en bleef met grote ogen van verbijstering midden op het pad zitten. Wat was er gebeurd? Ze was door haar gedachten volledig vergeten waar ze was, als dit vaker zou gebeuren zou ze niet meer op zichzelf kunnen vertrouwen. Ze was vastberaden geweest om voorzichtig langs het meer te lopen maar het was haar niet gelukt. Hoe moest ze nu verder. Verslagen keek ze de handenman aan. Ze wist niet meer wie ze was.

 

De handenman tilde haar op uit de koude modder en zette haar op een droge rotsblok en ging naast haar zitten zonder iets te zeggen. Hij wist wel hoe ze zich voelde het meer was sterk en kon je gedachten zo negatief beïnvloeden dat je vergat wie je was. Mary vroeg hem: “Was het voor hun ook zo?”De handenman knikte: “Ja, Mary het meer doet dat met je. Het bedoelt het goed, het wil je behoeden voor alles en waarschuwen voor de gevaren. Maar daardoor maakt het je soms bang. Het meer weet alles en vergeet niets, het zit vol met herinneringen daarom is het zo troebel.” Kan je hier ooit uit komen als je er eenmaal ingestapt bent?” vroeg Mary. De handenman knikte, “Ja dat kan, als je je herinningen achter kan laten zullen je vleugels groeien en kun je wegvliegen uit het meer.” Mary kende de metamorphose van de libelle die onder water leefde en op een dag langs het waterriet omhoog kroop en zodra ze boven was haar oude lichaam verliet als een oude jas en wegvloog met haar nieuwe vleugels. De kruikman had haar de lege hoesjes laten zien die nog vastgeplakt zaten op het riet en ze had de libelles voorbij zien vliegen als helicopters met hun prachtige vleugels.

 

Vliegen door een wereld die zoveel groter en veelzijdiger is dan de wereld die zij kenden. De gedachte dat iemand hen iets heeft aangedaan is zo verlammend dat ze niet meer de moed hebben eruit te komen. Waarom zouden ze eruit komen als ze ervan overtuigd zijn dat de wereld verschrikkelijk is?” Mary dacht na. Elke keer als zij iets ergs had meegemaakt was er iemand geweest om haar te helpen. De uil, de vos. Ze vroeg: “Komt de vos niet als je in het meer staat?” De handenman keek haar aan en wees naar het meer. “Nee Mary de vos komt hier niet meer, dat is zinloos. Kijk naar de ogen van de mensen Mary. Ze zien je niet eens, zo diep zijn ze in hun gedachten verzonken, ze zouden je niet horen als je ze roept. Zelfs als ze dat zouden krijgen wat ze willen zouden ze het niet herkennen, ze willen niet geholpen worden ze zijn teveel gaan houden van het zelfmedelijden.”

 

Veel mensen die hier staan denken te weten wat een ander hen heeft aangedaan. Maar wie oordeelt over anderen heeft het altijd mis. Te geloven dat je weet wat anderen voelen of denken is een illusie. In alles zit een oerkracht die de dingen stuurt. Je kan met je vinger wijzen naar anderen die in jouw ogen iets fout hebben gedaan maar het zal je niet verder helpen op je eigen weg. Er is geen beloning voor verwijten. Er zijn dingen die de mens niet bepaald, krachten die ons drijven, gedachten die ons manipuleren gaandeweg leer je behendig met die krachten om te gaan, door vallen en opstaan. Onze zogenaamde fouten zijn er niet voor niets, ze wijzen ons en anderen de weg. Het is de angst en het gebrek aan vertrouwen in elkaar en in onszelf dat ons van het pad afbrengt. Maar weet je Mary de weg loopt in een cirkel, we komen altijd weer terug bij het begin.” “Ook de mensen uit het meer?” Vroeg Mary. “Ja, Mary ook zij. Als ze er niet uitkomen door te transformeren zakken ze langzaam naar de diepte en komen uiteindelijk in de ondergrondse rivier terecht en die leidt naar de bron, alles in het leven leidt terug naar de bron Mary. “Maar…zei Mary dat is verschrikkelijk..” “Ja” knikte de handenman, dat is verschrikkelijk, daarom kun je maar beter zo veel mogelijk koesteren in je hart want dat kan niemand of niets je ontnemen. Mary keek naar de mensen in het meer en was blij dat ze er niet tussenstond, ze wilde niet langzaam wegzakken in de diepte, de weg naar je hart…die wilde ze wel vinden. De handenman stond op en zei: “We moeten verder ik wil je graag nog meer laten zien.”

 

Zodra ze verder wandelden kwamen weer de herinneringen naar boven. Ondanks alles wat de handenman gezegd had beon Mary te twijfelen. De handenman zou haar uiteindelijk ook weer verlaten waar zou ze heengaan als hij weer verdwenen was. Ze had niemand, kende alleen de vos maar die kwam en ging zoals hij beliefde. Als ze erin zou stappen zou ze nooit meer iets ergs meemaken, ze zou niet meer verder hoeven te lopen ze zou gewoon hier in het meer wegzakken. Toen hoorde ze een merel zingen, vlakbij haar in een boom op een van de hoogte takken zong de merel haar lied. Het was een grauwe dag en toch zong de erel zo mooi. Ineens voelde Mary hoeveel ze van dit geluid hield, en bewonderde de moed van de merel om zo mooi te zingen op zo’n donkere grauwe dag. En het was alsof ineens haar geest weer helder werd en ze besefte weer hoe afschuwelijk het moest zijn in het meer weg te zakken, veel afschuwelijker dan alle dingen die ze had meegemaakt want daar stonden ook mooie herinneringen tegenover. Het drijfzand was geen oplossing het was nog erger dan angst het was gegarandeerd afschuwelijk. Ze moest verder lopen op het pad en dan zou alles wat ze voelde en dacht veranderen. Ze begon te zingen alle liederen zie ze kende achter elkaar en de nare herinneringen die om haar heen zweefden konden niet meer naar binnen dringen. Haar wangen werden rood en om haar lippen vormde zich een grote glimlach zo vrolijk dat er kuiltjes in haar wangen kwamen. Het was haar gelukt de trieste herinneringen achter zich te laten.

 

Mary keek vergenoegd naar de handenman, die opgelucht glimlachte omdat ze zonder al te veel problemen het meer gepasseerd waren. Voorzichtig liepen ze stap voor stap verder. Links en rechts van het pad tussen de heuvels zag ze de ruïnes van gebombardeerde steden. Tussen het puin zag ze een klein meisje lopen, Mary bleef staan. Het kleine meisje bleef ook staan en keek haar verbaast aan, haar hoofd een beetje schuin zodat ze Mary goed kon zien. Ze droeg een oud versleten onderhemd en verder niets.Haar armen en benen zaten vol met bruine strepen en rode krassen. Ze liep op blote voeten en haar ongekamde haar hing in klitten voor haar gezicht. Toen liep ze stapje voor stapje achteruit alsof ze ergens bang voor was geworden, en verdween achter een van de kapot geschoten muren. Mary bleef nog even staan maar toen ze zag dat de handenman alweer verder was gelopen rende ze snel achter hem aan.

 

Aan de overkant van de straat stonden een man en een oudere vrouw bij een oude regenton, daarop lagen een paar stukken brood die ze eerlijk verdeelden. Een man liep langs met op zijn arm een jong meisje dat haar handen om zijn hals had geslagen en haar hoofd tegen zijn warme borst duwde. Zijn gezicht was vertrokken in een pijnlijke grimas, tranen liepen over zijn wangen. Weer een stukje verder  stond dat wat over was gebleven van een oude houten schuur, de ruiten waren kapot en het dak was verdwenen. Speelkaarten lagen op tafel en er lag een man met zijn hoofd voorover op tafel, een schotwond aan zijn slaap waar een dun straaltje bloed uit was gelopen.

 

Mary liep verder en hoorde onder in een kelder het angstige gekerm van een kleine jongen, toen ze op haar kniëen ging zitten en naar binnenkeek zag ze een grote man die met een verbeten gezicht de kleine jongen met zijn riem sloeg en iets schreeuwde dat Mary niet kon verstaan. De kleine jongen keek haar smekend aan met zijn grote bruine ogen vol tranen. Mary riep naar de man maar hij hoorde haar niet. Mary’s hart deed pijn en de tranen liepen over haar wangen. Wat kon ze doen, ze kon niets doen? Woedend liep ze verder en zocht naar de ingang maar alle deuren waren dicht getimmerd. Ze liep verder en keek omhoog en daarboven in een oud huis zag Mary achter het raam een vrouw in een bloemetjes jurk staan. In haar armen wiegde ze een klein kindje, maar het hoofdje van het kind hing er levenloos bij. Mary zwaaide maar de vrouw keek dwars door haar heen.

 

Mary keek naar de kruikman die ver voor haar liep en wilde hem roepen maar haar stem deed het niet meer. Loop nou door, zei ze tegen zichzelf, maar haar voeten bleven staan. Daar was het meisje weer. Ze keek door een kapot raam en Mary liep erheen en boog door haar kniëen en zei zo rustig mogelijk: “Hey hoi mooi meisje, wie ben jij?”. Het meisje zei niets maar bleef kijken. Mary zette voorzichtig een stapje dichterbij en fluisterde “Je hoeft niet bang te zijn hoor, hoe heet je?” Het meisje schuifelde een paar pasjes naar achteren. Verlegen friemelde het meisje met haar vingertjes aan de rand van haar versleten hemd. Mary dacht ineens aan de eikel, ze graaide in haar zakken en stak haar had uit met de handpalm naar boven. Het meisje keek naar de eikel en toen weer naar mary. Mary bleef doodstil zitten.Toen pakte het kleine meisje het eikeltje en stopte het in haar mond. Het was niet echt lekker dus ze spuugde het weer uit. Toen Mary teleurgesteld keek raapte ze het op en veegde het af en lefde het weer in Mary’s hand. Mary lachte. Toen kwam het meisje dichterbij stak haar handje uit naar mary die rustig bleef zitten en plukte een van de kersen uit Mary’s haar. Mary knikte en zei pak maar, ze pakte er nog een en nog een, en klom op Mary’s knie om er beter bij te kunnen. Toen ze alle kersjes geplukt had bleef ze tot Mary’s verbazing zitten en leunde met haar koude lijfje tegen mary’s warme jas. Mary keek op naar de kruikman die in de verte naar hen stond te kijken. Ga je mee vroeg ze, het meisje knikte en sloeg haar armpjes om haar heen en Mary drukte haar heel dicht tegen haar aan.

 

De handenman draaide zich om alsof hij iets gevoeld had en zag Mary met het kleine meisje op hem aflopen. Hij liep hen tegenmoet. “Zal ik haar tillen?” Vroeg hij en Mary knikte. Het meisje liet zich gewillig overdragen naar de grote ahndenman en sloeg haar armpjes om hem heen. Toen ze in zijn armen in slaap was gevallen omwikkelde hij het meisje behoedzaam met zijn warme jas en legde haar in zijn grote mand met warme handen en het meisje sliep gewoon door. Het werd zonnig en lekker warm en toen ze bij een beekje kwamen maakten ze het meisje wakker. Ze gingen pootje baden maar het duurde wel even voordat het meisje verder het water in durfde. Mary en de kruikman zwommen al vrolijk rond terwijl het meisje nog aan de rand ston te kijken. Toen ze zag hoeveel plezier de handenman en mary hadden verdween haar angst en maakte plaats voor nieuwsgierigheid. Ze liep langzaam naar het diepere gedeelte en dompelde toen ook helemaal onder, het koude water deed haar huid heerlijk tintelen en de glunderde van plezier toen ze weer bovenkwam. Het vuil verdween van haar lichaam en haar haren waardoor Mary en de kruikman eindelijk haar lieve gezichtje konden zien. Toen ze lang genoeg gezwommen hadden warmden zich op in de zon en Mary hing het hempje van het kleine meisje over een struik om te drogen. Daarna kamde ze voorzichtig haar lange donkerbruine haar en scheurde de lichtblauwe voering uit haar rode jas om er een klein jurkje voor het meisje van te maken dat ze over haar hemdje aan kon trekken.

 

Ze plukten madeliefjes en maakten samen een bloemenkrans die ze aan elkaar verbonden. Toen de krans klaar was stond het kleine meisje op en liep alsof ze precies wist waar ze was op haar blote voeten weg en verdween achter een wilde rozenstruik. Mary stond nieuwsgierig op om te kijken waar ze gebleven was. Achter de rozenstruik zag ze een houten bankje staan met een oud vrouwtje dat een dutje aan het doen was in de avondzon. Het kleine meisje klom op de bank en hing de bloemenketting om de oude dame die wakker werd en haar arm blij om het meisje sloeg. “Daar ben je weer, ik was je al kwijt.” zei de dame. Het kleine meisje kroop dicht tegen de vrouw aan en samen vielen ze in slaap. De handenman was opgestaan en had zijn mand weer op zijn rug gedaan. Hij stond achter haar en Mary vroeg: “Is ze veilig hier?”. “Ja”, knikte de kruikman “dat is ze zeker” En hij vroeg: “Zullen we verder, we hebben nog een lange weg te gaan.” “Ja” knikte Mary ze voelde nog het warme lijfje van het meisje tegen haar buik en voelde zich gelukkig.

 

Ze wandelden verder over een plein waar kinderen speelden en in een hoge boom zag ze twee kleine meisjes die met oude dekens een hut bouwden. Ze moest lachen omdat ze zag dat de meisjes plezier hadden en het kwam haar bekend voor… toen ze met de handeman verder wandelde kwam ze in een nieuwbouwwijk waar kleine kinderen speelden, ze liepen door de straten en wandelden de hoek om waar ze romantische muziek hoorde. De muziek kwam uit een auto waar een jonge jongen achter het stuur zat met zijn raam open en zijn elleboog hing over de rand. Een jonge vrouw stond voorover gebogen bij de auto en hem een zoen. Daarna wandelde ze naar binnen en leunde met haar rug tegen een muur en keek naar boven. Ze straalde. Mary glimlachte ook dat beeld kwam haar bekend voor.

 

Mary wandelde naar binnen. Het was vochtig en klam in de grot en om haar heen hoorde ze sissende geluiden. Giftige dampen stegen op uit warme geisers en aan het plafond hingen lange stalactieten. Achter zich hoorde Mary de rustige ademhaling van de handenman. “Waar zijn we eigenlijk?” Vroeg ze. Vriendelijk keek hij haar aan en vroeg: “Herken je het niet?” Mary keek hem verbaast aan en schudde haar hoofd. “Nee…Ik ken het niet geloof ik.” Hij zei “Dit is jou land Mary, diep in dit land liggen grote schatten verborgen, begraven onder het stof en het puin.” Mary keek nu pas echt goed om zich heen en zag tussen het puin hier en daar iets glinsteren. Ze voelde dat ze kalmeerde en diep inademde waardoor frisse lucht haar longen vulde. Ze hoefde niet bang te zijn…Ze moest alleen voorzichtig lopen, niet te lang stil blijven staan en wegzakken in het drijfzand. Niet de kleverige muren aanraken die dropen van schaamte en schuld. Ze straalde nu ze iets meer vertrouwen had in zichzelf en plaatste haar voeten zelfbewust tussen de scherpe grijze rotsen. Ze wandelden verder naar beneden en Mary voelde een wonderlijke energie iets dat de kracht bezat om elk menselijk verdriet te herstellen. “Deze plek zal er altijd voor je zijn Mary, hij is even lelijk als hij mooi is. Je kan hem niet laten verdwijnen maar als je de moed hebt om deze plek telkens weer op te zoeken dan zal hij in de loop der tijd voor je ogen veranderen. Je zult hier prachtige dingen zien op plaatsen waar je ze het minst verwacht.

 

Er liep een pad dat stijl omhoog kronkelde. Ondanks de kaarsen was het hier en daar donker en zag je diepe donkere gaten in de grond. Hier en daar fonkelde iets tussen het puin. Mary bukte en tilde een van de fonkelende stenen op en zag tot haar verbazing dat het een edelsteen was. Vol bewondering draaide ze hem rond in haar handen en vroeg verbaasd aan de handenman: “Maar dit is mijn steen…” De handenman glimlachte en knikte. “Maar hoe kan dat?” Vroeg Mary verbaasd. “Weet je dat echt niet Mary?” Mary schudde haar hoofd, moest ze dat weten dan? Hoe kon dat? Ze had de steen door het raam gegooit vanuit haar kamer, hij moest ergens buiten terecht zijn gekomen en nu was ze in de gang ergens onder de grond in het sprookjesbos. Ze kon niet bedenken waardoor de steen hier beland was, iemand moest hem hier naartoe hebben gebracht. De handenman was gaan zitten en keek haar verwachtingsvol aan. Mary draaide de steen in haar handen en keek naar de facetten van de steen en haar gedachten dwaalden af naar haar kamer in de robot. Ze dacht dat haar leven was begonnen toen ze uit het raam geklommen was en op de rug van de vos naar het bos was gereden. Maar het was al veel eerder begonnen…. Ineens herinnerde Mary zich de tijd dat de robot nog een mens geweest was. Ze had niet altijd in de kamer gewoont eens had ze in een tuin gespeelt en madeliefjes geplukt net als het kleine meisje. En ineens herinnerde ze zich haar eigen lieve oma die tegen de avond bij haar was komen zitten  op een bankje in de avond zon, wwarna ze naast haar was gaan zitten en gevraagd had waarom oma alleen was. Oma had geantwoorde dat het goed was zo, dat ze niet anders wilde maar zij had niet begrepen waarom iemand alleen zou willen zijn.

 

Ze herinnerde zich de dag dat ze langs het huis van de kruikman was gelopen en de ingeving had gehad op de deur te kloppen en te vragen of ze bij hem mocht wonen. En dat hij de deur had geopend was een klein wonder en haar hart gloeide op toen ze daaraan terug dacht. Ze zag in haar herinnering de herfstbladeren de naar beneden dwarrelden. ‘s Avonds aan de lange tafel alle mooie dingen die ze gevonden hadden in de natuur bestuderen, ze had zo genoten en zoveel geleerd. En daarna haar leven alleen met de dieren uit het bos, de vrienden zoals Esox de snoekbaars en de bosuil. Het leren ademen en wiebelen met je tenen. De tocht met haar bootje over het grote meer, de storm en daarna de stilte en het met sneeuw bedekte landschap. De vos en de jongen op het ijs en nu de prachtige reis met de handenman door herinneringen ouder dan zij zelf was, mooi en angstaanjagend. Dus dit was leven… Alles veranderde voortdurend, mensen kwamen en gingen maar hier in deze grot lagen haar herinneringen. Ook de minder mooie. Mary slikte toen ze dacht aan de ruines en de dode man aan de tafel, er was nog een heleboel dat ze op moest ruimen voordat ze hier vrolijk door heen zou kunne wandelen. De handenman keek naar haar fronsende gezicht en kon wel bedenken wat ze dacht. Met zijn warme kalmerende stem zei hij: “Maak je geen zorgen Mary je hebt alle tijd.”

 

Mary knikte, ze wilde wel graag af en toe hierheen om alles uit te zoeken en te ordenen. Een boekenkast en een prullenbak zou wel handig zijn, dacht ze bij zichzelf dan zou ze al haar mooie herinneringen op kunnen schrijven. De man aan tafel met de schotwond misschien begraven op een mooie plek in de bergen, mooie bloemen op zijn graf plaatsen, misschien wat vaste planten en misschien konden de vrouw en het meisje elkaar leren kennen en gezeldschap houden, misschien kon het meisje ook met de andere meisjes spelen die hutten aan het bouwen waren. De handenman stopte en voor hem lag een grote berg die de weg belemmerde. Mary keek hem verbaasd aan. Hij keek voor zich uit en omhoog langs de berg oud vuil en stenen en Mary volgde zijn blik. Daar boven aan de berg was weer een kleine deur, deze was groen en hierop stond geschreven “Mary’s room”. Die deur was echter nauwelijk te bereiken zoveel troep lag ervoor. Boeken, stoelen, schoolschriften en knuffels haar oude olifant helemaal onder het stof. Mary pakte hem op en klemde hem onder haar arm. Ze begon de dingen op te ruimen en opzij te slepen. De handenman stond stilletjes te kijken. “Help je niet?” Vroeg ze een beetje verbaasd. “Nee, Mary dat kan ik niet, dit zijn jou herinneringen, ik weet niet wat belangrijk is en wat niet. Geloof me ik heb ook zo’n berg liggen achter mijn deurtje, als je een keer zin hebt ben je van harte uitgenodigd. “Oke” zei Mary “Dat lijkt me leuk, maar pas als ik dit hier heb opgeruimt. Maar weet je ik kan je hulp wel gebruiken, ik weet niet goed wat echt belangrijk is en wat niet moet ik dat echt alleen doen?”Ze had alles opzij geschoven en de wg naar de deur was vij.  Nieuwsgierig klom ze over de troep heen naar de deur toe en toen ze ervoor stond draaide ze zich even vragend om.

 

“Kom je?” Vroeg Mary aan de handenman. Hij schudde zijn hoofd, hij kon niet. Mary fronste haar wenkbrauwen, nou waren ze zover gekomen samen en nu wilde hij niet verder. “Dit is wat ik je wilde laten zien Mary, ik moet nu gaan.” Mary slikte, ze had haar hand op de klink en was reuze nieuwsgierig maar durfde de deur niet alleen te openen. Bovendien als de handenman haar nu hier achter zou laten zou ze de hele weg terug alleen moeten gaan en het werd al donker. Ze werd bang. Toen ging hij. Mary voelde tranen opkomen en veegde ze woedend weg. Hij wachtte niet op haar, wat had ze gedaan? had ze iets fout gedaan of gezegd, ze begreep er niets van. Tranen stroomden over haar wangen en woest gooide ze de spullen weg die de deur blokkeerden en opende hem. Ze zag twee grote ronde ramen, een kapot en de andere nog heel. Voor het raam stond een grote tekentafel precies zoals ze hem achtergelaten had…ze stond in haar oude kamer. Heel even voelde ze hoe haar keel werd dichtgeknepen, ze was het zelf met haar eigen handen, snel liet ze los en snakte naar lucht. Dus daarom kon de deur niet open. Duizenden gedachten gingen door haar hoofd. Ze probeerde ze te ordenen, hoe kon dat? Als haar kamer hier was dan moest de gang van de handenman uitkomen in de robot. Maar er zat niets vast aan de robot dat wist ze, dus het was onmogelijk….Mary raakte volledig in paniek en verloor haar bewustzijn.

 

Toen ze weer bijkwam lag ze op het mooie bed van de handenman. De deuren stonden wijd open en de zon viel heerlijk naar binnen op de eikenhouten vloer. In haar hand voelde ze nog steeds de warme hand van de handenman maar hijzelf was verdwenen. Op het bed lag de amethist, het was dus geen droom dacht Mary blij bij zichzelf en glimlachte. Ze keek even om zich heen en trok toen een sloop van een van de kussens en stopte de warme hand en de mooie edelsteen erin. Toen stond ze op en wandelde er mee naar buiten. Ontspannen keek ze om zich heen en zag alles helderder dan ooit. Met haar handen raakte ze zachtjes de blaadjes van de struiken aan, facetten dacht ze glimlachend bij zichzelf. Ze voelt zich rijk met de warme hand en de mooie steen in haar buidel. Tussen de struiken ritselden kleine beestjes, mary bleef even staan om te kijken en zag iets wiebelen in een plant, daar kroop een muisje op een blad en begon teh knabbelen, Mary wilde iets dichterbij komen en het muisje stopte met knabbelen en bleef doodstil zitten. Toen Mary bewoog liet hij zich pardoes uit de plant vallen en schoot weg onder de struiken. Daar in het gras zat een konijntje rustig te knagen en hield Mary vanuit zijn ooghoeken goed in de gaten. Toen ze weer een stapje zette huppelde het weg zijn witte staartje was het laatste wat ze zag. Een merel vloog luid fluitend in de struik, alsof hij ergens reuze verontwaardigd over was. Hij landde met een been op een tak en met zijn andere pootje op een ander takje waardoor hij behoorlijk heen en weer wiebelde tot hij besloot één stevige tak te zoeken voor allebei de pootjes.

 

De zon scheen maar het was aan het vriezen en het meer was bedekt met ijs. Mary wil zich graag even opfrissen en dacht bij zichzelf dat de warme hand van de handenman het ijs wel zou kunnen smelten. Ze legde de hand voorzichtig op het ijs dat langzaam wegsmolt onder de warmte van de hand en ondertussen sloeg iemand haar oplettend gade. Het was een kleine gedaante die ineengedoken door de kou op een tak zat. Zijn veren mantel was bedekt met bevroren druppels en hij verging van de honger en de kou. Het was de ijsvogel en hij kon zijn ogen bijna niet kon geloven. Sinds het ijs was dichtgevroren had hij geen visje meer kunnen vangen, hij had de hoop al bijna opgegeven en zijn ogen voorgoed gesloten toen hij ineens de voetstappen van Mary in de sneeuw hoorde.

 

De ijsvogel had zijn naam te danken aan de kleur van zijn verenjas die glinsterde als bevroren ijs. In werkelijkheid was het ijs echter zijn grootste vijand want wanneer het water bevroor kon hij niet meer in het meer duiken om een vis te vangen, en vis was het enige dat hij at. Bovendien begon zijn verenkleed aan alle kanten te lekken als hij het niet meer kon insmeren met vet van de vissen waardoor hij het steenkoud kreeg. Toen hij zag dat het ijs smolt onder de warme hand, begon zijn hart opgewonden te kloppen…zou hij? Hij durfde het niet te hopen, hij zou de teleurstelling niet overleven als er geen gat in het ijs zou komen. Weldra zag hij onder de hand een plasje ontstaan. Hij huppelde opgetogen op zijn takje heen en weer… Oh, wat zou dat een feest, misschien zou hij een visje kunnen vangen. Hij kon bijna niet meer wachten…

 

Mary was zich er niet van bewust dat de ijsvogel zo ongeduldig op en neer zat te wippen hopend dat zij snel zou verdwijnen. Ze nam dus alle tijd voor haar bad en neuriede een liedje erbij. Ineens zoefde er iets langs haar heen en hoorde ze een luide plons en vlogen de spetters om haar oren…Ze sprong achteruit en riep verschrikt: “Wat was dat?”.  De ijsvogel had zich niet meer kunnen beheersen en was precies voor haar neus in het water gedoken. Mary keek verbaasd naar het bubbelende gat in het water.Ineens schoot de ijsvogel weer omhoog. Duizenden kleine waterdruppeltjes fonkelden in de zon en in het midden van de druppels vloog de prachtige ijsvogel met in zijn snavel een spartelende zilveren vis. Zijn ogen glansden van blijdschap. “O, heerlijk, wat een heerlijkheid” hij knapte bijna uit elkaar van geluk. Hij slokte het visje in een keer naar binnen en zei :”Sorry jonge dame, maar ik kon niet meer wachten…” Toen vloog hij nog een paar maal dankbaar heen en weer over de vijver met zijn prachtige blauwe vleugeltjes en zijn roestbruine buikje en verdween in een struikje om een dutje te doen.

 

Mary had gloeiende wangen van de opwinding en was dolblij dat ze het mooie vogeltje had kunnen helpen. Ze had wel eens gelezen dat bijna alle ijsvogels in koude winters verhongerden dus ze was heel blij en ook een beetje trots dat deze nog leefde en iets te eten had gevonden doordat zij een gat in het ijs had gemaakt. Haar haren kleurden opgetogen even ijsblauw als zijn vleugeltjes en de bladeren in haar haren kleurden zo warm oranje als zijn buikje. Ze besloot de hand te laten liggen, de ijsvogel had hem harder nodig dan zij. Voordat hij genoeg vis zou hebben gegeten om zijn verenkleed weer lekker in te vetten moest hij vast nog wat meer vissen vangen. De ijsvogel keek haar nog lang na terwijl ze over het bospad wegliep en dacht bij zichzelf, ik hoop dat ik ook nog eens iemand net zo blij kan maken. Wat een geluksdag! Dat was weer een facet dacht ze opgetogen ze had veel gelezen over de ijsvogel maar hem nog nooit in het echt gezien. Ze wist dat ze vaak stierven in de winter als het ijs dichtvroor maar had er niet meer aan gedacht. Wat moest hij een honger hebben gehad. Ze liet de hand liggen voor de ijsvogel.

 

Mary voelde zich goed. Ze had haar handen diep in haar zakken gestoken en wandelde vol goede moed door het bos. Ze voelde iets kleins prikken aan haar vingertoppen in haar broekzak…Wat was dat? O, ja nu voelde ze het, het was het eikeltje, ze glimlachte. Ze pakte het uit haar zak en keek om zich heen. Vastberaden liep ze naar de allermooiste plek in het midden van de open plek. Toen wandelde ze verder en voelde in haar zak het eikeltje zitten. Het was blijkbaar tijd om op zoek te gaan naar een mooie plek voor de eikenboom. Even keek ze om zich heen, ja, ze wist het zeker, het uitzicht vanaf deze plek was prachtig. Ze bukte en schoof wat sneeuw opzij en legde het eikeltje in het zand, toen pakte ze wat bladeren en bedekte het eikeltje er voorzichtig mee. Ze legde er wat stenen en takken op en bouwde zo een klein muurtje eromheen zodat de eekhoorns en andere dieren het niet op zouden eten. Toen pakte ze haar schrijfboek uit haar zak en tekende een kaartje waarop ze aangaf welke bomen er om de open plek heen stonden zodat ze de eikel in de zomer terug zou kunnen vinden. Ze wist wel dat het jaren zou kunnen duren voordat het eikeltje een grote boom zou zijn, en ze wist ook dat het niet zeker was dat dit ene eikeltje sterk genoeg zou zijn om uit te groeien tot een grote boom, maar het was op zijn minst een poging waard. Ze nam zich voor om alle eikels die ze kon vinden met wat bladeren en takken te bedekken uiteindelijk zou er vast eentje gaan groeien, daar was ze van overtuigd.

 

Mary kende het bos nu wel een beetje, er was een groot meer en daaromheen lag het bos, met diep in het bos wat kleinere meertjes. Ze wist waar de zon opkwam en wilde graag in de ochtend en in de avond genieten van het uitzicht op het grote meer. Toen ze de mooiste plek had gevonden en alle eikels zorgvuldig met bladeren en takken had bedekt ging ze op een boomstronk zitten en rustte uit. Ze zat zo stil dat er een klein vogeltje bovenop haar hoofd landde zonder te weten dat mary geen boom was.  zo ontmoet ze de winterkoning, een piepklein onzeker vogeltje met een zenuwachtig wippend staartje dat een kroontje op heeft opgezet voor het geval dat iemand niet weet dat hij de winterkoning is. Net als Jove is hij nog erg onzeker en verlangt ernaar iets te betekenen en ergens goed in te zijn. Mary ging rustig zitten en keek naar de bomen en bedacht hoe fijn het zou zijn om hier te wonen.

Ineens hoorde ze gefladder en ze voelde dat er iets kleins en lichts landde bovenop haar hoofd. Ze bleef heel stil zitten tot ‘het’ luidkeels een liedje begon te fluiten. Ze kon niet zien wie het was, omdat ‘het’ op haar hoofd zat, maar het was zeker niet de ijsvogel, die had een ander fluitje. Maar wie dan wel? Na een tijdje vond ze het toch een beetje ongepast om niets te zeggen, dus zei ze heel zachtjes om het vogeltje niet aan het schrikken te maken: “Zeg lief vogeltje, sorry hoor, maar je zit op mijn hoofd te fluiten. Wil je niet even op mijn hand komen zitten en je voorstellen” “Wie, wat? Potjandorie….” het vogeltje schrok zich een hoedje  toen hij vlak onder zich een stem hoorde en keek verbaasd en een behoorlijk gepikeerd. Hij was tenslotte de koning van het bos en bepaalde zelf wel waar hij ging zitten. Opgewonden wipte hij heen en weer waardoor zijn beneden kroontje bijna van zijn hoofd af viel. Hij zag toch eikenbladeren? Maar over zijn bootje vloeide nu ook donkerblauw haar… “Oh, verhip, ik dacht dat dit een boom was!”  Floot hij verontwaardigd toen hij zag dat hij in het haar van een meisje was gelandt en zijn staartje wipte opgewonden heen en weer. Hij fladderde een verdieping lager en landde op Mary’s hand. Mary glimlachte vol bewondering en dat stemde hem iets milder. Hij keek haar onderzoekend aan met een scheef hoofdje aan en zei verontwaardigd: “Jij hebt eikenbladeren in je haar…!” “Ja, dat klopt, is daar iets mis mee?” vroeg Mary verbaasd. “Ja, want meisjes hebben natuurlijk geen bladeren in hun haar, bladeren groeien aan de takken van de bomen…” toen werd hij stil want ineens begon hem iets te dagen “Ben jij hét meisje met de bladeren in het haar….? Mary keek verbaasd; “Nou eh…. ik ben inderdaad één meisje met bladeren in het haar, maar of ik hét meisje ben…Ze vroeg zich af wat hij bedoelde maar durfde het niet te vragen en vroeg in plaats daarvan: “En wie ben jij?”

 

“Wie ben jij, pfft?” Sputterde de winterkoning hoogst verontwaardigd. “Ken je mij dan niet? Dat is toch niet te geloven!”…. “Ik” en hij zette zijn kleine borstje hoog op en floot: “Ik ben de koning, de w i n t e r k o n i n g weet je wel, de enige echte koning van het sprookjesbos! Mary trok geamuseerd een wenkbrauw omhoog en onderdrukte een glimlach. Ze zei: “Aha, nou aangenaam meneer de winterkoning.”

 

De kleine winterkoning keek haar nu met zijn pientere bruine ogen bedachtzaam aan. Zijn kroontje was in alle commotie een beetje scheef gezakt. Mary wees naar zijn kroontje de winterkoning wuifde haar hand weg en fluisterde opgewonden:“Iedereen in het bos isop zoek naar jou!” Ondertussen deed hij verwoede pogingen om zijn kroontje weer recht te zetten. Mary moest lachen want het kroontje ging steeds schever zitten en vroeg verbaasd: “Wie is iedereen?” “Nou gewoon dat snap je toch wel? De bosfeeën natuurlijk en alle andere wezens in het bos”. “Bosfeeën, haha!” Lachte Mary. “Aan me hoela! Die bestaan helemaal niet”. “Oh jawel” verbijsterd over zoveel ongeloof keek de winterkoning naar Mary, “Hoe kan je dat nou zeggen?! Als jij alles zo bekijkt wat je nog niet kent en weet dan zul je die dingen nooit ontdekken..” Hoofdschuddend mompelde hij in zichzelf: “Hoe kan zij nou Jove helpen, als ze alleen dat geloofd wat ze weet.” Mary vond de winterkoining niet meer aardig, ze stond op en wilde vertrekken en de winterkoning viel bijna van haar hand af. Hij kon aan haar gezicht wel zien dat ze beledigd was en voelde zich een beetje schuldig, hij had zich wel erg laten gaan dat was niet zo aardig geweest. “Je begrijpt er echt niks van he?” Vroeg hij zachtjes. “Nee, inderdaad, ik begrijp werkelijk niet wat je bedoeld…” antwoorde Mary verlegen omdat ze het niet leuk vond dat de winterkoning haar dom vond. “Nou” Zei de winterkoning nu heel vriendelijk en zijn staartje ging keurig kaarstrecht op staan. “Als je iets bij voorbaat al niet gelooft dan zul je het ook nooit meemaken.” “Hoe bedoel je?” Vroeg Mary nu toch wel nieuwsgierig. “Nou als je hoopt dat iets er is dan ga je pas echt zoeken dan wil je het namelijk graag vinden, maar als je van te voren al gelooft dat het er niet is terwijl je het niet eens zeker weet dan denk je verkeerd om. En verkeerd om denken is voor loosers. Winnaars bedenken eerst wat ze graag willen en blijven geloven dat het kan. Laten we het omdraaien. Zou je graag willen dat de bosfee bestond?” vroeg de winterkoning nu. Mary knikte, het leek haar geweldig als er een bosfee zou bestaan. “Dus?” zei de winterkoning “Wat nu? Ineens begreep Mary de winterkoning. Zou je me naar haar toe kunnen brengen vroeg mary. De winterkoning knikte, dat is de juiste volgorde, je moet nu nog helemaal niet nadenken of ze bestaat alleen maar of je wilt dat ze bestaat. Mary fronste haar voorhoofd en zei toen, dus de juiste volgorde is: “Eerst bedenken wat je het liefste wil, dan bedenken of het misschien kan en dan er alles aan doen om het waar te maken?”Ze keek vragend naar de winterkoning die verrast was dat ze het meteen had begrepen. “Hm” glimlachte de winterkoning, helemaal in zijn nopjes: “Toch slimmer dan ik dacht…” en grinnikte blij en Mary straalde ook.

 

Vlak voordat ze vertrekken vraagt Mary aan de winterkoning: maar hoe kan het dat het zo blijft regenen uit de wolk? De winterkoning is zich van geen kwaad bewust en verteld het hele verhaal van Jove en het onweer en Mary realiseert zich onmiddelijk dat Jove de bliksem heeft veroorzaakt. De bliksem die haar mooie huis heeft vernietigd. Ze voelt inhaar een enorme woede opkomen, het knetterd daarbinnen gewoon en haar hoofd wordt heet en Mary begint te krijsen. Ze is buiten zinnen en roept: Ik wil helemaal niet helpen als hij dat gedaan heeft! Dat was mijn mooie huis! En en, ze komt niet eens meer uit haar woorden, verdriet om alles wat ze verloren is en woede stapelen zich op en haar lichaam veranderd in een vierkant blokje dat wild heen en weer stuiterd. De wilgenboom haalt zijn werkbrauw omhoog en probeerd de woedeaanval te stoppen door haar te laten struikelen en tegen een tak voor het blokje te houden waar ze pardoes tegen aanloopt. Auwa schreeuwt ze en wordt nog giftiger. Ze valt in de modder en schreeuwt woedend de gemeenste dingen die ze maar bedenken kan naar de winterkoning. Hoe hoe kan ik iedereen zoveel pijn doen als ik nu voel denkt ze bij zichzelf.

 

De winterkoning laat zich echter niet gek maken. Hij ziet wel dat Mary een woedeaanval heeft en zich niet meer kan beheersen en laat haar maar even uitrazen. Hij gaat wel voorzichtig een takje hoger zitten. Vandaaruit wacht hij geduldig tot ze uitgesputterd is, strekt af en toe zijn vleugeltjes en mijmert over het warme eten van de vorige avond dat o zo heerlijk was. Als het even stil is onder hem laat hij voorzichtig een spiegeltje zakken waardoor Mary zichzelf kan zien. Ze heeft niet door dat zij het zelf is en gilt dat hij dat stomme blokje weg moet halen dat voor haar neus bungelt en dan ineens begint het tot haar door te dringen. Dit is minstens net zo erg als in stroop veranderen. In paniek kijkt ze naar de winterkoning en roept wat moet ik doen? De winterkoning verteld haar dat ze allang weet wat ze moet doen, namelijk diep door ademen ontspannen en met haar tenen rondjes draaien. Mary doet wat de winterkoning haar adviseert en zodra de adem haar neus weer binnestroomt kalmeert Mary een beetje en verandert ze weer in zichzelf.

 

Dan realiseert ze zich wat ze allemaal gezegd heeft en zakt door haar kniëen en zit daar met haar handen in haar haar. De winterkoning kucht even om te laten weten dat hij er nog is en Mary kijkt schuldbewust omhoog naar de winterkoning die haar vrolijk lachend aankijkt. “Dat was me een waar genoegen Mary” Zegt hij vrolijk, “Wat een optreden..” Mary glimlacht terug als een boer met kiespijn maar is opgelucht dat de winterkoning niet boos is na alles wat ze heeft gezegd. “Een optreden”, dacht ze bij zichzelf, alsof ze een andere rol speelde, een boze rol, daar zat wel wat in…nou dat wilde ze nooit meer, die rol wat afschuwelijk. Ze voelt haar kniëen nog naknikken van de opwinding. Door het begrip van de kleine winterkoning en haar eigen ervaring met woede begreep ze dat Jove hetzelfde was overkomen en was ze bereid hem te helpen.

 

Samen met de winterkoning vloog ze naar de bosfee. Bij de bosfee aangekomen verteld Mary dat ze graag wil helpen. De bosfee is blij en opgelucht maar zegt dat ze alleen anderen kan helpen als ze haar eigen bron heeft gevonden. Mary knikt en denkt aan de robot die altijd had gedaan wat anderen wilden en niet eraan toe gekomen was om zijn herinneringen zorgvuldig te ordenen en de weg naar de kamer vrij te maken. Geen wonder dat hij veranderde was in een robot.

 

Mary gaat op zoek naar haar eigen bron.

 

Mary sloot haar ogen en zocht naar een wenteltrap zoals de kruikman haar ooit had omschreven, ze zoekt in het donker en doordat ze zoveel vertrouwen had in dat wat de kruikman haar vertelde bleef ze zoeken tot ze de trap gevonden had. Mary ging zitten in het gras en deed haar ogen dicht. Alles was zwart, ze zag niets… Als ik het niet geloof is het er niet….Als ik het wel geloof is het er wel…Ze hoorde de winterkoning fluiten en moest lachen hij was er nog wat fijn. Ze zocht in het donker naar de wenteltrap en toen zag ze hem. Het was een mooie oude groene gietijzeren trap met eikenhouten traptreden. Ze liep erheen en keek naar beneden maar het was te donker om te zien waar de trap heenging. Voorzichtig plaatste ze haar voet op de eerste trede en toen haar andere voet op de tweede. Het was een stevige trap dus het voelde wel veilig. Ze hield zich goed vast aan de leuning en voetje voor voetje ging ze verder. Drie trede’s omlaag en whoops ze stond weer boven…Wat was dat nou? Opnieuw ging ze naar beneden, één, twee, drie stappen, en whoops weer stond ze boven. ARGH! Boos wilde ze nog een keer de trap af stampen met een voet hoog in de lucht en een rood hoofd maar net op tijd realiseerde ze zich dat ze woedend was en ze zei tegen zichzelf: niet woedend worden Mary, rustig nadenken. Eerst even ademen…Oeeeeeeeeeeeh Hoeeeeeeeeeeeh…het werkte meteen ze kreeg weer lucht en kon weer nadenkenen…Als ze vier stappen achteruit ging dan moest ze twee trede’s tegelijkertijd nemen dan zou ze uiteindelijk….ze rekende even uit, zes stappen min vier dan zou ze uiteindelijk toch twee stappen vooruit komen. Ze sprong zes traptredes naar beneden en lacht opgetogen: Ja! Het was gelukt, ze was de trap te slim af. Ze nam nu drie treden in een keer en daalde nog sneller af. De trap wentelde zich eindeloos tot ze ineens iets zachts onder haar voeten voelde…ze tapte met haar tenen en voelde… gras, zachte kleine groene haartjes kriebelden tussen haar tenen. Ze liep voetje voor voetje verder, één pas, twee, drie en whoops ze stond weer op de trap. O, nee niet nog een keer. Even nadenken. Ze moest dus grote sprongen nemen om vooruit te komen. En ja hoor, daar ging ze met grote sprongen vooruit. Toen haar ogen gewend waren aan het donker zag ze in het donker een grote schep staan en een oude schommelstoel. Wat een rare combinatie dacht ze bij zichzelf. Wat zou ze daarmee moeten doen. Een schep daar kon je mee graven, en een schommelstoel?  Ze pakte de schep maar en begon te graven, ze schepte en schepte en groef steeds dieper en terwijl ze schepte kwamen er tot haar verbazing keurige meerkoeten voorbij waggelen en eendjes. Na lang graven voelde ze eindelijk lucht en zag de rivier onder haar stromen. Ze liet zich door het gat naar beneden vallen en landde aan de oever van de rivier. De rivier was breed en wild en toen Mary haar voet erin stak voelde ze hoe sterk de stroming was. Golven sloegen op de oever en het water was ijskoud en donker. Angstig keek Mary naar boven maar het gat waardoor ze naar beneden gevallen was zat hoog boven haar. Terug naar boven was dus geen optie.

 

Dit was dezelfde rivier als die waar ze met de handenman langs was gelopen. Hier en daar zaten wat mensen op kleine eilandjes somber voor zich uit te staren. Ze dacht aan wat de vogels haar hadden verteld, dat je soms moet vertrouwen. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan dacht Mary bij zichzelf, ze vroeg zich af of een van de vogels zich in deze rivier zouden wagen. Vast niet het zag er levensgevaarlijk uit. Maar er zat niets anders op… Mary ademde diep in sloot haar ogen en dook in de rivier. Ze wist dat ze tegen de stroom in moest zwemmen wilde ze bij de bron komen maar werd meteen meegenomen door de stroming, ze probeerde zich te verzetten maar kwam onmiddellijk weer in een tegendraadse stroming terecht. De twee stromingen draaiden tegen elkaar in waardoor een grote draaikolk ontstond die Mary hard naar beneden zoog. Mary raakte even in paniek, maar ze herkende het gevoel, niet doen, rustig blijven…nadenken. Wat kon ze doen? Ademen, nee…tenen wiebelen nee?

Vanuit de verte hoort de stem van de bosfee: “Vertrouwen Mary, vertrouwen.” Zodra de rivier voelde dat Mary geen weerstand meer bood slingerde hij haar lichaam zachtjes uit de kolk en het water nam haar stroomopwaards mee naar de bron.

Toen zag ze Esox die stil leek te hangen in het hard stromende water alsof het geen vat op hem had. De stroming leek als het ware langs hem heen te gaan, Mary voelde dat op sommige plekken in het water de stroming anders was achter de stenen was het rustig, als de rivier smaller werd ging het water harder stromen. Esox zwom behendig tussen de stroom door, gebruikmakend van het water en Mary zwom net als hij soepel tussen de stromen door rivier opwaards naar de bron.

 

Even dreef Mary onder water toen prikte ineens iets hard in haar vinger, ze opende verbaast haar ogen zag door een waas van bubbels voor haar neus de ijsvogel die diep onder water was gedoken om haar bij bewustzijn te brengen. Mary zich realiseerde zich dat ze nog steeds onder water was en voelde ze hoe ze bijna weer in paniek raakt. Rustig blijven zei ze tegen zichzelf en voelde de bodem van de rivier onder haar voeten. Om haar heen ziet ze ontelbare draaikolken en daar boven was de heldere hemel. De paniek was echter volkomen verdwenen, alles leek ineens heel helder in haar hoofd. Ze moest door haar knieen zakken en zich dan zo hard mogelijk afzetten, recht naar boven. Ze zakte door haar knieeen en zette zich af, en ineens tillen vier vissen haar pijlsnel omhoog. Net op tijd kwam ze boven…ze proestte het uit en haar longen en haar hart vulden zich met frisse lucht.

 

Toen ze om zich heen keek zag ze Esox en zijn vrienden om haar heen watertrappelen. Dankbaar en gelukkig zwom ze naar de rand van…de bron. Ze klom over de rand en zag al haar vrienden staan. Iedereen die ze kende was er, de vos, de kruikman, de handenman, de winterkoning, de eekhoorn en de bergen en de heuvels uit haar wereld en de zon en de bomen. Zelfs de dieren die haar af wilden leiden terwijl ze aan het graven was zaten bij de bron en lachten vriendelijk en trots naar haar. Maar waarom wilden jullie mij tegen houden? Vroeg Mary. “We wilden zeker weten of je vastberaden genoeg was. We wilden niet dat je op een eiland terecht zou komen, zoals zoveel anderen.”

 

De winterkoning kwam naar haar toe gefladderd en gaf haar zijn spiegeltje en zei : “Ik heb het zelf niet meer nodig maar misschien kan Jove het wel kan gebruiken.” Mary bedankte hem en stopte het spiegeltje in haar buidel. Toen keek ze om zich heen en vroeg “Hoe kan het dat jullie allemaal hier zijn?” Niemand gaf antwoordt maar ze keken haar allemaal verwachtingsvol aan en in hun ogen zag Mary haar eigen reflectie. Ineens dacht ze aan de bosfee en wat de vogels haar vertelden…Er waren dingen die je niet begrijpen kon maar die toch waar waren…als je er maar op vertrouwde. Nog lang zaten ze samen om een kampvuur en iedereen vertelde hoe hij of zij ooit de bron gevonden had. Het waren mooie verhalen en terwijl Mary in het vuur staarde dacht ze aan Jove, de wolk,en de robot. Ze had de bron gevonden nu zou ze de weg terug moeten vinden om Jove te helpen en daarna…zou ze kijken hoe het met de robot ging maar eerst moest ze slapen. Ze stond op en wenste iedereen een goede nacht en rolde zich in haar rode warme jas en viel in slaap.

 

Vroeg die volgende ochtend werd Mary wakker en rekte zich uit. Het was een mooie dag en Mary ademde diep in en dook in de bron. Deze keer zwom ze voorzichtig om de draaikolken heen. Rustig en met zachte slagen zwom ze onder water met de stroming mee terug naar de oever waar ze in het water gedoken was. Ze klom aan land en keek naar het gat hoog boven haar. Hoe moest ze omhoog komen, ze dacht na en herinnerde zich aan het moment dat de uil haar had leren te ademen, zo diep in en uit dat ze als een veertje omhoog fladderde. Ze ademt diep in en uit en nog een keer en haar longen vullen zich met frisse lucht en ze voelde hoe haar voeten langzaam loskwamen van de grond. Ze kon haar tenen strekken en stak haar handen hoog de lucht in en zo vloog ze omhoog door de opening die ze zelf gegraven had en landde in het groene gras van haar eigen tuin. Daar stond de wenteltrap op haar te wachten en ze klom omhoog tot in haar kamer. Snel klom ze naar buiten en liet zich naar beneden zakken. Zachtjes fluistert ze tegen zich zelf: “Niet twijfelen, vertrouwen” en liet zich vallen. Ze landde weer op de knie van de robot en liep over het rechterbeen en sprong in de bladeren op de grond, toen liep ze snel naar de steiger en voor haar schitterde het grote meer in de zon. Ze wandelde de steiger op en voelde de warme houten planken onder haar voeten en ademt de frisse lucht in. Ze keek naar boven en zag aan de hemel een grijze wolk die stuurloos rond dreef. Er stak een kleine voet uit de wolk, dat moest Jove’s wolk zijn. Wat nu, vroeg Mary zich af en keek naar haar voeten. Ze stak haar handen diep in haar zakken dacht heel diep na en haar vigers raakten iets kouds, wat was dat ook alweer…het spiegeltje van de winterkoning. Ze pakte het uit haar zak en keek ernaar. Ineens dacht ze aan haar reflectie in de ogen van al haar vrienden…Dat had iets in haar veranderd, ze was niet meer alleen maar in al die mensen en dieren om haar heen. Ineens wist ze wat ze moest doen en richtte het spiegeltje op de zon en weerkaatste de stralen van de zon naar de wolk van Jove.

 

Jove voelt iets, eerst in zijn buik iets warms, als een klein zomers briesje, toen in zijn benen en vlak daarna  begonnen zijn armen te tintelen. Het water stroomde weer door zijn aderen en hij kwam bij bewustzijn. Duizelig keek  hij over de rand van de wolk en wreef door zijn ogen, dat kon niet waar zijn…Wat dat niet Mary? Het kleine rode jasje wapperde in de wind, en haar blauwe haren met de eiken bladeren krulden wild om haar heen. Ja, het was Mary die met het spiegeltje de stralende zon op zijn wolk liet schijnen. Verbijsterd dat zij degene was die zijn hart had laten smelten na alles wat er gebeurd was voelde hij een steek in zijn hart en welden tranen op achter zijn ogen.

 

Hij wilde haar vertellen dat het niet zijn bedoeling was geweest dat haar mooie huis in vlammen was opgegaan maar hij wist niet hoe. Hij zat op zijn wolk en dacht diep na, hij kon maar een ding bedenken en dat was recht op de zon af vliegen. Hij wist dat zijn wolk die uit kleine druppeltjes bestond dan zou verdampen maar wat er dan met hem zou gebeuren stond in geen van ziijn boeken. Zou hij vallen? Hij was nog nooit gevallen, hoe zou dat voelen? Hij was bang voor veranderingen sinds het ongeluk maar hij kon niets anders bedenken misschien was hij gek en was het levensgevaarlijk maar hij wilde iest doen nu zij daar stond. Vastberaden stuurde hij zijn wolk recht op de zon af, zijn lichaam verstijfde bijna van de angst. Hij voelde hoe de warmte door zijn lichaam stroomde. Even balde hij zijn vuisten samen, hij kon het stuur nog omgooien…maar toen hij dacht weer aan Mary. Diep in hem klopte zijn hart moediger dan hij zich voelde.

 

Zijn hart ontdooide toen de eerste zonnestralen op zijn wolk schenen en hij zag hoe zijn armen en lichaam oplosten, en voelde hoe de zachte wolken onder zijn voeten verdwenen.

En hij bleef zweven…Jove was veranderd in een zwerm van kleuren, overalom hem heen straalde het hij zag magenta, roze, indigo, groen, cyaan, magenta, geel, oranje, groene lange banen die evenredig naast elkaar liepen. Vol bewondering strekte hij zijn nu zoveel langere armen uit naar de aarde en vormde een wijde boog die zich dwars door de heldere hemel uitstrekte naar de aarde. Mary stond beneden op de steiger met open mond te kijken en terwijl de laatste regendruppels van de bladeren vielen daalde de regenboog naar beneden en Mary hoorde zachtjes de stem van Jove die zei: “Het spijt me, Mary”. Mary knikte en antwoorde zachtjes: “Ja, dat weet ik. Ik was heel verdrietig maar jij ook geloof ik, zo gaan de dingen hier op aarde nietwaar…” Jove knikte was blij dat zij het ook begreep en het hem niet kwalijk nam, toen loste hij langzaam op. Mary bleef nog op de steiger zitten tot de zon onderging, zo gaan de dingen dacht ze en er rolde een traan over haar wang. Toen stond ze langzaam op, keek nog even om en zei zachtjes: “Tot de volgende keer lieve Jove.” Ze klopte het stof van haar jasje en keek even nieuwsgierig naar zichzelf in het spiegeltje, ze knikte ja zo zag zij er nu uit, Mary ook zij was aan het veranderen. Ze zette zorgvuldig haar eikendopmutsje een beetje scheef, lachte en knipoogde nog even en zag in haar spiegelbeeld al haar vrienden staan, ze knipoogde naar ze en ze zwaaiden terug en toen borg ze het spiegeltje veilig op in haar zak.

 

Op de steiger zat de robot. Hij zei: “Hoi Mary” Mary keek hem onderzoekend aan en zei : “Hoi, is alles goed met je?”.  Hij knikte en keek haar met zijn kapotte oog aan, ik weet het niet Mary. Wat denk jij? Mary zei: “Ik geloof dat ik daarbinnen een hele wereld heb ontdekt.” De robot knikte een beetje verlegen. “Ja, ik wilde je daarvoor eigenlijk beschermen maar dat is niet zo goed gelukt. Mary knikte en schudde haar hoofd, “Nee dat is niet gelukt. Maar weet je, zo gaan de dingen nietwaar? “Echt denk je dat?” vroeg hij. “Ja” knikte Mary, Je hebt je best gedaan. Ik denk dat we het heel mooi kunnen maken daar binnen.” De ogen van de robot glansden hoopvol en stilletjes legde hij zijn hand voor haar op de grond zodat ze erop kon stappen. mary klom op zijn hand en hij tilde haar naar het deurtje. Het deurtje ging als vanzelf voor haar open. Mary wandelde naar binnen en daar was de wenteltrap. Haar mooie kleine vingers gleden over de zachte houten leuning en Mary huppelde naar beneden. Eenmaal beneden in de tuin bukte ze en deed haar rode schoentjes uit en liep op haar blote voeten door het zachte groene gras. De tuin was omringd door hoge dennenbomen en Mary ging in het midden liggen en met haar armen onder haar hoofd keek ze omhoog naar de wolken die langs dreven en dan verdwenen achter de grote hoge bomen. Met een glimlach om haar mond viel ze in slaap, dit was haar bos en morgen zou ze beginnen alles te bestuderen en in kaart te brengen. Boven op een takje zat de winterkoning zonder kroontje goedkeurend naar beneden te kijken en ergens in de verte zong de merel zijn mooie avondlied.

 

Buiten gingen in de robot de lampjes aan en begonnen de motoren weer te draaien. Als zijn mond niet van staal was geweest zou je welhaast denken dat hij glimlachte. ‘Ademen’ dacht hij bij zichzelf, en zijn stalen voet wiebelde piepte zachtjes heen en weer. Heel even zag hij in plaats van zijn stalen voet een klein elegant voetje dat heen en weer wiebelde.

In de verte zat de vos te kijken, hij had zijn mond wijd open en grijnsde, hij rook zijn favoriete geur van vrijheid en vertrouwen. Tevreden stond hij op en wandelde weg, er was nog veel te doen maar eerst zou hij uit gaan rusten en genieten.

 

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.