V. De kluizenaar
141
post-template-default,single,single-post,postid-141,single-format-standard,bridge-core-3.3.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,footer_responsive_adv,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-30.8.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.9,vc_responsive

V. De kluizenaar

De robot zat op de steiger en tuurde voor zich uit. Hij had het gevoel dat hij bekeken werd toen hij vanuit zijn ooghoek in de struiken iets zag bewegen. Het was slank had vier poten, een lange snuit en spitse oren. Hij stak zijn kop uit de struiken en hield zijn neus in de wind, en kwam toen tevoorschijn. Lichtvoetig liep het doen langs de oever van het water zijn lange dikke staart vloeide als zilveren vlammen achter zijn lichaam aan.

De robot had in de wandelgangen wel eens iets opgevangen over een zilveren vos, die het kleine kind kwam halen als de volwassen mens in een robot was veranderd. Hij geloofde echter niet in sprookjes. Nu wenste hij dat hij geluisterd had, want dit was geen sprookje, het gebeurde echt. Hij draaide zijn grote vierkante hoofd bezorgd naar het kleine meisje op zijn hand en zag kleine groene knopjes in haar blauwe haren bloeien… “Kersenbloesem”, fluisterde hij en voelde een steek  in zijn rechter borst. Hij wist wat het betekende als de bloesems in de haren van een meisje begonnen te bloeien.

Al die jaren had hij zijn emoties onderdrukt en zo was Mary’s leven was even kleurloos geworden als het zijne. De consequenties van zijn keuze drongen nu pas tot hem door. Alles waar hij zijn aandacht op gericht had was zijn werk goed te doen, de beste te zijn die er was. En al die jaren had zijn kleine meisje in haar kamer geprobeerde de deur te openen, waar zijn herinneringen voor lagen. En hij had niet de moed gehad ze uit te sorteren en op te ruimen. Hij durfde niet meer bij zichzelf naar binnen. En zo had hij haar al die jaren de kans ontnomen om het leven te oefenen, in een veilige omgeving te vallen en met hem in de buurt weer op te staan. Hij had haar beschermd en alles gegeven wat ze nodig had, behalve levenservaring en het zelfvertrouwen dat je ontwikkelde door dingen te oefenen en te leren tot je ze beheerste. Nu restte hem niets anders meer dan haar te laten gaan. Hij voelde zich schuldig. Wie zou daar buiten voor haar zorgen? Hoe moest ze alleen de weg naar de bron te vinden?

Er woei een warme wind uit het zuid oosten, het riet wuifde zachtjes heen en weer en het water kabbelde vredig. Hij keek omhoog naar de oneindige hemel. Het was evident dat er meer was, veel meer dan hij kon bevatten. Het kon niet alleen maar slecht zijn in het sprookjesbos, er gebeurden ook goede dingen.

De vos was ondertussen dichterbij gekomen en had plaats genomen aan zijn voeten. Mary kwam overeind en keek verbaast van de vos naar de robot, wat nu? De robot was kapot. Tussen de stalen ledematen bungelden de uit hun vorm gerekte stalen veren, die ooit zijn grote sterke lichaam bij elkaar hadden gehouden. In de kas van zijn kapotte oog kon Mary de wieltjes is zijn hoofd zien draaien, ze grepen niet meer in elkaar. Overal vrat nu de roest, alles kraakte en piepte.

Mary rechtte haar rug, ze hief haar kin op en vroeg terwijl haar knieën trilden: “Zou je me alsjeblieft in het gras willen zetten?” De robot knikte weemoedig en liet zijn grote hand met het kleine meisje in het zachte gras zakken. Ze keek nog even om voordat ze van zijn hand afgleed en voelde hoe zijn liefdevolle blik als een warme mantel om haar heen waaide. De robot sloot toen vermoeid zijn ogen en de lampjes in zijn hoofd doofden. Mary voelde een brok in haar keel, nu was geen weg meer terug. Ze stond er helemaal alleen voor. Ze huiverde en trok de knoop van de warme mantel nog wat strakker aan.

De robot taste in de duisternis tot hij de leuning van de wenteltrap voelde. Stap voor stap ging hij naar beneden. Deze keer ging hij voor zich zelf, degene die hij lang geleden niet meer had willen zijn.

Het was alsof zijn huid eraf gepeld was, zo kwetsbaar voelde hij zich. Toen zijn voeten het gras raakten wist hij echter dat het goed was wat hij deed. Dit was de enige weg die hem nog restte.

Met de moed der wanhoop wandelde hij in de richting van het bos, zijn herinneringen tegenmoed. Kom maar op! Schreeuwde hij inwendig. En als een gewond dier baande hij zich een weg door de doornstruiken, bedrogen en misleid was hij door zijn eigen angsten. Hij had geloofd wat ze allemaal suggereerden, de risico’s, de gevaren, alle negatieve gedachten die door zijn hoofd maalden hadden ervoor gezorgd dat hij het meisje dat hij meer dan alles lief had, niet had gegeven wat ze meer dan alles nodig had. Zelfvertrouwen en eigenwaarde.

Ze zou het zich zelf moeten leren, hoeveel ze waard was.

Geen reactie's

Geef een reactie