2. Kritische stemmen
56
post-template-default,single,single-post,postid-56,single-format-standard,bridge-core-3.3.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,footer_responsive_adv,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-30.8.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.9,vc_responsive

2. Kritische stemmen

De klepel in de oude wandklok zwaaide ritmisch heen en weer; tik, tak, tik, tak. Ik hoorde in de verte alweer het geroezemoes van de kritische stemmen. Een van de stemmen in haar hoofd suggereerde dat de man slechts uit medelijden had geantwoord. Een andere stem viel uit; “Waarom moest je in vredesnaam iets sturen?” “Wat bezielt je toch?” Weer een ander oordeelde; “Stom kind! Hij zal wel denken, waarom dondert ze niet op?”een ander vroeg venijnig: “Waarom zou hij geïnteresseerd zijn in jou, welke man is nou echt geïnteresseerd in jou? Wat heb jij nou te bieden? Je kon je eigen vader niet eens gelukkig maken.” Dat deed pijn, ik zag de tranen in haar ogen opwellen. met haar handen haar ogen bedekte en ineenkromp. “Te stom voor woorden ben je, je kan niets, je bent niets en je zal ook nooit iets worden.” Even was het stil en hoorde ik alleen haar ademhaling, veel te snel. En toen ging het alweer verder, ze lieten haar niet met rust.”Hoe vaak heb ik je wel niet gevraagd hiermee op te houden? Dit nooit meer te doen, en toch doe je het steeds weer.” “Wat ben je voor een waardeloze slappe trut.” “Wat bezielt je toch?” “Je hebt geen enkele ruggengraat.” “Het is allemaal zo vernederend, wat moet ik toch met jou?” “Geen wonder dat niemand van je houdt.”

Ik protesteerde in stilte. De stilte werd echter volledig overschreeuwd door de anderen. Weldra zou de verbinding weer worden verbroken, de ramen zouden zich sluiten en ik zou in het donker wachten tot het over was. In de tussentijd zou de angst het van me overnemen, het oeroude systeem. Telkens weer koos ze voor de angst in plaats van erop te vertrouwen dat het goed zou komen. Ik begreep het wel, ze meende dat de angst haar sterk maakte, weerbaar. Ik wist wel beter, de adranaline zorgde ervoor dat je in staat was te vechten, te vluchten of te verstarren het sloot je echter ook al van je hart en de verbinding met alle anderen. Als kind had ze geen andere manier kunnen bedenken om zich te verdedigen tegen de schaamte die ze voelde. Ze onderdrukte wat er in haar omging, probeerde iemand anders te zijn, een perfect meisje. Gevoelens en behoeftes waren echter een deel van haar en zij vonden een weg in de schaduw en op een onbewaakt moment namen ze het ineens van haar over.

Als ze niet op tijd tot het inzicht kwam dat de weg van vertrouwen de enige weg was zou dit op een dag haar dood betekenen. De kritische stemmen in haar hoofd behandelden haar inmiddels slechter dan alle mensen die ze ooit gekend had. En al die tijd was ik er gewoon, ik die niets liever wilde dan haar de weg te wijzen naar de bron. Hoe moest ik haar aan haar duidelijk maken dat de angst hier niet voor gemaakt was, als ze niet meer wilde luisteren naar haar gevoel?

“Help me”, fluisterde ik en ergens in de verte begon het te rommelen, het kwam steeds dichterbij. En ik was er zo klaar voor dat ik nergens meer bang voor was, wat zijn moest, moest zijn. De bliksem sloeg in en op hetzelfde moment stond alles in vuur en vlam. Grijnzend als een waanzinnige staarde ik in de vlammen en toen liet ik me vallen. Ik stortte naar beneden en landde in zachte wuivende velden van Avioli. Bleef liggen en staarde vol bewondering omhoog naar de ivoorkleurige gewelven die statig boven me uit torenden. Links en rechtsboven me schommelden de organen als rijpe vruchten aan een boom. Elke vorm had een andere tint, een andere structuur, een andere functie. Elk orgaan was even uniek en waardevol. Als ik haar dit kon laten zien zou ze haar eigen waarde misschien hebben begrepen. De organen warenmet elkaar verbonden door een ingenieus systeem van dikke en dunne aderen. Overal waar ik keek was bedrijvigheid, elk orgaan, elke cel was aan het werk, allemaal werkten ze samen als een geheel.

Tegen mijn zin in krabbelde ik overeind en duwde de zachte wanden opzij en toen zag ik dat wat er niet thuishoorde, de angst. Ik had me de angst altijd voorgesteld als een substantie die voortdurend veranderde, van vloeibaar naar gas, van warm in koud. Wat ik nu zag was echter een vleesgeworden emotie die als een afzichtelijk gezwel verkleefd was met de organen. Het ding was zo gevoelig dat het mijn aanwezigheid meteen opmerkte. Een bleek oog keek me aan zonder te knipperen. Een walm van etter drong mijn neus binnen, het was als een ontstoken wond die openbarstte en een wolk van vuurvliegjes vloog me tegenmoed. Het was even afschuwelijk als prachtig, de vliegjes gaven licht en verlichtten de ruimte en ineens begreep ik het. Het waren de hormonen zijn die de angst produceerde; de cortisol, adrenaline en noradrenaline. Ze was verslaafd geraakt aan de hormonen. Om een verslaving te slim af te zijn had je zelfvertrouwen nodig en een gevoel van eigenwaarde. Vermoeid sloot ik mijn ogen, ik kon dit niet alleen oplossen, ik had hulp nodig van grotere krachten en was meer dan bereid om erom te vragen.

I have a little shadow that goes in and out with me,
And what can be the use of him is more than I can see.
He is very, very like me from the heels up to the head;
And I see him jump before me, when I jump into my bed.

The funniest thing about him is the way he likes to grow—
Not at all like proper children, which is always very slow;
For he sometimes shoots up taller like an India-rubber ball,
And he sometimes gets so little that there’s none of him at all.

He hasn’t got a notion of how children ought to play,
And can only make a fool of me in every sort of way.
He stays so close beside me, he’s a coward you can see;
I’d think shame to stick to nursie as that shadow sticks to me!

One morning, very early, before the sun was up,
I rose and found the shining dew on every buttercup;
But my lazy little shadow, like an arrant sleepy-head,
Had stayed at home behind me and was fast asleep in bed

Robert Louis Stevenson 1850-1894

Enkele seconden later zag ik dat ze een schetsboek op haar schoot had gelegd en een potlood oppakte. Zou ze…? Als ze nu ging tekenen of schrijven dan was dit mijn kans, de kans waar ik al meer dan dertig jaar op wachtte! Ik baande me een weg naar de wand en klom zo snel als ik kon langs de wervel omhoog tot ik vlak bij haar oor zat. Als ze haar fantasie zou gaan gebruiken dan moest ze mij kunnen horen. De interface van de telefoon lichtte op. Nee! Nee! Niet nu! Schreeuwde ik in stilte. Ze stond al op, liep naar het kastje en pakte de telefoon op. Ik kon niet meer kijken en hield mijn handen voor mijn ogen, dit kon toch niet waar zijn, nee…

Ik ademde diep in, en dacht eraan dat ik om hulp had gevraagd. Wat als dit de hulp was…? Ik kon nu niets doen. Ik moest vertrouwen. Ik ademde diep in en uit, en gaf me over aan dat wat zou komen. En op het moment dat ik mijn wil liet varen zag ik dat de telefoon uitging. De spanning was teveel voor me geweest en ik verloor het bewustzijn. Ik weet niet hoeveel later het was toen ik weer bijkwam. Ik rook de geur van pasgevallen regen en voelde het gras onder mijn voeten kriebelen en wist ik dat Mary een tekening van het bos had gemaakt, deze keer met mij erin.

Ik kwam overeind, likte mijn vacht tot die glansde. Mijn zachte grijze poten landden op de zachte bosgrond en ik zette het op een lopen. Ik wist waar ik heen moest, ik kende het sprookjesbos als geen ander.

Het spel was begonnen.

Geen reactie's

Geef een reactie