22 aug Ervaren
O p weg naar de AH (drie minuten lopen) rijden vier auto’s met een Duits kenteken voorbij. Op de terugweg nog eens twee. En ik hoor Duits op de terrassen. Wordt Amsterdam op de Duitse televisie aangeprezen als prijsdier, waar je heen moet, juist nu, omdat de stad zo schitterend leeg is? Door het corona-virus zat ons land enkele maanden zo goed als op slot, en het centrum van Amsterdam, de plek waar ik woon, was stiller dan ooit, en dat beviel mij zo goed, ik vond zo goed mijn draai in de verlaten straten, die stilte leek zo goed bij mij te passen, dat ik nu, nu het virus is gaan dutten en de drukte terugkeert, ik moeite heb. Nijdig steek ik een middelvinger op naar een Duitser in een terreinwagen op de gracht, nadrukkelijk geïrriteerd kijk ik om naar een groepje slenterende, luidruchtige toeristen, en bijna tegelijkertijd voel ik me daarover schuldig, zuur ook.
Psychotherapeut John Welwood in ‘Letting yourself have your experience’ raad je aan, zodra je weerstand voelt, stil te te gaan zitten om te proberen te ontdekken waar de weerstand vandaan komt. Weerstand is angst. Zoveel snap ik steeds beter. Maar mijn lijf heeft moeite met stil zitten nu de wereld om mij heen in beweging komt. Mijn corona-cocon bestond enkele maanden uit: schrijven in de ochtend (ook voor werk), in de namiddag fietsen naar het buitenhuisje van mijn oom, op vijftien kilometer van de stad, dat ik probeer op te knappen. En ’s avonds, thuis, meng ik de ingrediënten voor een zuurdesembrood dat ik de volgende ochtend bak. Ik hoefde niks met anderen. Af en toe rolde ik een mat uit in mijn kamer en deed wat trage yoga met youtube. En voordat ik naar bed ging belde ik naar mijn vriendin in Brussel. Sinds het virus deden we aan videobellen, en aan de stand van haar haren kon ik zien hoe zij zich voelde. Ze was net voordat het virus uitbrak van Lissabon naar Brussel verhuisd en woonde tijdelijk in een lelijke airbnb in een grijze Brusselse buitenwijk en ze zat letterlijk en figuurlijk met haar handen in het haar. Het stond recht overeind, ik moest denken aan Einstein. Ze was bang het virus op te lopen en, in hemelsnaam, naar een Belgisch ziekenhuis te moeten. Als we ziek worden, doen we dat het liefst in ons eigen stad. Ik stelde haar zo goed als mogelijk gerust, luisterde opnieuw naar hoe stil de straten waren (dat het echt waar was) en sliep met de ramen wijd open.
Door het virus was mijn leven compleet overzichtelijk. Er kwamen nauwelijks onverwachte dingen op me af, en voor het eerst realiseerde ik me echt hoezeer we voortdurend ontregeld worden. Ik denk flexibel te zijn, open te staan voor veranderingen en impulsieve acties en nieuwe ervaringen toe te juichen, maar het besef de hele dag door door kleine onvoorziene dingen afgeleid te worden, drong door. De postbode belt aan met een pakketje voor de bovenburen, een vriend appt of ik meega naar een film, een huisgenoot stuurt foto’s van een avondwandeling. En ook: ik bel mijn vriendin, zij neemt niet op, de kleine teleurstelling verwerk ik, ik ga door met waarmee ik bezig was (wat was het ook alweer?), en dan appt zij, ze is met vrienden aan het eten, ik stel me voor waar en met wie en vraag me af of ik zal wachten met naar bed gaan tot ze later terugbelt, besluit niet te wachten, of juist wel, poets mijn tanden, geef de planten water, of juist niet, enzovoort -. Een aaneenschakeling van reacties. Van dit alles was er een paar maanden bijna niks. Niet alleen werd ik feitelijk amper gestoord, emotioneel werd ik daardoor ook nauwelijks afgeleid. De postbode belde niet aan en vrienden appten alleen om te vragen hoe het ging, ik werd nergens verwacht, en daarover hoefde ik me niet schuldig te voelen. Als ik naar mijn vriendin belde, nam ze bijna elke keer onmiddellijk op, omdat ook zij nergens verwacht werd. Het scheelde zoveel reageren, calculeren, recupereren; het was een verademing.
Nu staat mijn raam open en hoor ik een toeterende auto, een optrekkende motor en geschreeuw op het terras dat zich heeft uitgebreid tot bijna onder mijn raam. Meeuw en koolmees klinken alleen nog in de verte. De kalme liefde die ik een poos ongestoord voor de wereld om me heen voelde, ging gelijk op met de intense tevredenheid met mezelf. De wereld en ikzelf.
Ik vind mezelf niet leuk als ik de toeristen in de stad wegkijk. Ik probeer mijn irritatie om de Duitsers in te dammen door te bedenken dat het belangrijk is voor de horeca (wat kan mij die horeca schelen). Vrienden nodigen me uit om te komen eten. Mijn vriendin zal over een paar uur aankomen met de trein uit Brussel, haar eerste reis sinds corona. Maar ik ben er niet klaar voor, nog niet, en het schuldgevoel is daar, alweer, terug waar het altijd was, ergens op mijn borst. Ik zeg iets aardigs tegen mijn spiegelbeeld, maar krijg een boos gezicht terug. De verliefdheid waarmee ik naar de nieuwe tijdelijke wereld keek, is voorbij.
Daag, stilte.
In mijn kamer ga ik stil zitten op een kleed. Dat lukt nu omdat ik in de ochtend hard gewielrend heb, en ik probeer de ‘experience’ te ervaren waar Welwood over schrijft. Voorbij de herrie in mezelf te komen en opzoek te gaan naar een kalme plek binnenin. Ik voel de vrees niet meer in een drukke wereld te passen. Of erger nog, dat ik nergens ooit nog zal passen. En dan besef ik plotseling dat het niet de omgeving is die me van alles aandoet. Corona, Duitsers, stilte of herrie. Kalmte en liefde kan ik alleen in mezelf vinden. Ik hoef niet mee te doen als ik nog even niet wil. Ik mag nog even doorsluimeren in de coronastand, zolang ik wil, zelfs. Dat zeg ik tegen mezelf. En wonderwel stelt dat gerust. Wonderlijk genoeg dus kan ik dat tegen mezelf zeggen. Ik hoef niet plots toeristen zwaaiend te onthalen. Ze accepteren is voldoende. Het zijn mijn eigen woorden.
Geen reactie's