Het verdrietige meisje
1276
post-template-default,single,single-post,postid-1276,single-format-standard,bridge-core-3.3.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,footer_responsive_adv,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-30.8.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.9,vc_responsive

Het verdrietige meisje

Ik kan me niet voorstellen dat het universum zou draaien om een as van lijden: de merk-waardige schoonheid van de wereld moet ergens berusten op pure vreugde.

—Louise Bogan

Among them is that people are basically good and that we came from someplace and we are going somewhere. So we should make our time here and exciting adventure. The architect of the universe didn’t build a stairway leading nowhere.

Walter Clark

Lang, lang geleden in een land ver weg maar ook hier, leefde er eens een heel verdrietig meisje.  Ze was niet altijd verdrietig geweest, maar iets had haar hard gebroken en ze wist niet hoe ze het moest herstellen. Het huis waar ze woonde herinnerde haar op een pijnlijke manier aan alles wat voorbij was en ze wist dat ze daar weg moest op zoek naar een nieuw begin. Ze kleedde zich uit en legde haar kleren netjes op een eenvoudige houten stoel en kroop onder de dekens. Ze sloot haar ogen maar het duurde lang voordat ze in slaap viel. Haar handen en voeten waren vochtig van de angst en de zorgen die in haar hoofd rondspookten. Wat stond haar te wachten daarbuiten? Kon het erger zijn dan de stilte daarbinnen in haar huis? Nee, of wel misschien?

Vroeg in de morgen stond ze op en kleedde zich aan. Er was niet veel om mee te nemen behalve haar zelfmedelijden. Ze opende de deur, de frisse lucht waaide naar binnen, ze hield de deur stevig vast, twijfelde nog even en stapte toen bedachtzaam over de drempel. Haar schouders verkrampten, ze spitste haar oren in de hoop dat iemand zou roepen, blijf bij ons. Maar het bleef stil daarbinnen. Ze plaatste haar ene voet voor de andere, zoals ze het ooit lang geleden geleerd had. Die verzonken in haar warme winterjas wandelde ze over het paadje van de tuin naar het houten hekje, opende het en sloot het achter zich, keek naar links en naar rechts. Links stonden de huizen en rechts ging het pad het bos in. Ze koos voor rechts. Dagenlang wandelde ze door waarheen de weg ook kronkelde zonder op of om te kijken. Af en toe stopte ze, ging in het gras liggen en sliep tot ze weer wakker werd. Als ze dorst had dronk ze water uit de kronkelende beekjes waar ze langsliep en vervolgde dan haar weer de weg.

Ineens hield de weg op. Haar voeten hadden eerder gemerkt dan zij dat de weg hier eindigde en ze stonden stil aan de grens van een nieuw begin. Ze keek naar haar voeten maar ze bleven stokstijf staan. Wat nu? Zou ze durven? Kon ze? Ze keek om maar de weg terug was verdwenen. Ze verzamelde al haar moed, hief haar hoofd op en toen zag ze tot haar verbazing boven haar een helderblauwe hemel. Haar ogen knipperden tegen het felle zonlicht dat door hoge oude bomen straalde. De takken hingen vol met duizenden blaadjes, de een nog groener dan de ander. Ze wapperden vrolijk in het briesje, niet een zoals de ander. Opgelucht en onder de indruk van het prachtige schouwspel ademde ze diep in, haar vuistjes ontspanden zich en ze maakte de strikken los van haar schoenen. Ze deed haar sokken uit en stapte met haar blote voeten in het groene gras. Het kriebelde vrolijk aan haar voeten alsof het wilde zeggen; “Voorzichtig…”

Ze ging zitten en genoot van alles wat ze zag zo’n twintig meter verder onder een knoestige oude treurwilg lag een donkergroen meer. In het midden van het meer zwom een witte zwaan kalm tussen de lotusbloemen. Ze hield haar vleugels beschermend om haar rug waar drie kleine jonge zwanen zaten. Haar wangen kleurden als rozen en haar schouders gleden ontspannen naar beneden.

Maar toen dacht het meisje weer aan alles wat ze had meegemaakt en vergat de zwaan en het schitterende meer. Verdrietig sloot ze haar ogen en dikke tranen liepen over haar wangen. Waarom kon ze niet hebben wat ze wilde? Waarom was alles anders dan ze ooit had gehoopt? Vragen waar niemand op antwoordde. Het was stil in het bos. Doodstil. De zwaan was verdwenen en de zon was ondergegaan toen ze haar ogen weer opende. Het was koud geworden in het bos en ze huiverde.

Plotseling kriebelde er iets in haar buik. Verbaast keek ze naar beneden en zag een klein puntje bewegen onder haar huid. Het was alsof een klein vingertje vanaf de binnenkant haar buikwand aan het aftasten was. En ineens prikte het kleine vingertje door de huid heen en stak er een klein handje met een schoon blank nageltje naar buiten dat ronddraaide alsof het wilde voelen wat daarbuiten was. Floep daar volgde nog een handje, even klein en sierlijk als het andere handje. Het tastte in het rond en toen duwden de twee handjes vastberaden de huid opzij waardoor er een opening ontstond en floep daar kwam een klein voetje naar buiten.

Een paar seconden later stond er een klein maar overduidelijk woest meisje voor haar.  Ze had een grote bos ongekamd blauw haar dat voor haar gezicht hing. Het verdrietige meisje schoof geschrokken een beetje naar achteren, niet helemaal zeker van wat er zou volgen. Het boze meisje schudde wild haar hoofd en het verdrietige meisje zag een glimp van haar mooie gezichtje. Ze had helderblauwe ogen die fonkelden, warm oranje lippen en donkerbruine wenkbrauwen die aangaven dat ze erg boos was.

Ze zei: “Jeetje, eindelijk weer lucht poeh, poeh. Ik dacht bijna dat ik zou stikken daarbinnen.” Toen keek ze het meisje aan en zei: “Waarom ademde je in godsnaam niet meer?” Ze wachtte niet op een antwoord maar vervolgde; “Na, ja wat maakt het uit, wat een geluk dat ik eruit ben gekomen. Ik kan je verzekeren dat ik daar niet meer naar binnen ga zolang als jij blijft denken aan alles wat je niet hebt.”

Ze wees met haar kleine vingertje naar de buik van het verdrietige meisje en vervolgde: “Ik wil graag een fijne tijd hebben zolang als ik hier leef maar mijn kamertje daar binnen is veel te klein geworden, dus ik moet gaan. We zullen elkaar vast wel weer eens tegenkomen wanneer jij leert blij te zijn met de dingen die je wel hebt.” Toen draaide ze zich om en huppelde vrolijk zingend weg over het ijs en danste naar de andere kant van het water.

Uit het bos kwam een zilvergrijze vos aangelopen die naar haar toe liep, hij drukte zijn snuit tegen haar rug waarna het meisje zich omdraaide, lachen op zijn rug klom en samen verdwenen ze in het bos.

Het verdrietige meisje keek verbaasd naar haar buik. Wat raar, er was niets meer te zien. Ze vroeg zich af of ze het allemaal gedroomd had.

Ze wandelde terug naar de grote weg en ze vroeg zich af welke dingen ze wel had.

Terwijl ze liep neuriede ze een liedje zonder te beseffen dat het hetzelfde klonk als het liedje dat het kleine meisje gezongen had toen ze over het ijs danste. Precies aan de overkant van de weg stond een prachtig oud hotel, het was van hout witgeschilderd met handgesneden balkons en grote bloembakken met duizenden bloemen die weelderig over de reling hingen. Hoe kon het dat ze dat nog niet gezien had die morgen vroeg ze zich af. Ze klopte op de deur en een krakende oude mannenstem antwoordde vriendelijk: “Kom maar naar binnen jongedame.” De man zat in een rolstoel vol met kerstlampjes hij had een lange ronde baard rode gelukkige wangen en een krullende snor en daarboven priemden twee heldere ogen onder twee dikke wenkbrauwen die het meisje nieuwsgierig in zich opnamen. Hij had een bruine kleur alsof hij de hele dag buiten was en dat was ook zo. En welke kamer wil je vroeg de man aan het meisje en schoof een plattegrond haar kant op. Het was de raarste plattegrond die het meisje ooit gezien had. Het was verdeeld in twee delen en helemaal gekronkeld als wormen liepen alle gangen door elkaar heen en ergens helemaal in het midden tussen de twee delen in zat een klein kamertje met een balkon dat uitkeek op het donkergroenen meer. Het meisje wees naar de kamer en de oude man knikte en zei: “Hele goede keuze.” en pakte een sleutel van het grote sleutelbord achter hem. Het was nummer 8. Toen vroeg hij of ze bagage had die hij voor haar omhoog kon laten dragen. “Bagage” ze stotterde; “O, ja, o, nee…” en ineens besefte ze dat ze het enige dat ze van thuis had meegenomen in het bos had achtergelaten. Ze schudde haar hoofd en zei:” Nee, niets…” en grinnekte opgelucht dat ze het kwijt was en ze voelde zich lichter dan ze zich in lange tijd gevoeld had. Toen ging ze de trap omhoog en opende de deur van haar kamer. Het was een gezellige mooie kamer met een houten vloer en een stenen open haard die al gezellig brandde en ervoor stond een oude schommelstoel met erin een warm schapen kleed. Aan een kant van de kamer waren alleen maar ramen van boven tot onder en een grote schuifdeur waardoor ze naar buiten stapte, het was stil buiten en de donkerblauwe nachthemel was zo helder dat ze oneindig veel sterren zag fonkelen. De maan was in het eerste kwartier en in de verte zag ze de besneeuwde bergtoppen sterk en onverstoorbaar. Ze voelde zich kalm en warm van binnen alsof ze een verloren vriend had terug gevonden en haar lippen krulden in een stille glimlach. Ze ging naar binnen en sloot de gordijnen

het vuur smeulde nog een beetje toen ze lekker onder de dikke deken kroop en zich al verheugde op de volgende dag. Ze zou vroeg op staan en gaan zoeken naar het kleine meisje. En toen viel in slaap dieper dan ze lange tijd geslapen had.

Als kind woonde ik vlakbij een park. Ik ging elke zaterdagochtend joggen met mijn vader, een rondje rond de plas van 4 kilometer. Ik had oude gymschoenen en wilde wel heel graag nieuwe maar mijn vader zei dat ik eerst maar eens moest kijken of ik het echt leuk vond. Ik vond het heel leuk en had besloten zelf al te gaan sparen voor nieuwe schoenen. Elke week stopte ik al mijn zakgeld in een bakje en ik had uitgerekend dat ik aan het einde van het jaar € 96,- gespaard zou hebben en daarvoor waarschijnlijk in de uitverkoop echte hardloop schoenen kunnen kopen.

 

Ik had die week een rotweek gehad, de jongen waar ik verliefd op was had verkering gekregen met een vriendinnetje van mijn beste vriendin en ze was ook heel erg knap waardoor ik me lelijk voelde en erg verdrietig was. Bovendien had ik een slecht punt gehaald voor aardrijkskunde, zo slecht dat ik bang was dat ik zou blijven zitten en ik durfde het thuis niet te vertellen. En alsof dat bij elkaar nog niet erg genoeg was had ik na de gymnastiek les de opdracht gekregen om de laptop uit het magazijn te halen van de leraar. In het magazijn lagen alle stickers en kaarten die je kreeg als je een goed dictee had gecshreven. Stickers van kleine poesjes en hondjes, en daar lagen stapels ervan. Terwijl ik er in mijn schrift slechts heel zelden eentje kreeg, want zo goed waren mijn dictees niet. Ik zag de plaatjes en pakte een stapeltje en verstopte het onder mijn trui. Toen pakte ik de laptop en liep naar de aula. En precies op het moment dat ik naast de leraar stond vielen de plaatjes onder mijn trui uit op de grond. Ik verstijfde van schrik en keek angstig omhoog naar de leraar. Maar hij zei niets.

 

Toen hij wegliep raapte ik snel de plaatjes op, kon het zijn dat hij niets gezien had? Ik kon het me niet voorstellen…ik keek om me heen maar zag niemand, en stopte ze snel in mijn gymtas. Toen we na de pauze terug kwamen in de klas vroeg de leraar of ik iets te vertellen had. Ik schudde mijn hoofd en toen zei hij dat ik dan maar even mijn gymtas moest gaan halen. Met lood in mijn schoenen liep ik naar de gang toen ik terug kwam in de klas zei hij: “Ga maar naar huis en vertel je ouders wat je hebt gedaan.” Ik knikte en draaide me om en wenste dat hij spoorloos zou verdwijnen van de aarde in een heel diep gat…Hij of ik..Maar we verdwenen geen van beide.

 

Ik sloot de deur achter me en liep naar de kapstok, pakte mijn jas en zag door het raam de andere kinderen in de klas zitten, ze zagen mijn niet maar luisterden alweer naar de les alsof er nooit iets gebeurd was. Ik wenste dat ik terug kon in de tijd, dat het nooit gebeurd was maar wist dat dat niet kon. Zo langzaam als ik kon liep ik naar huis. Ik belde aan maar de deur werd niet opengedaan. Ik bedacht me ineens dat mijn ouders allebei moesten werken die dag. Opgelucht haalde ik adem, voorlopig uitstel. ik zou nooit meer terug gaan naar school nooit meer, dacht ik bij mezelf. Onze hond zat bij de deur en begon vrolijk te kwispelen, tenminste een iemand die nog blij was me te zien. Waren mensen maar net als honden dacht ik bij mezelf. Hij wilde waarschijnlijk graag wandelen maar ik kroop huilend bij hem in de mand en sloeg mijn armen om hem heen. Hij legde een poot op mijn arm alsof hij mij wilde troosten en langzaam ging het huilen over maar de buikpijn bleef. Diezelfde middag moest ik weer naar school een meisje uit mijn klas waar ik ruzie mee had kwam me ophalen. Die avond toen mijn ouders thuiskwamen keken we televisie, ik staarde naar de beelden terwijl ik in gedachten probeerde te bedenken hoe ik het moest vertellen. Ik had geen flauw idee. Toen ik naar bed moest waren mijn benen zwaar en ik stapte verdrietig in mijn bed. Het was weekend ik had twee dagen voordat het maandag was om te vertellen wat ik had gedaan.

 

Mijn vader maakte me die volgende ochtend vroeg wakker en ging op de rand van mijn bed zitten. Hij had een grote doos in zijn handen en legde die voor mijn neus op de dekens. “Alstjeblieft, voor jou schatje van je moeder en mij.” zei hij. “Eh..maar wat is dat?”, vroeg ik en onderwijl herinnerde ik me wat er gebeurd was en kwam de buikpijn alweer opzetten.. “Kijk maar” zei hij en knipoogde.  Ik vroeg verbaasd: “Maar hoezo dan?” en hij keek even in mijn ogen en zei toen “Omdat we van je houden lieverd” toen stond hij op en vroeg zonder zich om te draaien of ik ook zo wilde komen ontbijten. “Ja…antwoordde ik en keek naar de bruine kartonnen doos met het gele lint eromheen. Toen stond ik op en zette de doos voorzichtig in de kast. Ik wilde geen kado uitpakken dat ik vast niet zou hebben gekregen als hij wist wat ik gedaan had. Somber trok mijn kleren aan en liep met hangende schouders naar beneden. Toen ik beneden kwam bleef ik even in de deuropening staan. Mijn ouders zaten aan tafel en keken me aan, ze hadden blijkbaar op me gewacht. Ik keek zo neutraal mogelijk terug en mijn hart klopte in mijn keel toen ik vroeg: “Wat is er?” Denkend dat iemand ze iets over mij verteld had voordat ik het zelf had gedaan.

 

Mijn moeder zei “Ga je even zitten lieverd. We moeten iets met je bespreken.”

Ik schoof de stoel aan en keek naar mijn voeten…aan de gezichten te zien was het geen goed nieuws. Het bleef even stil en de spanning was te snijden en toen hield ik me niet meer vol…“Heeft de meester gebeld?” vroeg ik en zette me schrap. Mijn moeder keek mijn vader vragend aan en hij schudde verbaasd zijn hoofd en zei: “Nee schatje, er heeft niemand gebeld wat was er dan? “ “Niks” antwoorde ik snel en vroeg: “Wat is er dan?” “Nou eh”Mijn vader schraapte zij keel en zei: “We moeten je iets vertellen.” Toen was het stil.

Ik vroeg niks want ik wilde helemaal niet weten wat er was, het klonk niet als iets wat ik wilde horen. Nog even was de spanning te snijden en toen verbrak mijn moeder de stilte. “Meisje” begon ze en keek mijn vader even aan, die knikte. “Misschien had je het al gemerkt, maar papa en ik zijn niet meer zo gelukkig samen…”

 

Nu keek ze mij vragend aan alsof ik daar iets zinvols op kon zeggen, ik keek naar mijn voeten en schudde ontkennend mijn hoofd. “Echt niet?”vroeg ze. Ik schudde nu nog harder met mijn hoofd, zo hard als ik kon, hopende dat ik daarmee de zinnen die ze wilde gaan zeggen kon stoppen. Ik begreep natuurlijk wel wat ze bedoelde maar ik wilde het niet weten. Toen kwamen de woorden toch: “Lieverd, papa en ik heb besloten te gaan scheiden”. Nu keken ze me allebei aan stilzwijgend aan en zeiden niets meer.

 

Het was mijn verdiende loon dacht ik bij mezelf. Als ik niets had gestolen, als ik betere punten had gehaald. Ze waren vast heel verdietig en ze wisten nog niet eens wat ik allemaal gedaan had. Er gingen zoveel gedachten door mijn hoofd dat het bijna uit elkaar plofte, de vloer verdween onder mijn voeten en alles tolde en zonder na te denken riep ik zo hard als ik kon; “Nee, nee! Dat mag niet! Dat wil ik niet, jullie moeten bij elkaar blijven! En mompelde er zachtjes achteraan; “Ik zal voortaan altijd alles goed doen..”

 

“Maar lieve schat,” zei mijn moeder, “Het heeft toch niks met jou te maken.We houden van jou, maar papa en denken dat het beter is als we apart gaan wonen.”

 

Ik gilde terug: “Beter? Hoezo beter?” Nu werd het helemaal te veel, waar moest ik dan heen, wat zou er met mij gebeuren? Ik had mijn moeder de laatste maanden wel vaak horen huilen op de badkamer. Ik was er met een grote boog omheen gelopen. Ik voelde me wel schuldig omdat ik niet gevraagd had wat er was, maar ik vond haar niet zo leuk als ze verdrietig was en ik wist me er ook geen raad mee. Grote mensen die huilden dat kon toch niet. Die mochten alles doen wat ze wilden, in mijn ogen hadden ze geen reden om te huilen. Bovendien had ze dan de neiging om me heel hard te knuffelen als ze verdrietig was en daarbij in mijn oor te snotteren dus ik bleef liever uit haar buurt. tot het weer over was. Sinds een tijdje was ze bij een clubje waarmee ze ‘mediteerde’ en liep ze door het huis met allerlei spirituele boeken. Ik wist niet wat erin stond, of wat “spiritualiteit” precies betekende maar sindsdien leek het beter met haar te gaan en dat was voor mij een enorme opluchting.

 

Mijn vader was erg stil geweest de laatste maanden, ik zag hem gelukkig nooit huilen maar hij had vaak niet thuis geslapen omdat hij veel moest werken dus ik miste hem wel een beetje. Op de zaak ging het blijkbaar allemaal niet zo goed en daar maakte hij zich zorgen over. Hij zag er moe uit en had dikke wallen onder zijn ogen. We deden nog maar weinig leuke dingen samen…maar een scheiding, daar had ik nog niet aan gedacht. “Bij wie moet ik dan gaan wonen..? vroeg ik nu ik me realiseerde dat alles zou veranderen. “Jij blijft kan gewoon hier blijven, dezelfde school dezelfde vrienden houden, dat lijkt ons het beste. Papa gaat verhuizen hij heeft een nieuwe baan gevonden en je kan zo vaak als je wilt naar hem toe. “Maar ik wil helemaal niet alleen wonen met een van jullie, dat is echt zielig!” riep ik uit terwijl mijn handen nat werden van de spanning. Mijn moeder keek nu verdrietig naar mijn vader die zei: “Rustig maar meisje. Probeer een beetje te kalmeren. Ik snap dat het moeilijk is, dat is het voor ons allemaal maar het komt wel goed. Voorlopig is dit de beste oplossing.” “Kalmeren?” riep ik. Ik wil hélemaal niet “KALMEREN!”. Mijn stem sloeg over en ik voelde de tranen achter mijn ogen prikken, nog even en ik zou gaan huilen dat wilde ik helemaal niet waar zij bij zaten. Ik rende snel naar de tuindeur trok hem zo wijd mogelijk open en knalde hem toen zo hard mogelijk dicht. “BOEM, …” zo dat luchtte op. De kozijnen trilden even, maar het huis stortte niet in. Jammer, dacht ik bij mezelf. Mijn neus was gaan lopen en  ik veegde met mijn mouw woest die stomme tranen weg die over mijn wangen rolden. Wat nu? Ik zag door het raam dat mijn vader aanstalten maakte om achter me aan te komen. Oho…dat wilde ik al helemaal niet, dan zouden we weer verder moeten praten, rustig zoals dat hoort, maar daar had ik nu echt geen zin in. Ik begon te rennen, zo hard als ik kon, weg daar. De poort uit, het smalle gangpad af, de grote straat over en het park in. Ik hoorde mijn vader roepen maar ik draaide niet om, ik kon niet…dan zou hij mijn tranen hebben gezien.

 

Hij kwam gelukkig niet achter me aan, van de ene kant was ik opgelucht maar aan de andere kant voelde ik me wel heel erg alleen nu. Het was midden in de herfst en hoewel het een mistige dag was, was het erg druk in het park. Het pad lag vol met gekleurde bladeren, kastanjes, eikels en beukennootjes. Stomme nootjes dacht ik bij mezelf en schopte ze weg. Het was eigenlijk mijn favoriete tijd van het jaar maar dit jaar zouden wij geen kastanjes gaan rapen of pannekoeken gaan eten. Sterker nog we zouden waarschijnlijk nooit meer…Boehoe! Daar kwamen de tranen alweer. Ik snikte het uit en veegde verwoed mijn tranen af trok mijn neus weer op, die maar bleef lopen en moest even lachen toen een lange draad snot aan mijn neus slingerde. Ik moest er belachelijk uitzien voor een ander, maar het kon me niets schelen. Ik had andere problemen, hard en woedend rende ik door. Door een waas van tranen zag ik de andere mensen die in het park aan het wandelen waren. Verliefde stelletjes, belachelijk dat die nog bestonden. Vrolijk lachende kinderen, ik kon ze wel slaan, zij hadden vast geen gescheiden ouders. Mensen met hun hond, allemaal zo blij. Ik begreep niet hoe ze konden lachen terwijl mijn hele wereld op instorten stond. Pas toen ik aan de andere kant van het park aankwam was ik eindelijk alleen en stopte met rennen. Mijn wangen waren rood van de inspanning maar op de een of andere manier voelde ik me wel een beetje beter. Voor me lag een houten steiger in het water. Ik liep tot aan de rand van de steiger en liet mijn benen boven het water bungelen.

 

Het was overal grijs en stil, zo stil dat ik de bladeren kon horen vallen. Ze dwarrelden rustig naar beneden, alsof er niets aan de hand was, wiegend gingen ze op en neer tot ze zachtjes in het natte gras vielen. De hemel en het water hadden dezelfde kleur. Je kon niet eens meer zien waar het water ophield en waar de hemel begon. Zou het zo zijn als je dood was vroeg ik me af… alles grijs…dat leek me op dat moment wel lekker rustig maar je ging niet zomaar dood dat zou nog heel lang duren. En eigenlijk vond ik het wel leuk op de steiger. Na een tijdje trok de mist op en kwam de zon tevoorschijn en scheen op de houten steiger en op mij om me heen begonnen de vogels te fluiten, de bomen bogen hun bontgekleurde bladeren zachtjes over me heen, alsof ze me begrepen en het water schitterde vrolijk in het zonlicht. De hemel was strak blauw nu de mist was verdwenen en heel even voelde ik me heel fijn. Tot ik weer begon te denken. Ik dacht bij mezelf dat ik misschien mijn moeder had kunnen troosten toen ze op de badkamer zat te huilen. Ik had mijn vader kunnen helpen toen hij mij erom vroeg en geen ruzie moeten maken over van alles en nog wat. Waarom kon ik niet gewoon altijd lief zijn en alles goed doen zoals alle andere kinderen. Ze wisten nog niet eens wat er allemaal gebeurd was, steeds meer dingen schoten me te binnen die ik fout had gedaan. In mijn buik groeide een grote klomp van schuldgevoel die loodzwaar was. Verdrietig vroeg ik me af waarom ik dit allemaal mee moest maken.Waarom bleven ze niet bij elkaar? Ze hielden toch van elkaar…daarom hadden ze toch samen een kind gekregen. Was het zo moeilijk om bij elkaar te blijven, waarom waren ze niet gelukkig samen? Liefde was toch voor altijd? De tranen bleven stromen alsof er een kraan was opengedraaid die nooit meer dicht zou gaan. Mijn mouw was nat van het vegen van mijn neus en mijn neus was rood van de ruwe stof van mijn mouw en mijn benen bungelden nerveus boven het water. Het leven was stom, vooral mijn leven was stom, de meester haatte mij en mijn ouders hielden niet meer van elkaar, ik was helemaal alleen. De enige die echt van mij hield was onze hond. Maar hield hij echt van mij of wilde hij alleen maar eten en wandelen. Ik zuchtte diep en liet mijn schouders en hoofd hangen en keek gefacineerd toe hoe mijn tranen in het water vielen en er zich rondjes vormden om de druppel heen en mijn neus drupte ook al. In films zag je nooit snot, maar aan mijn neus bungelde alweer een lange draad. Ik had geen zin meer om mijn neus te vegen. Het kon me niets meer schelen, niets kon me iets schelen. Dacht ik….

 

Tot ik ineens een zacht getrippel hoorde achter me op de steiger. Verbaasd keek ik om. Ik zag een silhouet van een soort vos.…hij had een dikke glanzende parelgrijze vacht, recht overeind staande oren die op mij gericht waren en een mooie natte glanzende zwarte neus. Hij ging vlak naast me zitten en keek me strak aan met zijn prachtige groene ogen en ik staarde verbaasd terug. Hij zat zo dichtbij dat ik zijn warme zachte vacht tegen mijn arm voelde kriebelen. Heel even vergat ik alles en zat daar stil naast de vos tot ineens de herinneringen aan die ochtend weer terug kwamen en ik weer tranen in mijn ogen kreeg. Ineens schoot me iets te binnen, hoopvol keek ik naar de vos en vroeg ik me nieuwsgierig af wat hij ervan zou vinden dat mijn ouders gingen scheiden. Zou hij mij ook zo zielig vinden als ik mezelf vond en me misschien wel troosten? Dat zou wel fijn zijn, dacht ik bij mezelf, zo fijn dat ik me al bijna verheugde op zijn reactie. Ik ging er even voor zitten en keek hem toen op mijn aller-zieligst aan. Dat is natuurlijk zoals jij vast ook wel weet met een schuin hoofd en mijn schouders een beetje voorover gebogen, zo lekkeronzeker met je knieen tegen elkaar en je voeten uit elkaar en een serieus gezicht dan nog je wenkbrauwen in puntjes omhoog zoals ze dat in de film ook wel eens doen en kneep mijn ogen dicht zodat het beetje tranen dat nog in mijn ogen stond over mijn wangen rolde. Ongeduldig wachtte ik en tot mijn grote verbazing, wat zeg ik, teleurstelling toonde de vos geen enkele reactie, helemaal niets…hij keek niet eens naar mijn gezicht.

Had hij dan geen medelijden? Vroeg ik me nu toch wel een beetje verontwaardigd af. Vol ongeloof maakte ik er wat snif geluidjes bij. Dat zou hem toch moeten raken…?

 

Een stemmetje in mij leek te zeggen: “Hou op met klagen, ga iets leuks doen!” Maar ik luisterde niet naar het stemmetje, ik was helemaal op dreef. Ik vond dat ik zielig was en dus alle belangstelling verdiende en vond dat de vos me moest troosten. HIj zag eruit alsof het goed met hem ging dus hij mocht zich wel een ebetje in mij verdiepen.

 

Zonder dat ik me daar bewust van was zat ondertussen binnen in mij zat een piepklein meisje bezorgd om zich heen te kijken. Ze zat aan een kleine houten tafel met een leeslampje op een kleine rode stoel te tekenen toen de lamp aan het plafond van haar kamertje begon te wiebelen en aan en uit begon te knipperen. Verbaasd keek ze omhoog, wat was er hier aan de hand…ze legde haar potlood neer en stond op. Pakte een doekje zodat ze niet haar vingers zou verbranden aan de heette lamp en draaide eraan om te kijken of hij wel goed vast zat. Ja, hij zat goed vast. Ze ging weer zitten en luisterde aandachtig en hoorde toen mijn gedachten en schudde bedenkelijk haar hoofd. Dat ging weer eens de verkeerde kant op daarboven. Zuchtend stopte ze haar potlood in haar etuitje en borg voorzichtig haar tekening op in de la onder de tafel. Zachtjes zei ze “Ga iets doen, stop met klagen. Ze keek onderzoekend naar de muren…vergiste ze zich of kwamen ze dichterbij? Ja, ze kwamen al dichterbij. O nee he! Ze schoof snel haar stoel aan de kant en riep nu harder: “Doe niet zo zielig” nog een keer riep ze “Denk aan iets leuks! Kijk om je heen, doe niet zo negatief!” Maar nee hoor, de muren kwamen dichter en dichterbij. Ze moest nu snel iets bedenken, zo erg was het nog nooit geweest. Verdorie het was zo fijn geweest hier binnen. Voorzichtig duwde ze met haar hand tegen de muur, de muur voelde warm en vochtig. Langzaam sloot de wand om haar hand, getver. Ze moest daardoorheen door die zachte we-ige wand, als ze eruit wilde… en het was overduidelijk ze moest eruit. Zachtjes prikte ze met haar vinger opnieuw in de zachte wand, dieper en dieper tot ze iets kouds voelde…Een stroompje lucht kwam binnen langs haar vinger, ze ademde nog een keer diep in en maakte met twee handen het gat groter en groter en stapte met een voetje naar buiten.

 

Ik merkte daar niets van, ik was zo druk bezig met aandacht vragen van de vos, die vol spanning naar mijn buik keek. Ik keek verbaasd naar beneden, wat was daar dan te zien? Toen voelde ik ineens iets raars kriebelen… Ik zag een piepklein gaatje ontstaan dat steeds groter werd. Ik voelde geen pijn, het was gewoon een opening… Ik boog nieuwsgierig voorover om er in te kijken en zag een klein vingertje met een knalrood nageltje en toen een handje naar buiten steken. Ik was te verbaasd om te schrikken en daar kwam ook al een ander handje en toen één klein blauw-zwart gestreept voetje dat ronddraaide in de lucht tot het op de grond stond en toen nog één toen kwam het buikje en toen floepte als laatste een schattig hoofdje eruit met een scheefgezakte groene wollen muts die verdacht veel leek op een eikendop. En daar stond ineens een alleraardigst klein maar vooral érg boos meisje voor me. Ze had een knalrood hoofd van woede en keek me woest aan. Met gebalde vuisten stond ze wijdbeens voor me en zei: “Ben jij helemaal gek geworden? Ik kreeg bijna geen lucht meer daarbinnen!”. Ik antwoorde verbaasd: “Huh? Wat bedoel je…?” en ze vervolgde: “Ik stikte bijna in dat zelfmedelijden van jou. Je ouders gaan scheiden. Woohoo errug hoor! Er gaat iets veranderen en je begint al te piepen. En als klap op de vuurpijl denkt ook nog dat het jou schuld is als mensen niet meer bij elkaar willen blijven! Duh…en.. en stotterde ze nu van de opwinding, “Je neemt jezelf kwalijk dat je iets gedaan hebt wat niet mag. Je hebt een fout gemaakt, prima toch? Dat doen we allemaal wel eens hoor. Als je spijt hebt dan zeg je “Sorry, het was niet mijn bedoeling om iemand te kwetsen of gemeen te zijn ik vond de plaatjes zo mooi dat ik de verleiding niet kon weerstaan, ik wilde ze zo graag hebben.” En wie dat niet begrijpt die heeft pecht gehad. En dan ga je weer iets leuks doen, maar nee… jij gaat bij de pakken neerzitten en zakt weg in schuldgevoelens en zelfmedelijden.Nou zonder mij! Ik ga leuke dingen doen en wel nu meteen! Mocht je ooit klaar zijn met dat zielige gedoe dan kom ik wel weer terug.” Ik was te verbaasd om te antwoorden, ik kon niet geloven wat ik hoorde, laat staan wat ik zag. Voordat ik iets kon zeggen draaide ze zich om en rende weg over het ijs. De vos was ook opgestaan rende achter haar aan. Hij haalde haar in midden op het ijs en het meisje stopte, de vos leek iets tegen haar de zeggen waarop ze vrolijk lachte en haar armen om zijn nek sloeg, een beentje over zijn rug tilde en op zijn rug klom. Toen verdwenen ze samen in het bos.

 

Ik had natuurlijk spijt, misschien had ik wel mee gemogen als ik niet gehoopt had op het medelijden van de vos…ik had misschien beter naar het stemmetje moeten luisteren.

Maar ja daarvoor was het nu te laat. Ik keek weer naar mijn buik maar alles was normaal nu, geen kamertje meer te zien, zelfs geen gaatje, niks. Had ik het gedroomd? Ik stond een beetje verward op en liep terug naar huis. Zou het echt gebeurd zijn? Gelukkig zag ik nu wel de zon op het water en hoorde de vogels fluiten, het water was helemaal niet bevroren, dus ik moest het wel gedroomt hebben. Ik bukte en raapte een kastanje op en hij werd lekker warm in mijn hand. Ik floot een liedje en voelde me veel beter dan die ochtend terwijl ik rustig terugwandelde naar huis. Thuis waren ze blij dat ik er weer was want ze hadden zich nogal zorgen gemaakt. We speelden een spelletje en dronken samen warme chocolademelk met slagroom en speculaas en we hadden best een gezellige avond hoewel er een donkere wolk boven de tafel hing die maar niet weg wilde gaan.

Mijn ouders legden uit wat ze van plan waren en toen ik ze eerlijk vertelde dat ik bang was voor wat er zou gaan komen vertelden ze dat zij er ook tegen op zagen, ik vroeg maar waarom doen jullie het dan? En ze zeiden dat ik dat later misschien beter zou begrijpen als ik groot was. Een beetje verdrietig ging ik naar bed, hopende dat ik het nooit zou begrijpen en de wolk ging met me mee. In bed dacht ik weer terug aan het meisje. Ze leek me wel leuk, ook al was ze nog zo boos. Zou ik nog een keer van haar dromen? En de vos, die was prachtig…Ik dacht aan wat ze zei en vroeg me af wat zelfmedelijden was. Ik zocht het nog even op op mijn laptop en begreep wat ze bedoelde maar wist niet goed hoe ik weer blij moest worden, ik wilde niet dat alles zou veranderen. Was het maar zo makkelijk dacht ik bij mezelf, lekker spelen met het meisje en de vos. Was het zo makkelijk?

 

Mijn vader verhuisde naar een andere stad. Toen ik verteld had wat ik gedaan had en waarom knikte mijn vader, hij zei: Goed dat je het verteld hebt, want geheimen maken eenzaam. Ik weet wel dat je het goed bedoelde en ik geloof dat je nu wel begrijpt dat mensen het erg vinden als je iets pakt dat niet van jou is en je daardoor misschien niet meer kunnen geloven dat je het goed bedoelt. Ik knikte, de plaatjes waren zo mooi. Maar ik had het heel naar gevonden dat de leraar mij zo slecht leek te vinden. Toen alles verteld was, ook mijn slechte punt en mijn moeder me uitlegde dat dat niet betekende dat ik zou blijven zitten en haar hoofd schudde omdat ze zo verbaasd was dat ik het niet meteen verteld had vroeg ik of ik dan nu misschien het kado uit mocht pakken. Mijn vader knikte en vroeg verbaasd: “Heb je er nog steeds niet ingekeken? Ik schudde mijn hoofd. “Ja natuurlijk mag dat” zei hij. Ik rende opgetogen naar boven. Ik pakte de doos op mijn schoot, hield mijn adem in en maakte de strik los tilde de deksel omhoog en keek erin. Daar lagen de mooiste joggingschoenen die ik ooit gezien had. Mijn vader stond in de deuropening van mijn kamer en glimlachte. “Neem je ze mee als je komt logeren” vroeg hij. Ik knikte. “Dat lopen he…dat is iets van ons samen he?” “Ja” zei ik blij. “Morgen vroeg nog een rondje?” Ik knikte. De volgende dag renden we het eerste rondje op mijn nieuwe schoenen. Het ging supergoed en ik kreeg een blaar. Mijn vader verhuisde n ik bezocht hem zo vaak als ik kon. In het begin miste ik hem heel erg en was ik vaak verdrietig, maar dan ging ik naar het park om te joggen en dan was het alsof hij er ook was en op een bepaalde manier was dat ook zo, hij rende daar waar hij was, en ik rende daar waar ik was. Het was fijn in het park daar deelde je de hemel met elkaar en werd er niets van je verwacht en natuurlijk dacht ik ook vaak aan het meisje en de grijze vos en het idee dat zij daar ook ergens waren maakte het tot mijn favoriete plek.

 

Ik bleef door de jaren heen hopen de grijze sprookjes vos nog een keer te zien en liep altijd de steiger op om daar even te gaan zitten. deed mijn ogen dicht en wachtte geduldig. Soms vergezelde een reiger mij, dan weer een aalscholver om zijn vleugels te drogen, soms lagen er een paar eendjes om mij heen te slapen en soms was ik gewoon alleen. Week naar week, jaar na jaar, tot ik vergat waarom ik er ooit aan was begonnen en gewoon genoot van dat moment voor mezelf. Ik werd ouder en verhuisde net als mijn vader naar andere landen en overal waar ik ging wonen zocht ik een park. Zo vergingen de jaren.

 

Sinds hij gehoord had over de romantiek en was achter haar aangereisd in de hoop haar voor altijd te vangen. Steeds weer zag hij een glimp, in iedere vrouw. Maar zodra hij dacht dat zij de ware was en samen ging wonen vertrok de romantiek weer met haar lange haren wapperend in de wind en zo snel hij kon sprong hij weer op zijn paard om achter haar aan te jagen. Op een dag werd hij ingehaald door een jongere man op een diep zwarte hengst en hij hoorde haar lachen zoals ze naar hem gelacht had en toen realiseerde hij zich dat dat hij haar nooit zou kunnen vangen, niemand zou haar kunnen vangen want zij was niet van hier. Hij keerde zijn paard en liet de teugels vieren omdat hij niet meer wist waarheen. Het paard hinnekte tevreden omdat hij eindelijk niet meer achter dat spook aan hoefde te jagen en bukte vrolijk voorover om wat gras te eten waardoor de jonge man pardoes van het paard viel en midden in de bloemen terecht kwam. In dezelfde tijd leefde er een vrouw die haar hele leven op zoek was geweest naar iemand die altijd van haar zou houden. Ze deed haar best om de gedachten van de mannen te lezen die ze ontmoette en vervulde hun wensen al voordat ze ernaar vroegen. Ze dacht dat ze meer van hen hield dan van zichzelf maar vergiste zich natuurlijk. Want haar liefde was slechts eigen belang. Zodra ze merkte dat al haar gepoets en geschrob niet beloond werd met de dingen waar zij op hoopte zakte ze verdrietig in elkaar. Ze begreep niet waarom het niet lukte, ze deed toch alles wat ze kon om hen gelukkig te maken. Waarom deden ze niet alles wat zij konden om haar gelukkig te maken, dat was toch liefde? Op een dag begreep ze dat iets doen om er iets voor terug te krijgen niet veel met liefde te maken had, ze moest geven aan anderen wat ze overhad niet in de hoop er iets voor terug te krijgen. En ze had nietsvover omdat ze al die tijd niet goed voor zichzelf gezorgd had. Zo hard als ze voor iedereen gezorgd had begon ze nu voor zichzelf te zorgen. Ze sprong elke ochtend vroeg uit haar bed en nam een frisse duik in de blauwe zee, opgefrist en vrolijk liet ze dan haar huid drogen in de ochtendzon, plukte wat bloemen in de wei op weg terug naar haar huis, kookte iedere avond de lekkerste gerechten voor zichzelf en maakte haar eigen huisje zo schoon en gezellig dat het straalde. Rond haar huis zaaide ze de mooiste bloemen die het hele jaar door bloeiden en s’avonds hoorde je haar zachtjes zingen en pianospelen, soms knutselde wat of haakte mooie nieuwe pannenlappen, naaide gordijnen voor haar ramen van geruite stofjes tot ze moe was en naar bed ging. Daar las ze nog even in een van haar mooie boeken tot haar ogen dichtvielen en langzamerhand vulde haar hart zich met liefde voor het leven en bleven de mensen s’avonds voor haar raam staan treuzelen om nog even haar gelukkige stem te horen. Meestal kwamen ze niet al te dicht bij maar die avond leek het wel alsof er iemand in de bloemen was gevallen. En ja hoor je raad het al.

 

Het was de jonge man die inmiddels al een beetje ouder was geworden en van het paard was gevallen. Ze keek verbaasd naar buiten en zag de man bewusteloos liggen met een klavertje vier in zijn mond. Ze moest lachen, bond het paard van de man vast aan de oude eik voor de deur en sleepte de man naar binnen en rolde hem op de bank. Je begrijpt dat toen hij zijn ogen opende hij eindelijk de ware liefde zag staan. De liefde voor het leven straalde uit haar ogen en hij herkende het meteen. Je zou denken dat ze nog lang en gelukkig samen leefden en in hun ogen was dat ook zo. Tot de dag dat de man stierf en de vrouw zwanger van hun eerste kind zich op weg maakte naar het geboorteland van haar geliefde man. Ze plukte nog wat verse bloemen en legde ze behoedzaam op zijn graf en richtte toen haar blik op de lange weg naar het noorden. Elke nacht sliep ze onder de heldere sterrenhemel en in haar groeide het nieuwe leven. Als ze het moeilijk had gleed haar hand over haar buik en aaide ze de lichte welving van haar buik en dan voelde ze zich niet meer alleen. De dagen werden korter naarmate ze noordelijker kwam en het werd kouder. Ze vervolgde kalm haar weg, werkte waar ze kon en reisde weer verder zodra ze weer wat verdiend had. Na maanden arriveerde ze in het Kralingse bos, haar voeten waren bevroren, ze voelde niets meer en beschermde met haar handen haar buik tegen de ijzige kou. Ze zag in de verte een warm licht branden en rook uit de schoorsteen komen en versnelde haar pas. Nog even en ze had het gered, stapje voor stapje met haar bevroren voeten. Ze was er, stak haar arm de lucht in en liet haar hand tegen de deur aanvallen, klop. Er gebeurde niets, ze zuchte en hief met al haar kracht nog een keer haar hand op. Klop. De boswachter was aan het schrijven in zijn dagboek toen hij het zachte geklop op de deur hoorde. Hij zuchtte en vroeg zich af wie zo laat nog aanklopte. Hij schoof zijn stoel naar achteren en liep naar de deur. Toen hij hem opende keek

 

Ik werd vroeg in de ochtend wakker en keek verbaasd om me heen, waar was ik? O, ja ik herinnerde me weer dat ik een hotelkamer geboekt had en stond op en openende de gordijnen. De zon straalde en ik ging opgetogen naar beneden. In de ontbijtruimte was een kleine houten tafel gedekt met verse broodjes en een eitje onder een gehaakt mutsje dat leek op een konijntje met lange witte oren dat nog warm was. Verse koffie pruttelde in een zilveren kannetje op een oude rode gasbrander. Ik schonk wat koffie in een mooi oud kopje hand beschilderd met fantasievogels en bloemen en besmeerde de broodjes met een plakje ronde worst met twee oogjes en een lachende mond. Er was verder niemand te bekennen in het hotel dus ik wandelde naar buiten met mijn bord en de koffie.

 

Daar lag het meer en zwom de zwaan met haar jonge eendjes. Ik liep de steiger op at mijn broodjes die naar me lachten op en dronk de hete sterke koffie erbij. Het smaakte me goed en ik genoot een tijdje van het uitzicht. Na een tijdje ging ik op mijn buik liggen en keek nieuwsgierig over de rand naar mezelf in het water. Tot mijn verbazing zag ik in plaats van mijn eigen spiegelbeeld het kleine meisje naar me kijken. Ze was groter geworden, wat was ze leuk…dacht ik bij mezelf. Op hetzelfde moment hoorde ik getrippel. Zou …? Mijn hart klopte in mijn keel en mijn knieën knikten een beetje. Ik keek op en keek recht in de ogen van…ja daar was hij weer…de vos. Ik durfde niet te bewegen tot hij ineens met de mooiste stem die ik ooit had gehoord tegen me begon te spreken, hij zei: ‘Ik zie dat je Qualia gevonden hebt.” “Qualia?” vroeg ik. “Ja, Qualia, het kleine meisje dat destijds uit je buik…”  “Ja zeker” ik knikte “ik weet wie je bedoeld.” Ik vroeg “Komt ze ooit nog terug?” De vos keek me lang en intens aan en toen ik terugkeek was het alsof ik wegzakte in een diepe poel van mooie herinneringen. Alle mensen die ik in mijn leven ontmoet had en waarvan ik had gehouden dansten voorbij, soms samen soms alleen maar allemaal met hun armen wijd en . Ik zag de mooie landschappen de mooie luchten die ik gezien had, zonsondergangen zonsopkomsten, dieren, alles waar ik van hield in het leven. De vos knipperde met zijn ogen en toen was de betovering weer verbroken.

 

Ik keek hem verward aan, wat was er gebeurd? Hij glimlachte en zei: “Ja, ik denk dat de tijd rijp is voor haar om terug te komen. Ik wil je graag vertellen hoe het verder ging nadat ze bij jou wegliep en op mijn rug klom. “Wil je het horen?” vroeg de vos. “O, ja” antwoorde ik, “heel graag.” En hij begon te vertellen.

 

In die eik had een kruikman een prachtig klein houten huis gebouwd waarin hij gezellig met zichzelf woonde. Qualia was het bos in gewandeld en zag het leuke huisje staan en dacht bij zichzelf daar wil ik ook wonen. Omdat ze wist dat ze dat uit moest spreken als ze het echt wilde had ze op de deur geklopt en toen de kruikman open deed vertelde ze hem eerlijk dat ze ook graag wilde wonen in zijn mooie huisje.  Hij had gelachen omdat ze zo oprecht was en de deur wijd open gedaan zoals kruikmannen dat plegen te doen en daar nooit spijt van gekregen. Nu vraag jij je natuurlijk af wat een kruikman is. Een kruikman is een man met een lichaam zo warm als een kruik. Mocht hij al eens een  beetje afkoelen dan kun je hem altijd weer vullen met warm water want boven op zijn hoofd zit een opening waar je warm water in kunt gieten, net als bij een echte kruik. Hij praat niet veel, kan goed luisteren en veroordeelt je niet. Hij blijft altijd warm en vol vertrouwen in de goede bedoelingen van alles en iedereen en zit graag in de hoek van de kamer te lezen omdat hij benieuwd is naar alles wat er zich op de wereld afspeelt. Af en toe ontsnapt hij even om buiten om te wandelen, want dat doet hij het allerliefste. Hij draagt knalrode rubberen laarzen voor het geval dat een van de rivieren buiten zijn oevers treed. En het allerfijnste aan de kruikman is dat als er zoiets gebeurd je altijd in hem kunt klimmen totdat het tij gekeerd is.

 

Qualia en de kruikman woonden jarenlang gelukkig in het gezellige houten boomhuisje. Het was altijd lekker warm binnen. Ze hadden een houtkachel en een grote houten eettafel waar vaak vele bezoekers aan zaten om te eten of gezellig thee te drinken met zelfgebakken cake en koekjes. Voor de ramen hingen rood-met-wit-geruite gordijntjes en ze sliepen in een hoog houten stapelbed dat was bedekt met dikke donzen dekens en een spei van meer dan honderd verschillende en bijzondere aan elkaar genaaide lapjes stof. De lapjes kwamen van al hun vrienden en kennisen, iedereen bracht een lapje mee als ze op bezoek kwamen en als je niets meebracht moest je oppassen want voordat je het wist werd er een klein vierkantje uit je broek of trui geknipt om aan de grote sprei te naaien. Ze hadden een groot fornuis met een lange pijp en een grote oven waarin ze de lekkerste koekjes bakten in de mooiste vormen en heerlijke appeltaarten met dikke appels en kaneel en suiker.

 

Qualia sliep boven in een hoog stapelbed, vlak onder het dak-raampje waardoor je ’s nachts bij een heldere hemel alle sterren kon zien. In de lente zaten de boeren zwaluwen onder de dakpannen te broeden tot de jonkies groot genoeg waren om voor zichzelf te zorgen en rond september als ze allemaal groot waren vertrokken ze allemaal naar midden-Afrika en nam de bosuil hun plekje in. Overdag natuurlijk, want ’s nachts moest hij jagen. De kruikman sliep onderin het stapelbed maar als de winters erg koud werden kroop iedereen lekker tegen de warme kruikman aan.

 

Qualia was lange tijd heel gelukkig, er gebeurden zoveel dingen dat ze geen tijd had om iets te missen. Ze was er nauwelijks aan toegekomen om even rustig te kijken hoe haar leven was, maar nu ze wat ouder werd begon ze te denken. Ze dacht over waar ze vandaan kwam, het kleine donkere kamertje waar ze aan ontsnapt was en ze vroeg zich af of dat er nog was…het was daar ook vaak heel leuk geweest en gezellig daarbinnen maar het was zo benauwd geworden die dag dat het grote meisje zo verdrietig was geworden.

 

Eigenlijk was ze wel benieuwd. Maar hoe moest ze het meisje vinden…en zou de kruikman dan verdrietig zijn? En al haar nieuwe vrienden hier zou ze die dan nooit meer zien? Ze wist niet wat ze moest doen, kroop diep onder de dekens en begon te snikken tot ze de stappen van de kruikman op de trap hoorde. De kruikman was die dag vroeg in de ochtend weg gegaan om te gaan werken in het bos. Toen hij bij het huisje terugkwam zaten de uil en het veldmuisje op de trap met hun handen in hun haar en zeiden somber: “Het is zover. Ze is gaan nadenken.” De kruikman knikte en zei: “Tja, we wisten dat dat een keer zou gebeuren nietwaar?  Het muisje en de uil knikten en deden hun best niet al te mistroostig te kijken. En de kruikman zei; “Kop op jongens niet zo somber, als jullie nou ook nog vooruit gaan denken zitten we hier dalijk allemaal te sippen. Jullie weten inmiddels wel beter toch?” Het muisje en de uil knikten blij dat de kruikman zijn hoofd koel hield en stonden op.

 

De kruikman wist altijd wel een mooie draai aan dingen te geven dus waggelden ze hoopvol achter hem aan. Ze waren reuze nieuwsgierig wat de kruikman zou gaan zeggen. Hij klopte op de deur van het huisje en vroeg zachtjes; “Hoi Qualia, ik ben het de kruikman. Mag ik binnenkomen?” Qualia zei zo opgewekt mogelijk, want ze wilde niet zielig doen: “Ja hoor, gezellig”. Hij kwam binnen en ging bij haar zitten op de dekens. Haar kleine hoofdje kwam langzaam tevoorschijn van onder de dekens en ze keek hem met grote ogen vol tranen en een klein rood neusje aan. De kruikman keek vertederd naar haar kleine verfromfraaide snoetje en vroeg waarom ze zulke natte ogen had en ze zei: “Ik weet het niet, ik mis iets…denk ik…soms…is dat het? Ik vind jullie allemaal heel leuk hoor maar ik mis…”Ja, wat mis je nou precies? zei de kruikman en deed zijn armen over elkaar en keek haar lachend toe.  “ Eh…Mijn kamer…Weet je…Ik woonde vroeger in een kleine kamer dat was toen mijn thuis. Ik weet niet hoe ik het uit moet leggen.” Verward keek ze hem aan. De kruikman zag wel dat ze het echt even niet zo goed wist en niet naar medelijden zocht maar naar antwoorden. En bedacht zich dat het misschien niet zo aardig was om haar niet serieus te nemen. Hij liet zijn armen zakken en legde ze op zijn schoot. Hij knikte nu heel serieus en zei: “Ik begrijp het Qualia, en maak je geen zorgen we komen allemaal uit een soort kamer net als jij.” Het muisje en de uil kwamen nu ook gezellig bij zitten en knikten instemmend. Ze keek hen verbaasd aan en ging iets verder rechtop zitten.“ Wat? Komen jullie ook uit een kamer? Vroeg ze en haar gen begonnen te glazen van nieuwsgierigheid. Ze knikten en zeiden: “Ja natuurlijk. En af en toe gaan we daar weer heen.” “Maar…” vroeg Qualia verbaasd “Was jullie kamertje dan ook zo klein en benauwd dat jullie moesten vluchten?” “Nee, we zijn niet allemaal gevlucht, iedereen heeft het wel eens een beetje benauwd maar dan de meesten zijn hier gekomen via de bron hier in het bos. Dat is de weg als er niets bijzonders gebeurd.” Met de mens waarin jij woonde moet iets bijzonders zijn gebeurd, iets wat haar heel verdrietig maakte.

Qualia vertelde dat ze een deurtje had getekend in de muur van haar kamer, gewoon met haar vinger en die had ze met geweld opengeduwd toen ze het te benauwd gekregen had. Toen ze eenmaal door de deur naar buiten was gestapt had ze gezien dat ze in een groot meisje woonde. Dat meisje liep over van zelfmedelijden dus ze was snel weggerend.

 

En toen kwam ze jou tegen? Vroeg ik aan de vos. En de vos zei “Ja. Inderdaad. Wil je dat ik nog verder vertel?” “O ja!”antwoorde ik en ging even verzitten want mijn kont deed inmiddels behoorlijk zeer. De vos trok even een wenkbrauw omhoog en vertelde toen gelukkig weer verder.

 

De kruikman stond op en zei, “Ik denk dat dit gesprek langer gaat duren dan ik dacht. Ik geloof dat ik eerst eens even een lekkere kop thee voor ons moet zetten en dan gaan we aan de eetkamer tafel zitten om alles te bespreken”. Ze klommen alle vier de trap af van het stapelbed en gingen aan de gezellige grote houten tafel zitten en de kruikman zette thee in een grote mooie kan en zette een grote trommel met zelfgebakken koekjes op tafel en een bakje water voor de uil en de muis. Toen ging hij zitten en vroeg of Qualia kon vertellen wat ze zich herinnerde.

Qualia dacht diep na, en begon te vertellen over de lamp die schommelde en begon te knipperen, de natte muren die steeds dichterbij kwamen en de sombere bange gedachten van het grote meisje. Ze vertelde dat ze met haar vinger een gaatje had geprikt in de zachte natte wand en toen lucht voelde en hoe ze eenmaal buitent had gezien dat ze in een groot meisje woonde. Dat meisje zag er heel verbaasd uit maar liep zo over van zelfmedelijden dat er geen land mee te bezeilen viel. Qualia had nog geprobeerd om het uit te leggen maar moest toe geven dat ze zo boos was en zo geschrokken dat ze eigenlijk geen normaal gesprek meer kon voeren en dus maar was weggerend.

De kruikman, de uil en de muis keken elkaar stilzwijgend aan. “O, jee…Echt waar?” Piepte het muisje. “Ohooo wat errrug!” De kruikman schudde zijn hoofd. “Maak het nou niet erger dan het is met je gepiep.” “Wat bedoel je met; ‘O, jee?’” Vroeg Qualia verontrust. “ Lieve Qualia, als jij destijds met je vinger een gaatje in de muur hebt gemaakt en daardoor naar buiten bent gestapt dan heb je in paniek de verkeerde uitgang gekozen. Als het meisje waar jij in woonde niet zoveel verdriet had gehad had dan was je waarschijnlijk net als de meesten van ons op een dag rustig gaan graven in je tuintje. Je tuintje diep binnen in het meisje. En als je diep genoeg gegraven had was je bij de grote ondergrondse rivier uitgekomen die ons allemaal verbind. Op een mooie warme dag zou je dan in de rivier die ons allemaal verbind,  zijn gedoken en de rivier zou je naar de bron hebben gebracht. De bron hier midden in ons bos.

 

Af en toe gebeurd er iets in een mensenleven waardoor de mens niet meer goed voor zichzelf zorgt of kan zorgen. Niet iedereen weet dat er in hun lichaam ook nog een kleine mens woont die de ruimte nodig heeft, die er soms op uit wil, rust nodig heeft, aandacht, steun, liefde en ruimte. Ze begrijpen niet dat de kleine mens alles hoort wat ze tegen zichzelf zeggen en ze luisteren al helemaal niet naar wat de kleine mens terug zegt. En dan op een dag als het echt niet meer anders kan dan vetrekt de kleine mens.” De vos zei nu niets meer en keek uit over het water.

 

Ik zat stil naast hem en dacht na over wat hij me net verteld had. Ik was dus zo iemand die niet goed naar de stem van Qualia had geluisterd. Daarom was ze weg gegaan. Ze had met haar vingertje in mijn buik geprikt en was naar buiten geklommen. Ik realiseerde me dat ik haar miste, dat ik me misschien soms leeg voelde omdat zij er niet meer was. Ik keek naar de vos en vroeg angstig; maar komen ze ooit terug de kleine mensen?  De vos knikte en zei; “Ja, zo rond als de aarde is zo is ook het leven, aan het einde kom je weer terug bij het begin.”

 

Als het echt niet anders kan kom ik de kleine mens ophalen en breng ze naar het bos waar ze veilig zijn. Op een dag als je voelt dat je er klaar voor bent moet je maar eens je ogen dichtdoen en kijken of je een wenteltrap kan vinden. “Welke wenteltrap?” vroeg ik verbaasd. “Die naar je kamer leid…” antwoordde de vos. Morgen zal ik je verder vertellen over de kruikman en Qualia, maar ik ben nu moe en ik moet nog een aantal dingen regelen dus ik ga. Hij stond op en wandelde rustig weg het bos in. Ik vroeg nog: “maar hoe laat dan?” Hij antwoorde niet, dat is heel normaal bij vossen.

 

Ik stond ook op, het was al einde van de middag en best fris geworden nu de zon was verdwenen. Ik liep langs de plas terug naar de stad en bedacht dat ik ook honger had. Ik moest iets gaan eten, iets gezonds, dat zou me goed doen. Ik ging naar een leuk restaurant met biologisch en vegetarisch eten, bestelde mijn lievelings-sap met gember appel en wortel en schepte alles op wat ik lekker vond. Toen ging ik aan een tafeltje zitten voor het raam en pakte mijn schrijfblok. Buiten werd het langzamerhand donker en het begon een beetje te motregenen, ik zag mensen haastig langwandelen en wegduiken in hun jassen en onder hun paraplu’s, de lichten van auto’s die stopten voor de verkeerdlichten lichten, toeterden en dan weer doorreden terwijl het water langs de auto’s omhoogspetterde en de regen tegen de ramen plakte. Hoe druk was het hier terwijl het in het bos nu waarschijnlijk heel stil was en je alleen de uil af en toe hoorde roepen “Oehoe…Oehoe”.

Ik schreef alles op wat de vos verteld had en bedacht me dat, als het waar was, ik Qualia moest terugvinden. Ik voelde me soms ongelukkig en eenzaam, niet atijd maar af en toe, vooral als ik hard moest werken en alleen was. Dat gevoel belemmerde me in de dingen die ik graag wilde doen, ik durfde ze niet te doen omdat ik bang was voor de eenzaamheid. Soms was ik met vrienden en dan ging het even goed met me maar als ik alleen was kwam altijd weer het gevoel iets te missen, iets belangrijks, iets dat bij mij hoorde en ik lang geleden kwijt was geraakt. Bovendien moest iedereen weten dat er kleine mensen soms door de vos gered werden en naar het bos gebracht werden als ze het te benauwd kregen. Er waren zoveel mensen net als ik niet gelukkig als ze alleen waren, het idee dat iedereen geholpen zou kunnen worden maakte me blij. Als het de bedoeling was om altijd met zijn tweëen te zijn…zou nooit meer iemand zich alleen hoeven te voelen. Ik nam me voor vakantie te nemen, ik zou die volgende mijn rugzak inpakken en op zoek gaan naar Qualia en daarna zou ik het de hele wereld vertellen. Na het eten liep ik naar mijn logeeradres en ging slapen, ik moest goed uitgeslapen zijn voor het avontuur dat op me wachtte.

 

De volgende dag stond ik zoals ik me had voorgenomen heel vroeg op, het was nog donker buiten maar de vogels vloten al hun ochtendlied. Ik smeerde in de kleine oranje keuken vijf boterhammen met kaas en stroop. Ik schreef een briefje voor mijn vrienden dat ik een week lang weg moest voor werk, zodat ze zich geen zorgen zouden maken. Voorlopig wilde ik mijn plannen voor mezelf houden, het was tenslotte te ongeloofwaardig wat ik allemaal meegemaakt had de laatste dagen. Ik vulde een lege plastic fles met water, kookte koffie in de perculator en vulde een thermoskan. Ik pakte een paar appels en bananen uit de fruitmand, smeerde een paar plakken ontbijtkoek, krentebollen met kaas en brood met salami. Stopte mijn zakmes, een vuursteentje en een kompas. in mijn jaszak deed mijn warme dikke trui aan met capouchon, rolde mijn slaapzak op en stopte hem samen met mijn hangmat en regenjas in de rugzak. Even tilde ik de rugzak op om te voelen of hij niet te zwaar was, ongeveer 5 kilo…dat zou wel moeten lukken. Ik ging zitten op de keukenstoel en trok mijn wandelschoenen aan. Zo klaar, even keek ik in de spiegel en dacht aan Qualia, wat zou zij nu doen? Ik liep naar de spiegel en knipoogde naar mezelf en wenste mezelf in gedachten veel plezier, dat voelde goed. Toen wandelde ik rustig naar het bos waar ik door de bomen de zon op zag komen, een mooie warme gloed die scheen door de kale donkere takken. Ik was wel alleen maar ik voelde me niet eenzaam, ik was benieuwd naar wat er zou gaan komen.

 

Nadat ik een tijdje gewandeld had en midden in het bos was aangekomen, nam ik plaats op een bankje, draaide de thermoskan open die dampte in de koude ochtendlucht en schonk een beker warme koffie in en genoot van het uitzicht. De rest van de dag wandelde ik door het bos, maakte notities van de dingen die ik zag, fotografeerde paddestoelen en andere mooie bladeren. Af en toe ging ik even zitten om iets te eten en dan ging ik weer verder. Tegen de middag had ik ineens het gevoel dat ik naar de steiger moest. Waarom kan ik niet uitleggen, het had gewoon het idee dat de vos er zou zijn. Ik besloot naar het gevoel te luisteren en naar de steiger te wandelen. Toen ik er aan kwam zat de vos er al opgetogen omdat mijn gevoel waar bleek te zijn liep ik de steiger op deed mijn rugzak af en ging naast haar zitten. De vos zei; “Je hoort me dus al.”

Ik zei verbaasd; “Ik hoorde niks hoor…” De vos zei: “Jawel, denk maar even na. Waarom ben je hier?” Ik keek hem verbaasd aan en zei: “Bedoel je dat jij dat gevoel… dat jij dat bent die dat zei?” De vos knikte. “Oh…dat is bijzonder…ik luister bijna nooit naar dat soort ingevingen…” . “Je bent niet de enige die er niet naar luisterd” antwoordde de vos “Veel mensen zijn vergeten dat ze met dieren kunnen praten.” antwoorde de vos. “Maar je bent er en je hebt het nu gedaan, en zult het waarschijnlijk vaker gaan doen nu je het weet.” “Maar hoe moet het dan precies?” Vroeg ik en de vos antwoorde“Je zegt gewoon niet in woorden wat je denkt, dat is alles.” “Oh…” zei ik ik dat is handig. Dus ik kan je nu vertellen wat ik gedaan heb vandaag en ik hoef het niet hardop te zeggen?” “Precies” antwoorde de vos en ik zei in gedachten: “Ik blijf de hele week in het bos” en ik hoorde de vos antwoorden zonder geluid: “Aha, dat verklaard waarom je zo’n grote rugzak bij hebt. Wat ben je van plan dan?” “Nou…ik dacht misschien kan ik Qualia wel vinden…”zei ik. “Alles kan, wat je maar wilt…als je maar geduld hebt” hoorde ik zachtjes diep in me en blij keek ik naar de vos, die geruststellend met zijn ogen knipperde. Toen sloot ik mijn ogen en luisterde naar de stem van de vos, die zonder geluid te maken het verhaal over Qualia verder vertelde.

 

Qualia zat aan de houten tafel met grote oren te luisteren naar het verhaal van de kruikman, het muisje en de uil keken al een stuk vrolijker, met rode oren luisterden ze naar wat de kruikman zei, en vonden het weer eens geniaal hoe de kruikman het allemaal onder woorden bracht.

Ze wisselden een blik van verstandhouding en grijnzden naar elkaar. Het idee dat zij niet de enige was die uit haar kamer was gegaan vond Qualia erg fijn.

“Maar als ik terug wil hoe moet dat dan?” Vroeg ze aan de kruikman die haar even bedachtzaam aankeek en toen zei: “Je moet je ogen sluiten en kijken of je de wenteltrap kan vinden.”

“Welke wenteltrap?” Vroeg Qualia. “De wenteltrap naar je kamer” “Bedoel je dat ik via een wenteltrap weer terug kan naar mijn kamertje, wanneer ik maar wil?” Vroeg Qualia verbaasd. “Jazeker, en naar je tuintje natuurlijk” piepte het kleine muisje opgetogen en klapte in in zijn pootjes. “Mijn tuintje…”

Qualia was haar somberheid inmiddels helemaal kwijt. Het leek erop alsof er van alles mogelijk was. Hoopval vroeg ze: “Heb ik ook een tuintje?” “Aan je gezicht te zien nog niet”antwoorde de kruikman.

 

Qualia popelde nu om aan de slag te gaan. De kruikman lachte en zei; “Allereerst moet je aardig zijn voor jezelf en van jezelf houden.” “Oke, zei Qualia, maar dat doe ik al lang hoor!”

“Ah, oh ja? Zei de kruikman hoofdschuddend. “Nou, dat wil ik dan wel eens zien dan. Kom maar mee.” zei de kruikman stond op en liep naar de deur. Twijfelend stond Qualia op en liep achter hem aan. De muis huppelde vrolijk achter hun aan en de uil fladderde mee naar buiten en bekeek het allemaal vanaf zijn favoriete tak bovenin de oude eik.

De kruikman liep nu voor Qualia uit de steiger op en ging plat op zijn buik liggen. Hij ging met zijn hoofd net over de rand van de steiger hangen en keek in het water. Ze ging naast hem liggen en keek ook naar zichzelf in het water. Het water was onrustig en haar spiegelbeeld wiebelde in duizenden stukjes. Via het water keek ze naar de weerspiegeling van de kruikman. Bij hem was het water rustig en zijn spiegelbeeld keek vriendelijk lachend terug. Toen draaide zijn spiegelbeeld naar haar toe en zei: “Meisje, je weet niet eens hoe leuk je bent.” Ze vond het lief dat hij dat zei maar durfde niet nog een keer naar zichzelf te kijken, bang dat haar spiegelbeeld niet zo aardig zou zijn als dat van de kruikman.

De kruikman zag dat ze niet durfde te kijken en zei: “Doe mij eens na” en hij knipoogde naar zichzelf  in het water. Toen lachte hij naar zichzelf, hij deed het nog een keer, en nog een keer tot hij de slappe lach kreeg van zichzelf en schuddebuikend op de steiger lag. Hij kon bijna niet meer stoppen met lachen. Elke keer keek hij weer over de rand in het water naar zichzelf, en giegelde. Qualia moest nu ook lachen vooral om hem. Nu ze zag hoeveel plezier hij met zichzelf had kon ze het niet laten om het ook te proberen. Ze ging over de rand hangen en zag dat het water nu rustiger was. Ze knipoogde naar zichzelf en dacht ‘hé wat grappig, het is net alsof iemand anders naar me knipoogt, alsof ik er een vriendin bij heb gekregen.’

 

“En ze had gelijk” zei de vos en vroeg; “Begrijp je dat?” Ik dacht even goed na, deed ik dat…ik knikte en zei, “ja ik geloof het wel…’

De vos vroeg; “Wat zie jij als je in de spiegel kijkt?” “Gewoon mezelf..antwoorde ik. “Maar wat vind je van jezelf?” “ Nou eh…niks bijzonders  gewoon, ik geloof dat ik mezelf wel oke vind… “Ah, ik denk dat je dat toch eens beter moet onderzoeken, je moet eens goed luisteren wat je allemaal tegen jezelf zegt. Als je iets goed hebt gedaan, als je iets vergeten bent, wat zeg je dan tegen jezelf? Ik dacht na, als ik iets vergat was ik meestal boos op mezelf omdat ik het zo stom vond, en af en toe was ik zo ontevreden en bijna woest omdat ik mezelf zo stom vond dan kon ik wel janken om mijn eigen stomheid, als ik iets goed deed dan vond ik het meestal vanzelfsprekend, of ik dacht bij mezelf dat het stom geluk was…ik keek de vos aan en zei, “ik geloof dat ik eigenlijk helemaal niet zo aardig ben tegen mezelf” De vos knikte en zei; Je hebt alle tijd om daar iets aan te doen, nietwaar?” Ik knikte blij want dat leek me eigenlijk heel fijn, om eens wat beter naar mezelf te luisteren en de vos en vervolgde zijn verhaal.

De kruikman was intussen bijgekomen van de slappe lach en en leunde op zijn elleboog. Hij had nog tranen in zijn ogen van de pret. “Leuk he? Om zo met jezelf te lachen?” zei hij. “Ja,”  grinnikte Qualia met rode wangen. “Dat was leuk. Dat ga ik vaker doen.” De kruikman stond op en zei: “Fijn. Zullen we dan nu naar mooie schatten gaan zoeken in het bos? Die kun je meenemen de volgende keer als je naar je kamer gaat.” Qualia’s ogen straalden bij het vooruitzicht en de riep “Ja, graag!” Ze gingen wandelen en toen hij begon te zingen zong ze vrolijk met hem mee.

 

Ze plukten besjes, vruchten, paddenstoelen en brandnetels, verzamelden eikels en beukennootjes en vingen kikkervisjes. Repareerden vogelhuisjes en hielpen wat overstekende padden naar de overkant van de weg. Na de lange dag in het bos maakten ze thuis hun zakken leeg en stalden alle schatten uit op tafel om ze rustig te bestuderen. Ze hadden een grote boekenkast vol met boeken over de natuur en zochten op hoe alles heette en tekenden de schatten na en schreven erbij wat het was. Ze maakten jam en sap van de vruchten die ze geplukt hadden, bakten de paddenstoelen met knoflook room en gesmolten kaas voor het avondeten en dronken koffie gemaakt van gedroogde eikeltjes.

Zo leerde Qualia alles kennen wat leefde in het bos en hoe beter ze het leerde kennen hoe meer ze ervan ging houden. De kruikman zei dat ze alles goed moest onthouden, zodat ze het allemaal mee zou kunnen nemen naar haar kamer als ze zover was om terug te gaan. Hij vertelde haar dat hijzelf ook op een dag weer terug moest gaan naar zijn kamer met alle nieuwe schatten die hij gevonden had, hij vertelde dat hij al jarenlang oefende in het water naar zichzelf te kijken en zo steeds beter voor zichzelf had leren zorgen. Als hij nu iets vergat dan was hij niet meer boos op zichzelf maar vroeg aan zichzelf hoe het kwam, of het een beetje te druk was, of hij te weinig geslapen had en teveel wilde doen. En dan nam hij een beetje rust. Qualia vroeg, maar als je terug gaat naar je kamer, dan ben je niet meer hier…Je ziet me niet, maar ik ben er wel. Er komt een tijd dan moet jij ook weer gaan, zo gaan die dingen. Qualia had even opgekeken en geknikt omdat ze dat wel begreep, ze wilde ook een keer terug naar haar kamer, maar nu nog niet.

 

Op een dag kwam ze thuis en was de kruikman er niet meer. Ze dacht aan wat hij gezegd had: “Zo gaan die dingen…”. Maar dat was helemaal niet leuk, dat die dingen zo gingen. Nu het zover was miste hem erger dan ze zich ooit voor had kunnen stellen. Waar was zijn kamer dan? Kon ze hem opzoeken? En hoe moest ze alles alleen doen…kon ze dat wel? Ze voelde zich ineens heel erg onzeker en raakte lichtelijk in paniek bij de gedachte aan een leven zonder hem, hij was er nog wel had hij gezegd maar waar dan? Wat had ze eraan als hij er was maar ze zijn warmte niet kon voelen. Als ze niet in hem kon klimmen als de rivieren zouden overstromen, als ze alleen naar schatten moest zoeken. Wat moest ze doen…Ze dacht aan wat hij haar geleerd had. Destijds bij het water, ze moest lief zijn voor zichzelf, maar wat had dat voor zin zonder de kruikman… ze wilde opstaan en naar het water lopen maar ze kon haar voeten niet meer bewegen. Het leek wel alsof ze vastgeplakt zaten aan de grond. Ze keek naar beneden en toen zag ze dat haar voeten veranderd waren in dikke bruine stroop. Ze schrok en probeerde nog eens haar voeten op te tillen, maar de lange stroopdraden waren te dik en te sterk. Zelfs haar handen en haar benen veranderden nu in stoop. Verwoed probeerde ze zich los te trekken maar zodra het lukte om haar handen los te trekken plakten haar voeten weer vast aan de grond. Ze kreeg het steeds warmer, wat was er in vredesnaam aan de hand? Haar hele lichaam plakte en voelde loodzwaar. Ze kreeg het steeds benauwder.

 

De bosuil, die op de rand van het bed zat om te slapen was wakker geworden door het kabaal en sloeg haar een tijdje rustig gade en gaapte. Hij hoopte dat ze het zelf op zou kunnen lossen, dat zou haar zelfvertrouwen geven en dan hoefde hij tenminste niets te doen, want het was tenslotte overdag en overdag wilde hij graag slapen. Hij wiebelde nu ongeduldig op de rand van het bed heen en weer en schudde zijn hoofd, nee ze begreep het niet, het werd steeds erger ze raakte steeds meer in paniek dus hij moest wel even ingrijpen. Hij zuchtte diep en zei toen: “Jongedame, volgens mij bent u aan het veranderen in stroop…”

Qualia keek hem met grote ogen aan en riep nu echt in paniek: “Ja, wat heb ik daar nou aan zo’n opmerking! Kijk toch, mijn armen en benen, ze veranderen in stroop! Alles plakt, ik…ik kan niet meer bewegen.”

“Ja, hmmm…dat zie ik..” zei de uil kalm, niet in het minst onder de indruk. Ze was tenslotte niet het eerste uilskuiken dat in stroop veranderde. Nuchter zei hij: “Dan helpt maar een ding jongedame.” “Maar wat dan? Snel,meneer de uil, help me!” Riep Qualia nu bijna hysterisch. “Ademen” antwoorde de uil. “Waaaat zeg je? Ze wist niet of ze het goed hoorde.” “A d e m e n zei ik” zei de uil die nu iewat geirriteerd begon te raken door al het gestress om niets. Het was wat… als je voor het eerst in stroop veranderde dacht hij bij zichzelf, en grinnikte bij de herinnering. Hij kon zich nog goed herinneren aan al zijn kinderen en de kleinkinderen, die natuurlijk allemaal wel eens in stroop veranderd waren en ook aan zichzelf toen hij voor het eerst in stroop veranderd was.  Hij was zich kapot geschrokken en had gedacht dat het nooit meer goed zou komen. Blijkbaar dacht Qualia hetzelfde Gaap….gaaote de uil nog een keer, oh wat had hij een zin om te slapen…zzzz….huh? O ja Qualia, hij moest even helpen.

“Je ademt niet diep genoeg jongedame” zei hij tussen twee gapen in. “Hloe bedoel je nliet dliep genoeg?” Riep Qualia nu met een stroperige stem. Inmiddels was bijna haar hele lichaam veranderd in donkerbruine kleverige stroop die zich langzaam over de vloer uitspreidde.

 

“Let op! En doe mij na” zei de uil nu streng en kordaat omdat hij er nu snel een einde aan wilde maken, hij had inmiddels wel behoefte aan zijn middagdutje. En daar ging hij,  “MOndje open borst vooruit en Oeeeehhhhhhh…-” Hij ademde zo lang en diep in dat zijn buik zo bol werd als een ballon en toen floot hij alle lucht die in zijn buik zat er weer helemaal uit. “-Hoeeeeeeeeeeehhhhhhhh…”

“Oh, ah…” mompelde Qualia, en probeerde het ook. “Oe….hoe..” . De uil riep: Langer! En Qualia probeerde het nog een keer, “Oehoeh” “LANGER!” riep de uil nog een keer, en Qualia keek hem vragend aan. Langer… langer? Wat bedoelde hij nou precies? Moest ze langer ademen, maar hoe dan?….  De uil vloog nu met grote slagen naar haar toe en ging voor haar zitten en keek haar recht in de ogen en zei: :” Qualia, alles komt goed, rustig maar, kijk naar mijn snavel en doe mee.

Tien tellen in-ademen en tien tellen uit-ademen, we doen het samen goed? Qualia knikte de tranen liepen nu over haar hangen. ‘Oehhh….1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 tellen, nu was haar stroopbuik net zo bol als die van de uil. En toen weer uit, ‘Hoeeeeeeeeeeeeehhhhhhhhhh…….’, een héle lange fluit.

“En nu ‘hup, hup’ wiebelen met je voeten,” zei de uil, en hij tilde een van zijn grote poten op en wiebelde met al zijn tenen één voor één, daarna draaide hij een rondje met zijn voeten. Qualia wiebelde nu ook met haar strooptenen en draaide een rondje met haar stroopvoeten, en haalde nog een keer diep lucht “Oeeeeehhh-hoeeeeeehhhh” en voelde dat er iets veranderde…ze werd lichter en lichter. “En nu je armen de lucht in”, zei de uil en strekte zijn grote vleugels de lucht in en zijn snavel omhoog. Qualia strekte haar strooparmen nu ook zo hoog mogelijk de lucht in en stak haar stroperige kin zo ver mogelijk omhoog. “Hoooger, hooooger” commandeerde de uil met zijn bekakte stem “Hoger jongedame, met je vingers, hoger, het kan nog veel hoooger!”

Qualia strekte haar armen zo hoog mogelijk de lucht in, en nog hoger en nog hoger. En ineens kwam ze een piepklein stukje los van de grond. Ze zweefde! Ze schrok er zo van dat ze snel haar armen omlaag deed en pardoes landde ze weer op de grond.  Ze keek naar haar lichaam en toen ze zag dat ze weer zichzelf was en de stroop was verdwenen haalde ze opgelucht adem en zei: “Sooo hee, dankjewel lieve uil” tegen de uil en wilde haar armen om hem heenslaan om hem te knuffelen dus de uil deed snel een stapje naar achteren want knuffelen dat was niet echt iets waar hij van hield. De uil zei (trots op haar en ook een beetje op zichzelf): “Goed zo, jongedame. Nog even en je kunt vliegen. Ga nu maar snel naar de steiger en niet vergeten he, rustig ademen en met je tenen wiebelen anders verander je weer in stroop.”

Hij wiebelde nog even op en neer met zijn kontje tot hij weer lekker zat en sloot toen zijn ogen om te gaan slapen zzzzzzz. Qualia knikte braaf en huppelde opgelucht en dolgelukkig de trap af naar de steiger, waar ze op haar buik ging liggen en over de rand naar haar eigen spiegelbeeld keek en knipoogde. Best een leuk meisje, dacht ze nu bij zichzelf. Toen stond ze op en ging wandelen en terwijl ze wandelde had ze het gevoel dat de kruikman er ook was, ook al zag ze hem niet. En toen werd het winter.

 

De vos stopte even met zijn verhaal en staarde uit over het ijs. ‘Oh’ zei ik, wat leuk en dacht bij mezelf ‘wat een verhaal’ De vos keek me vriendelijk aan en zei: Je bent veranderd weet je dat? Ik glom van blijdschap en vroeg toen ongeduldig omdat ik me echt niet meer beheersen kon van nieuwsgierigheid: “En toen?”. De vos glimlachte, schraapte zijn keel en zei, “De volgende keer.” “Oh…” zei ik een beetje teleurgesteld maar herstelde me snel want ik wilde de vos niet irriteren dus ik stond voorzichtig op en zei, “Oke…ik verheug me op de volgende keer.” “Ja, tot de volgende keer” zei de vos, “ Het wordt al donker en jij moet een plek zoeken voor je hangmat en op tijd gaan slapen als je morgen weer verder wilt zoeken naar Qualia.”

Ik knikte, inderdaad, dat was ik al bijna weer vergeten. Ik pakte mijn rugzak op en de vos vroeg: “Wil je achterop?” Ik keek verbaasd en vroeg “Kan dat dan?”. “Ja natuurlijk” antwoorde de vos en het leek alsof hij zowaar lachte. Ik klom voorzichtig achterop en zodra ik zat begon hij te rennen.

Hij keek even achterom naar me en zei:“Ik breng je naar een veilige plek in het bos waar je kunt slapen. Ik knikte boog voorover en probeerde goed mogeijk met hem mee te bewegen, met mijn hoofd tegen zijn warme nek terwijl een koude wind over ons heen waaide. We renden dwars door de donkere bossen over paden die ik niet kende en stopten uiteindelijk op een open plek omringd door grote hoge dennebomen. De vos zei: Hier ben je veilig, slaaplekker en verdween in het donker. Ik keek om me heen wijfelde even en ging zitten om te kijken of ik iets kon horen en gelukkig hoorde ik inderdaad in mee een stem die zei: “Vertrouw het nou maar en ga maar lekker slapen.” Ik glimlachte en neuriede een liedje en zei zachtjes terug tegen de stem: “ja doe ik, slaap lekker.” Ik spande een regenzeiltje over de hangmat kroop diep in mijn slaapzak, trok hem hoog op tot aan mijn neus en viel in een diepe slaap.

 

Toen ik de volgende ochtend wakker werd en om me heen keek zat de vos al naast mijn hangmat opde grond in het gras. “Spring maar achterop” zei hij. Door de bomen straalde het zonlicht als door lange hoge ramen en tekende lange donkere schaduwen. We kwamen bij de steiger aan en ik stapte af en gingen zitten op de rand, met mijn voeten net boven het water en de vos kwam naast me zitten. Ik pakte wat boterhammen uit mijn tas en deelde ze met de vosen hij at ze rustig op en vertelde stilzwijgend ht verhaal.

 

Op een grote witte wolk in de hemel boven het bos woonde destijds een jongen. Zijn naam was Jove en zijn vader was de god van donder en bliksem. En je kunt je wel voorstellen dat hij altijd aan het werk was. Hij was nogal belangrijk en had daarom weinig tijd voor Jove…ofwel hij vond zichzelf erg belangrijk en dacht dat alle wolken op elkaar zouden knallen als hij er even niet was. En misschien was het wel zo… maar misschien ook niet. De moeder van Jove was de godin van de zee en dat betekende dat zij alles, ja echt alles moest regelen wat de zee betrof. Dat is nogal wat, dat kun jij ook wel bedenken. Bedenk maar eens…

Ik dacht even na en zei toen…De zee? De golven? De vissen?”. “Ja” knikte de vos inderdaad, en natuurlijk;  eb en vloed, de temperatuur van het water, de kleuren van alles, de onderwaterplanten, de schelpdieren…. en dat voor alle zeeën van de hele wereld. De hele dag was ze aan het ontwerpen,de mooie fantasie planten tekende ze, en dan ging ze ze maken, grote vissen en kleine, mooie schelpen… Ze ontwierp van alles en overlegde met de maan en andere planeten wanneer het weer eb zou worden en vloed. “O, ja? Echt?

Zij overlegde met de maan wanneer het eb zou worden en wanneer vloed? “Na ja overleggen, zoals ik je al eens verteld heb, natuurlijk, de mensen zijn niet de enigen die alles overleggen, iedereen moet samenwerken, niemand doet hier iets alleen.” knikte de vos. De maan is een goede vriend van de moeder van Jove en ze spreken elkaar wel twee keer op een dag. Je ziet dan dat het water van de zee naar de maan toe gaat. Dat is Jove’s moeder die gezellig thee gaat drinken bij de maan. Bij ons is het dan eb omdat de zee bij de maan op bezoek is. Als Jove’s moeder weer terug komt stromen de stranden weer vol met water en het water in de rivieren stijgt dan ook weer. Dan wordt het bij ons weer vloed, maar dat wist je vast al.

Ik schudde mijn hoofd, nee dat wist ik nog niet…ik wist wel dat er eb en vloed was, maar ik kon niet zo goed onthouden wanneer het nou eb en vloed was.  Maar nu ik wist dat de moeder van Jove met eb als het water van de zee achteruitging en in de rivieren daalde, bij de maan op bezoek was zou ik het nooit meer vergeten. Ik had nog wel meer vragen over eb en vloed, maar die antwoorden zou ik thuis wel op gaan zoeken op mijn computer en in mijn boekje opschrijven. (-zie pagina zo en zo van het boekje voor informatie over eb en vloed). De vos vervolgde zijn verhaal.

 

Als baby hadden de ouders van Jove hem vaak meegenomen naar hun werk. Dat was makkelijk want toen was hij nog klein en was hij makkelijk mee te nemen. Hij paste in de bureaula van zijn moeder en kon nog op schoot zitten bij zijn vader. Toen hij wat groter werd leerde hij zwemmen met de dolfijnen en mocht op de rug van de wind meevliegen over bergen, zeeën en andere landen. Toen hij elf werd was hij te groot geworden om mee te vliegen en voor zijn verjaardag kreeg hij zoals alle hemelskinderen zijn eerste wolk cadeau. Hij was natuurlijk erg trots op zijn eerste eigen wolk, en kon niet wachten om zijn eigen weg te gaan, maar zodra hij op de sterke jonge wolk ging zitten merkte hij dat de wolk niet deed wat hij vroeg. De wolk merkte al snel dat Jove voor het eerst op een wolk reed, en vond dat hoogst onplezierig. Je kunt je wel voorstellen dat het niet fijn is als iemand loopt te commanderen zonder te snappen wat kan en wat niet kan. Jove had nog niet geleerd over hoe je een wolk moest besturen en in plaats van de overleggen met de wolk en te vragen of de wolk die al zijn leven lang een wolk was hem kon uitleggen hoe hij hem het beste zou kunnen besturen probeerde Jove met geweld alles voor elkaar te krijgen wat hij wilde. Dat werkt natuurlijk niet. Hij schreeuwde stampte en krijste tot de wolk op een dag niets meer deed. Hij had er genoeg van dat Jove zich zo vervelend gedroeg en steeg op naar de zon waar hij oploste en Jove donderde keihard naar beneden waar het wolkje zich weer hervormt had als een donkergrijze regenwolk en nu ook nog hard over hem heendruppelde. Drijfnat en woedend kwam Jove thuis. Zijn ouders hadden natuurlijk al gehoord wat er gebeurd was maar deden alsof ze van niets wisten en vroegen wat er gebeurd was. Jove vertelde dat de wolk niet wilde luisteren naar hem en dat het een stomme wolk was en hij een andere wilde, een betere niet zo’n flut wolk die niet deed wat hij zei. Zijn ouders dachten lang en diep na, hoe moesten ze de kleine jongen duidelijk maken dat de enige die niet wilde luisteren hij zelf was geweest. Als hij niet zonder eerst iets te leren over de wolken en het land waar hij overheenvloog was gaan vliegen en ook nog de baas wilde spelen over een ervaren wolk die wel wist wat kon en wat niet kon dan was het allemaal nooit gebeurd. maar ze zagen wel dat Jove nog niet zo ver was om dat te begrijpen. Ze besloten maar niets te zeggen en toen Jove zich aan afdrogen was overlegden ze met de andere wolken wie hem nog een kans zou willen geven. Een aantal die ook jong waren net als Jove trokken zich stilletjes terug, ze hadden nog niet het geduld om he te helpen. Een paar oudere wolken verlegden even en zeiden toen dat ze het wel samen wilden doen. Als het te vervelend werd zouden ze het van elkaar over kunnen nemen.

Jove wist van dit alles niets, hij was eigenwijs en erg teleurgesteld en erg beledigd, want hij voelde wel dat niemand het met hem eens was. Terwijl hij zelf vond dat hij gelijk had. Hij wilde graag gelijk hebben. Zijn vader zei dat hij nog veel moest leren over wolken en dat… Maar voordat hij zijn zin af kon maken riep Jove boos: “Jij moet zelf nog veel leren!” en draaide zich woest om. Zijn vader was gelukkig zelf jong geweest en ook erg eigenwijs en in wezen had Jove ook gelijk, want wie weet nou alles, iedereen moet nog veel leren. Het deed hem wel een beetje pijn en irriteerde dat zijn kleine zoon zo boos was en hard tegen hem schreeuwde terwijl hij er ook niets aan kon doen dat het niet zo eenvoudig was om een wolk te besturen. Je kunt ook niet op een praad gaan zitten en meteen rijden. Hij vond het ammer dat hij Jove niet duidelijk kon maken dat iedereen hem wel wilde helpen maar dat sommige dingen in het leven niet meteen zo gaan als je wilt en sommige dingen zelfs nooit. Hij was gelukkig oud en wijs genoeg om de neiging te onderdrukken zijn zoon even naar de andere kant van de planeet te blazen. En toen hij de blik van zijn vrouw zag wist hij dat zij er even aan getwijfeld had of hij dat wel kon. Ze glimlachten naar elkaar het was niet eenvoudig om je goed te gedragen en verstandig te zijn dat wisten ze inmiddels allebei wel. Ze wisten ook dat de eigenwijsheid en trots van Jove hem een kracht was die uiteindelijk met een beetje geluk en vooral hun steun en liefde in de loop der jaren om zou vormen naar wijsheid en begrip. Hij was nog een kind en moest nog veel dingen ervaren en evenals hij nog niet de wolk kon besturen kon hij ook nog niet zijn eigen gedrag besturen. Jove’s vader zei kalm en weloverwogen: “Je hebt gelijk jongen, ook ik moet altijd weer iets leren. En ook jij zult leren hoe je het beste kunt samenwerken met de wolk. Er zijn een aantal wolken die je willen helpen, misschien wil je het nog een keer proberen. Jove was stiekum erg blij dat zijn vader rustig bleef, hij wist wel dat hij heel ver was gegaan en hij wist ook dat hij nog verder was gegaan want iets in hem was onbeheersbaar. Hij wist niet wat dat was maar soms als iets niet lukte of anders ging dan hij wilde dan werd hij zo boos dat hij bijna ontplofte en dan voelde hij niets meer voor niemand. Het was geen fijn gevoel maar het leek heel belangrijk en hij begreep het ook niet maar was heel dankbaar dat zijn vader er niet op in was gegaan en het vuur in hem niet verder op stookte. Zijn moeder had van een afstand toegekeken. Ze hield haar hart vast want ze wist dat dit de periode was waarin haar zoon volwassen moest worden, hij zou dingen mee gaan maken die gevaarlijk waren, die niet leuk waren, niet iedereen zou zo reageren als zijn vader, hij zou fouten gaan maken anderen zouden fouten maken hij zou de weg kwijtraken en ze kon alleen maar hopen dat hij de weg ook weer terug zou vinden. Jove keek naar zijn moeder en ze strekte haar armen naar hem uit en drukte hem nog even tegen haar borst. Hij voelde zich even veilig en ontspannen maar toen bedacht hij vol schaamte dat hij te oud was om zo dicht tegen zijn moeder te staan en hij duwde haar met een verontschuldigend lachje en schaamrode wangen van zich af. dag ma, ik moet gaan nu. “Ja” knikte zijn moeder. We hebben wat boeken voor je over natuurkunde zodat je de eigenschappen van wolken kunt bestuderen. Jove keek verbaasd naar de stapel boeken, hij hield niet van studeren maar hij wilde dit nooit meer mee maken en hij begreep ook wel dat als hij niets wist over wolken ze hem altijd de baas zouden zijn. Dus hij pakte de stapen aan en vroeg: Hebben jullie dat dan ook allemaal geleerd. Zijn moeder knikte en zei: “Ja, jongen. Ik uit de boeken en pa…” Zijn vader maakte de zin af : “door schade en schande. Ik hoop dat je iets meer op je moeder lijkt want als je net zo veel fouten maakt als ik dan zul je het nog moeilijk krijgen. Jove lachte opgelucht omdat zijn vader ook wel eens fouten had gemaakt en nam de boeken mee. Voor hem lag een wolk die zei: “Stap maar op.” Jove zei: “ Oke dankjewel” en stapte aan boord. En hoopvaol zwaaiden zijn ouders hem uit.

 

Jove oefende en oefende en bestudeerde alle boeken die hij gekregen had en nog veel meer. Elke ochtend stond hij om 6 uur op, en ging sporten zodat hij een goede conditie had en sterk was. Dan douchte hij even onder een regenwolk, dronk water, at wat zodat hij gezond bleef en goed kon studeren. Hoe meer hij leerde hoe duidelijker hem werd dat hij de wolk nooit zou kunnen controleren. Hij kon alleen samenwerken met de wolk, luisteren naar de wolk, overleggen en hoe meer hij wist over de wolk en over de dingen die invloed hadden op de wolk hoe beter hun samenwerking zou worden. Als hij alles wist zou hij een goede partner voor de wolk kunnen zijn, en andersom. Maar hoe meer hij leerde hoe meer zorgen hij zich maakte over de wolk en alle gevaren.

 

Hij leerde dat de wolk zou verdampen door de warmte van de zon waar hij zo van hield, en die verandering maakte hem bang voor de zon. Hij leerde dat de lieve wind de wolk naar een plek zou kunnen sturen waar hij zou kunnen veranderen in waterdruppels of zelfs bevriezen en in miljoenen kleine hagelstenen naar beneden zou storten. Hij las dat de wolk zelfs in sneeuwvlokken zou kunnen veranderen als het te koud werd. Hij wist niet meer welke kant hij de wolk op moest sturen, elke kant zou de wolk kunnen veranderen. Hoe kon hij een goede keuze maken als alle opties risico’s betekenden. Hij voelde zich zoals de aarde die in het universum zweefde en niet wist waar hij heen moest alleen was de aarde niet bang geweest voor verandering, maar Jove wel. Hij had gezien hoe het met de andere wolken om hem heen gebeurde, ze veranderden allemaal. Jove sliep niet meer, had geen tijd meer goed te eten of goed om zich heen te kijken. Dag en nacht was hij bezig om zijn wolk te behoeden voor verandering. Hij werd steeds slimmer en handiger en stuurde zijn wolk verder weg van de zon waardoor ze niet meer op zijn wolk kon stralen. De wind probeerde hem terug te blazen, maar Jove dook snel weg en verborg zich tussen de bergen in een dal waar de wind slechts overheen kon waaien. In zijn poging om goed voor de wolk te zorgen was hij zichzelf en zijn eigen behoeftes vergeten en voelde zich steeds eenzamer zo ver van de zon en de wind en de mensen. Zo werd zijn hart steeds kouder en kouder tot hij niets meer voelde en zijn hart bevroor.

 

Het was even stil, de vos zei niets meer. “Oh..” zei ik verdrietig  “Is verandering dan zo erg?” De vos zei; “Nee, maar als je ergens ben opgegroeit ook al is het een land van verdriet dan ga je er toch van houden en als je van iets houdt dat is het moeilijk om het achter te laten. Weet jij nog hoe je je voelde toen er voor het eerst een plek moest verlaten waar je jarenlang geleefd had? Ik knikte en dacht aan de scheiding van mijn ouders, en kreeg weer het nare gevoel van toen. Dat soort veranderingen vond ik ook niet fijn. Nu kon ik Jove goed begrijpen, ik wilde daar nooit meer aan denken en deed snel mijn ogen open en toen zag ik dat ik weer in mijn hangmat lag onder de altijd groene dennebomen…

 

Hoe kon dat nou… Ik had toch met de vos op de steiger gezeten? Had de vos me zonder dat ik het wist terug gebracht naar de hangmat? Na, ja, ik lag lekker, en ik was ook een beetje moe dus wat deed het ertoe. Ik deed mijn ogen weer dicht en dacht aan mezelf, hoe vaak ik ook zo mijn best had gedaan zodat er niets zou veranderen. Was het me ooit gelukt? Ik zuchtte en in mijn droom keek de vos me lief aan en vroeg, “Zal ik morgen verder vertellen?” Ik knikte en vroeg: “Ben je er dan weer?” De vos knikte en zei: “Ja natuurlijk, ik ben er altijd ook al zie je me niet, je hoeft je ogen maar dicht te doen en je vind me.” Ik geloofde hem en die gedachte dat hij er altijd was maakte me gelukkig. De volgende dag ging ik vroeg na het ontbijt terug naar de steiger en ging zitten. Ik had nog één boterham over deelde die in tweeën en at de eerste helft op, de andere helft bewaarde ik voor de vos. Het was zoals de vos verteld had, ik sloot mijn ogen en hij was er weer. Hij stond naast me en snuffelde even aan de zak waar de boterham zat, en keek me toen vragend aan. Ik graaide in mijn zak en gaf hem snel de boterham. Hij pakte de boterham tussen zijn tanden en at hem op, toen likte hij mijn handen zachtjes af en ging liggen op de steiger liggen en ik hoode weer zijn stem zonder dat hij iets zei.

 

Toen Jove’s hart bevroren was kreeg hij het heel koud. Het was anders koud dan wanneer het buiten koud is, deze kou kwam van diep van binnen en Jove kon zich niet meer concentreren op zijn boeken. Rusteloos was hij, steeds maar weer overdacht hij alles wat hij geleerd had…en steeds maar weer kwam hij tot dezelfde conclusie, alles veranderde. En als dingen veranderen dan konden ze ook mis gaan. Als dit het leven was, als altijd alles fout kon gaan, hoe moest hij dan leven, hoe kon hij het dan goed doen? Hij kreeg het benauwd binnen in zijn wolk en kroop omhoog.

In de verte zag hij het licht van de zon en de golvende zee met de witte schuimkoppen. De wind was de eerste die hem opmerkte en hield vol spanning zijn adem in en wachtte af wat de jongen zou gaan doen. Jove kroop op zijn kniëen naar de rand van zijn wolk, wat eigenlijk erg gevaarlijk was maar het kon hem op dat moment niets meer schelen. Zijn hart deed inmiddels zo pijn en hij wanhopig zocht naar een oplossing. Hij boog voorover en keek naar beneden naar de aarde. Onder hem zag hij allemaal mensen, ze leken op hem, alleen hadden ze allemaal kleur. Ze droegen vrolijk gekleurde broeken en gestreepte truien, rode paraplutjes met witte bolletjes, blauwe laarsjes, gebloemde hoofddoekjes, petjes, hoeden, hun huid was soms bruin, soms zachtbeige, soms licht roze…hij keek naar zijn eigen lichaam dat transparant was, hij droeg geen kleren, hij had geen paraplu nodig. Op zijn wolk was niemand …. alleen zijn studieboeken en zijn maag draaide zich om van jaloesie. Iedereen daar beneden leek het leuker en gezelliger te hebben dan hij het had op zijn wolk, en die gedachte deed pijn. Hij kon niet zien dat in de huizen ook kinderen aan het studeren waren, dat mensen ruzie hadden of verdrietig waren hij zag alleen de mooie buitenkant en wilde ook daar leven, bij hun en erbij horen maar wist niet hoe. Langzaam vergat hij zijn angst en vloog wat dichtbij de mensen. Soms hing hij over de rand en zwaaide maar er zwaaide nooit iemand terug. Hij vloog ook regelmatig over het bos, en zijn favoriete plek was een klein boomhuisje in het bos waar een klein meisje en een man die eruit zag als een kruik met rode laarze woonden. Soms keek er wel eens iemand naar boven maar ze zagen hem niet echt en dat maakte hem verdrietig. Hij voelde zich anders dan alle anderen, want hij had geen kleur omdat hij net als zijn vader op een dag een god zou worden, en die zien de mensen nou eenmaal niet. Verdrietig ging hij in het midden op zijn wolk zitten, liet zijn schouders hangen en stil rolden de tranen over zijn wangen. Hij voelde zich machteloos.

 

Het kleine meisje dat in de boomhut woonde was natuurlijk Qualia, ze stond elke ochtend klokslag 7 uur op, stak haar olielampje aan met een lucifer en wenste zichzelf in het kleine goudomrande spiegeltje aan de muur goedemorgen, daarna haalde ze drie keer heel diep adem; tien tellen in….en tien tellen uit. Ze wiebelde met haar tenen, draaide met haar voeten en strekte zich hélemaal uit, zo ver als ze kon en nog verder. Daarna klom ze uit het stapelbed en wenste alle anderen die in haar huisje geslapen hadden goedemorgen. De bosuil, het veldmuisje, het huisspinnetje, de torretjes, de pissbedden, de dikke regenworm. “Goedemorgen uil”, “Ja, ja, ‘slaap lekker’ zul je bedoelen.” Mopperde de bosuil. Hij kwam elke dag binnen om op de rand van het bed te gaan zitten en lekker te slapen bij het warme haard vuur. Qualia liet zich niet uit haar humeur brengen door het gemopper van de uil, ze neuriede vrolijk een liedjeen deed de deur van de badkamer dicht zodat ze hem niet meer zou horen, waste zich, smeerde zich in met creme van bijenwas en amandelolie met rozenblaadjes en trok haar kleren aan en ging naar buiten. Ze wandelde een paar uur door het bos, verzamelde alles wat wat eetbaar was en wat ze leuk vond. Thuisgekomen stalde ze alles wat ze gevonden had uit op de eetkamertafel, zette een kopje thee voor zichzelf en ging op haar allerfijnste stoel zitten. Dan pakte ze haar schrift tevoorschijn, bovenaan de pagina schreef ze op welke dag het was en wat ze allemaal gevonden had in het bos en wie ze allemaal had gezien. In de zomer ging ze elke maand naar de stad met op haar rug een grote mand vol met haar kostbare schatten uit het bos. Ze ruilde dat wat ze had gevonden tegen de dingen die ze nodig had. Ze voelde zich zelden eenzaam, er was altijd wel iets of iemand om haar heen. De wortels van de bomen kriebelden onder haar voeten, een lieveheersbeestje landde op haar mouw, de mooiste vlinders vlogen door het gras en landen op de houten reling van de trap en de prachtige vogels uit het bos vergezelden haar altijd fluitend vanuit de takken. Ze was gelukkig en hoewel ze de kruikman wel eens miste verheugde ze zich op elke nieuwe dag. In de middag werkte ze aan het huis, repareerde wat lekte, verzorgde haar kleine groentetuin en vlak voordat de zon onderging liep ze vaak nog een rondje langs het water. s’Avonds kookte ze vaak soep en klom dan met eenkommetje en een lepel in haar mond op een van de takken van de mooie oude eikenboom en leunend tegen de dikke stam van de eikenboom at ze dan de soep op.  Tegen die tijd ging dan meestal de zon onder en kleurde als afsluiting de hemel oranje rood. Zodra de zon was verdwenen ging ze snel naar binnen, maakte vuur aan in de kachel en las nog en paar pagina’s in een van de mooie boeken van de kruikman. Na een kop warme thee op bed blies ze de kaarsen uit en ging ze lekker slapen in haar stapelbed. Ze dacht wel eens aan de kamer waar ze vandaan kwam en was blij dat ze wist dat ze ooit terug zou kunnen gaan, maar nadat de kruikman verdwenen was had ze even behoefte aan rust en geen nieuwe avonturen. Het ging best goed zonder de kruikman maar een aantal taken die hij altijd op zich had genomen had ze zelf nog nooit gedaan en één daarvan was houthakken. Ze had in de zomer de voorraad niet aangevuld omdat ze er niet aan had gedacht en nu begon het hou op te raken. Dat jaar was het een buitengewoon koude winter en hoewel ze alle wollen dekens die ze bezat over haar bed heen had gelegd had was ze nog steeds aan het klappertanden van de kou. Ze had geprobeerd het warm te krijgen door denneappels en takjes in de houtkachel te gooien, maar die brandden zo snel op dat ze niet genoeg verzamelen kon in het bos om het huis warm te krijgen. Ze wist dat er niets anders op zat dan de volgende dag naar de andere kant van de plas te roeien voordat hij zou dichtvriezen. Ze moest naar de stad om te proberen wat beukenootjes eikels en kastanje of een van haar mooie handwerkjes te ruilen tegen turf of droog hout. Ze besloot de volgende ochtend op pad te gaan.

 

Ze werd vroeg in de ochtend wakker, haalde diep adem, en….ja, je weet het inmiddels vast wel. Ze ging rechtop zitten en ademde diep in en uit, “Oeeeehoeeeeeh…” wiebelde met haar tenen, draaide met haar voeten en rekte zich uit, klom het trapje af naar beneden en liep naar het raam. Op het raam zat een laagje ijs, ze drukte met haar warme vinger erop waardoor er een opening ontstond waar ze doorheen kon kijken, ze maakte er een vlinder van. Door het gaatje zag ze in het meer liggen in de ochtendzon, het water dampte van de ijzige droge winterlucht en er zwommen twee zwanen rustig naast elkaar.

Qualia glimlachte, het was prachtig weer buiten en opgetogen trok ze snel haar lange lichtblauwe wollen onderhemd aan met witte stipjes en daarover een warm kobaltblauw wollen shirt met lange gestreepte mouwen. Daaronder trok ze haar geluksmayo aan. Als je niet weet wat een geluksmayo is dan heb je er vast nog nooit een aan gehad. Deze was blauw met zwart gestreept, superwarm met wol zo zacht als een klein lief konijntje. Daaroverheen trok ze een korte-broek aan met bretels, de bretels waren donkerblauw met gele sterren, kraaltjes en glinsterende pailetten die ze er zelf op geborduurd had. Ze deed haar dikke wollen rode jas eroverheen aan en knoopte hem goed dicht. Toen nog haar dikke wollen muts die leek op een…ja, een eikendopje. Ze zette de muts mooi scheef op voor de spiegel, knipoogde nog even naar zichzelf en liep vrolijk naar de deur. Ze keek nog even om en zei: “Dag allemaal, tot vanavond” en deed de deur goed achter zich dicht.

 

Qualia huppelde met grote sprongen de trap af, liep de steiger op en stapte in haar knalrode houten roeibootje. Ze gooide de touwen los en wierp ze in de boot, sprong op de middelste plank en ging zitten. Met alle kracht duwde ze de boot nu van de steiger af, pakte tegelijketijd de roeispanen en liet ze in het water zakken en begon te roeien. Na een paar flinke slagen stopte ze even om haar ijskoude handen tegen elkaar aan te wrijven en trok haar mouwen over haar handen. Het was ijskoud en ze kon nu al bijna niet meer wachten op de avond, heerlijk gezellig thuis bij de warme kachel. Ze haalde haar handschoenen uit haar zakken en deed ze aan. Zo dat was beter. Ze roeide gestaag door tot ze ineens geblubber hoorde onder de boot. Nieuwsgierig keek ze over de rand van haar bootje naar het water en zag grote bellen in het water. Blub, blub, hoorde ze. En ineens wist wie het was, en dacht Oho, wat leuk, en riep “Esox!” En jawel hoor, daar schoot glipte haar visvriend Esox uit het water en vloog met een sierlijke boog over de boot. “Qualiaaaaaa!” Hoorde ze hem vrolijk roepen. En plons daar ging hij weer, blub, blub en floep daar kwam hij weer: “Heeee Qualia!” hij watertrappelde nu naast de boot. “Hoi Essox!” Riep ze terug. En daar vlogen ook zijn vrienden in een grote boog over de boot, floep zoef, floep, plons. Tot haar verbazing keken de altijd vrolijke visvrienden een beetje bezorgd en blubberden opgewonden door elkaar heen… “Blub!” “Blubber de blub, blub” “Bluubbbbblubbberblup.

“Hoho, rustig aan alstjeblieft” zei Qualia, “ niet allemaal door elkaar heen, anders kan ik jullie niet verstaan… Wat is er?” Even hielden ze alle drie hun mond en toen nam Essox het woord, hij sprak het beste Nederlands en blubberde “Blub, de blubber de blub wat zoveel wil zeggen als “Qualia, er is een zware storm op komst!  “Blubberdeblupdeblupdieblop!” (Kijk daar achter je, zie je de donkere wolken?” )Ze keek verbaasd achterom en zag dat donkere wolken met hoge snelheid kwamen aandrijven. De donkerste wolken die ze ooit gezien had, ze zagen eruit als een kudde wilde zwarte paarden.Haar hart stokte in haar keel. “O jee….” Ze dacht snel na, wat kon ze doen…omkeren? Het was erg gevaarlijk op het water in een storm. Als het zou gaan onweren zou de boot op het water door de bliksem getroffen kunnen worden. Het was dan natuurlijk het hoogste punt op het water en de bliksem zocht altijd het hoogste punt om in te slaan. Als haar bootje om zou slaan zou ze heel ver moeten zwemmen door het woeste water, ze wist niet of ze goed genoeg kon zwemmen daarvoor. Naar huis terug roeien was even ver als naar de stad, en ze moest turf hebben…Oho…Esox die nog steeds naast het bootje aan het watertrappelen was keek haar vragend aan. Ze keek hem dankbaar aan en zei  “Dankjewel, Esox” hij zag aan haar ogen al welke keuze ze gemaakt had. Hij slikte de woorden in die op zijn lippen lagen, hij hield natuurlijk van haar en maakte zich grote zorgen maar zijn zorgen konden haar alleen maar ontmoedigen en ze had alle moed nodig nu. Dus hij hield zijn gedachten voor zich en wenste hij haar veel geluk en lachte haar bemoedigend toe waarna hij wegdook achter zijn vrienden aan de diepte in waar hij en zijn vrienden veilig zouden zijn voor de storm.

 

Jove kon sinds de dag dat hij voor het eerst over de rand had gekeken aan niets anders meer denken. Steeds opnieuw boog hij over de rand en had alleen oog voor de mensen die plezier hadden. Mevrouw de Jaloezie die je vast wel kent want wie kent haar niet, zweefde zoals altijd door de ruimte met haar voelsprieten als een radar op haar hoofd op zoek naar een slachtoffer. En toen ze hoorde dat Jove over de rand van zijn wolk keek was ze zo rap als ze kon naar zijn wolk gevlogen en fluisterde vol genoegen iets gemeens in zijn oor: “Zie je dat? Ze hebben het allemaal veel leuker dan jij hier he?” “Ze denken helemaal niet aan jou, ze zijn zo gelukkig en jij zit hier maar te verzuren. Het kan ze niets schelen dat jij hier hard aan het werk bent voor hun, zodat je later je vaders taak kunt overnemen, nee, ze denken alleen maar aan hun eigen plezier. Niemand houd van jou, je bent net zo eenzaam als ik.” elke dag weer opnieuw totdat hij haar geloofde. Geen wonder dat zijn wolk donkerblauw werd van de somberheid. De wolken om hem heen keken bezorgd en zeiden: “Luister niet naar de valse stem van de jaloezie…ze is een verbitterd mens. Maar ze was Jove’s enige gezeldschap en hij voelde zich zo eenzaam dat hij haar niet weg kon sturen. Hij begon de wereld door haar ogen te zien, en omdat zij niemand vertrouwde en alleen oog had voor de slechte dingen werd Jove ook steeds negatiever. En als een wolk negatief is….ik weet niet of je weet wat er dan gebeurd…zei de vos, en keek me aan.

“Nee..dat weet ik niet…”zei ik, ik had nooit zo goed opgelet tijdens de natuurkunde lessen maar was nu reuze benieuwd. Als alles goed is, is een wolk gewoon positief en als hij een andere vrolijke, positieve wolk tegenkomt is er niets aan de hand, ze botsen niet want twee positieve deeltjes stoten elkaar af. Maar als een van de wolken negatief is… “oh, ja, nou weet ik het weer” zei ik, “dan trekken ze elkaar aan!” Precies zei de vos en knikte goedkeurend en vertelde verder. Jove’s negativiteit trok als een magneet alle positief geladen wolken om hem heen aan, ze kleurden donkerblauw van verontwaardiging en donderden: “Jove hou op! Kijk uit! Denk iets positiefs, snel! Anders botsen we dalijk keihard tegen elkaar aan. Maar hij kon ze niet horen, hij hoorde alleen de valse stem van de jaloezie in zijn oor tetteren. Als alle andere wolken ook negatief waren geweest was er ook niets aan de hand geweest maar de meeste wolken waren gewoon blij en tevreden, ze waren oud en wijs geworden en omarmden de veranderingen als welkome afwisselingen die wat avontuur brachten in het leven.

De wind die naar Jove aan het kijken was schudde bezorgd zijn hoofd. Hij wist wat er komen ging maar kon hem ook niet helpen, hij was zelf ook ooit jong geweest en toen zijn hart bevroren was, was ook hij verleid door de bittere stem van de jalousie. Ze kon je opstoken en je zover drijven dat je alles verwoestte dat je lief was.

Dat was wel te begrijpen, haar eerste geliefde, de bijzonder knappe en charmante handenman was tegen al haar verwachtingen in niet erg lang bij haar gebleven. Ze had al opgeschept tegen haar vriendinnen dat hij stapelgek op haar was en had zich rot geschaamd toen hij de volgende dag alweer was vertrokken. Ze had wel nog een warme hand van hem gekregen maar die had ze beledigd in de prullenbak gegooid. Ze was zo eigenwijs dat ze nooit begrepen had dat haar verwachtingen te hoog waren geweest. De handenman was tenslotte de handen man, hij had hele andere taken dan bij haar op de bank zitten. Maar mevrouw de Jaloezie had het hem nooit vergeven en ze had nooit moeite gedaan om te begrijpen dat hij nou eenmaal anders was dan zij graag wilde en daar goede redenen voor had. Ze bleef maar denken dat haar een groot onrecht was aangedaan, ze had in haar jeugd veel te veel romantische sprookjes gelezen waardoor ze haar zin voor de realiteit had verloren. Ze was stil blijven staan en verzuurt als een bekertje slagroom dat te lang buiten de koelkast heeft gestaan. De schimmel had haar hersenen aangetast en ze was niet meer bij zinnen. Haar zogenaamde vrienden waren de Baron van het Wantrouwen, de heer van de Afgunst en de Gravin van de Haat & Neid. Samen dronken ze elke dag opnieuw zoete drankjes met veel te veel suiker en aten ze vette frieten of kant en klare maaltijden, liefst met heel veel geur en smaakstoffen anders vonden ze het smakeloos. s’Avonds sloten ze de dag af met een een flesje sterke drank en snoven ze voor het slapen gaan nog wat poedertjes en slikten pilletjes omdat ze anders niet konden slapen en daarbij mopperden ze op alles en iedereen. Heel even als de poedertjes en pillen begonnen te werken, waanden ze zich dan gelukkig en maakten ze elkaar wijs dat ze gelijk hadden en dat ze slimmer waren dan al die goedgelovige domoren die hard werkten en gezond probeerden te leven, en die tevreden en blij waren met het leven zoals het was. Logisch, ze moesten wel alle anderen klein maken om zichzelf iets groter te voelen.

 

Ze waren blij als ze iemand vonden die net als zij gekwetst was of het erg moeilijk had. Daar zweefden ze onmiddellijk op af. Ze fluisterden de meest verschrikkelijke dingen in je oor, niet om je te pesten maar omdat ze ervan overtuigd waren dat het waar was. Ze bevestigden al je angst en onzekerheid en trakteerden je op zoveel sterke drank, pilletjes en poedertjes als je maar wilde. Ze beaamden dat het niemand iets kon schelen dat je er was en dat mensen alles deden uit eigen belang en dat niemand te vertrouwen was. Alleen geld en macht waren in hun ogen belangrijk en dat verdienden ze aan al die arme zielen die hun kadotjes aannamen. Want de poedertjes en de drank waren tovermiddelen en als je er eenmaal van gedronken moest je er meer van hebben, veel meer. Er zat iets in al die dingen waardoor je dacht dat je niet meer zonder kon en als je het wilde kopen dan koste dat geld, heel veel geld. Veel meer dan iemand ooit verdienen kon.

 

De zon en de aarde waren erg verdrietig over deze verzuurde en door en door slechte gasten en deden hun best om de bevroren harten zo snel mogelijk te ontdooien maar ze waren niet altijd op tijd. Zoals je weet kon de zon maar aan een kant van de aarde schijnen en de aarde kon niet harder draaien dan hij al deed. Dus iedereen die nog niet wist dat de zon wel weer zou gaan schijnen was vroeg of laat een keer de klos en werd belaagd door deze trieste mensen. De meeste mensen begrepen uiteindelijk wel dat het niet waar kon zijn dat alles en iedereen altijd slecht was. Ze bleven gelukkig niet in hun zelfmedelijden hangen, maar sommigen wel en die waren reddeloos verloren. Ze maakten schulden om hun tovermiddelen te kunnen betalen, logen tegen hun vrienden en familie en vonden uiteindelijk niet meer de weg terug naar huis. De wind hield zijn warme hart vast en zuchtte, hij hoopte dat Jove op tijd zou ontdekken dat zijn nieuwe vrienden arme en vooral oerdomme zielen waren en hun adviezen hem niet verder konden helpen zodat de schade voor iedereen beperkt zou blijven.

 

Er liep een rilling over Qualia’s rug toen de eerste koude windvlaag langskwam en ze trok haar muts nog wat verder over haar koude oren. Ze pakte de roeispanen weer beet en roeide zo snel als ze kon naar de overkant. Schuimende koppen sloegen inmiddels over de rand van haar bootje. Haar voeten werden nat en koud en het huilen stond haar nader dan het lachen. Kom op, dacht ze bij zichzelf, nou niet de moed laten zakken, nog even door! Ze was er bijna en voelde hoe het bootje op het zand van de kade liep. Gelukkig, ze had de kant net op tijd bereikt. Ze sprong uit het bootje in het water, zo nu had ze echt drijfnatte voeten, en sleepte het met alle kracht aan land tot het ver genoeg van het water af lag. Ze keek om zich heen, de wind waaide inmiddels zo hard dat hij gierde om haar oren, ze zag dat zelfs de grote dikke oude berkenbomen bogen als grasprieten. Bomen werden uit de grond gerukt en vlogen over het land, anderen hielden met hun wortels zo goed als ze konden de aarde vast maar verloren hun lange armen in de woeste wind. Qualia klom over de takken en brokstukken heen, en wist dat ze zo snel mogelijk ergens schuilen.

De hemel was inmiddels zo donker geworden dat het wel nacht leek. Ze rende tegen de wind en de regen in naar de oude kapel en trommelde met haar vuisten op de deur. “Help! Help! Doe open, snel! Alsjeblieft!” Riep ze zo hard als ze kon, haar stem waaide weg in de wind en er antwoorde niemand. Ze hoorde alleen het gieren van de wind. Ze keek om zich heen, waar kon ze schuilen? Toen viel haar oog op haar bootje. Het bootje… ja! Daar kon ze onder gaan zitten. Ze rende weer terug, het waaide nu al zo hard dat ze bij elke stap die ze zette een stukje door de lucht vloog, ze sleepte de boot zo snel als ze kon het land op, trok hem tegen de zijmuur van de kapel pakte de boot aan een kant en duwde hem zo hoog als ze kon, hoger en hoger tot hij omklapte en ondersteboven lag. Haastig schoof ze nog een paar grote zware stenen bovenop de boot, bond de touwen goed vast aan een ijzeren ring in de muur van de oude kapel en kroop eronder. Net voordat de storm losbarstte.

 

Jove stond boven op zijn wolk, hij voelde zich ijzersterk met zijn nieuwe zogenaamde vrienden; de Baron van het Wantrouwen, de heer van de Afgunst en de Gravin van de Haat & Neid stonden allemaal achter hem en stookten hem op: “Harder Jove, goedzo! Harder, sneller Jove, sneller. Ze vroegen grinnekent of hij ook een lekker slokje wilde van hun toverdrankje, of een poedertje, “Dan voel je je nog sterker, schat” zeiden ze, maar gelukkig zei Jove “Nee, dank je, ik heb geen dorst” met grote ogen staarde hij naar het landschap en gaf nog beetje extra gas. Ondanks alles was hij gezond blijven eten en sporten. Zijn nieuwe vrienden hielden daar helemaal niet van en fluisterden achter zijn rug om “Begrijp jij het? Sporten gatver, en gezond eten…belachelijk, dat is toch nergens voor nodig..waarom doet die jongen zo moeilijk, het kost toch allemaal energie? De gravin van de Haat & Neid tilde schoof haar kwabbelige buik opzij om haar schoenen te kunnen strikken, hijgde en pufte bij de voor haar reuze vermoeiende actie en nam toen drie scheppen suiker in haar koffie, ze roerde met een pinkje de lucht in en zei nog eens “ Ik moet er niet aan denken…sporten..”. “Nee, ik snap er ook niks van..nergens voor nodig” zei de heer van de Afgunst en stopte nog een frietje tussen zijn dikke lippen, dat krom hing van de mayonaise en de currysaus. Ze hielden van lekker vet en heel erg zout of heel erg zoet. Zoet en dan weer zout, zo zout en zoet en zoet en zout dat ze elke avond misselijk naar bed gingen en de volgende ochtend snakten ze weer naar meer zoet en zout. Ze aten tiramisu als ontbijt, donuts tussen de middag, chips als toetje en cola met friet en hamburgers als avondeten, heerlijk vonden ze het. Hun lichamen zakten moedeloos steeds verder over de rand van de stoel, hun botten konden het vet niet meer dragen, ze konden niet meer bewegen op eigen kracht. Hun lichaam was verdrietig, het was niet opgewassen tegen al het slechte eten dat het moest verwerken, jarenlang had het lichaam geprobeerd om zoveel mogelijk eten af te breken maar nu waren de aderen verstopt met dikke klonten vet en kon het bloed niet meer stromen, de spieren waren slap en elke beweging kostte enorm veel inspanning. Het lichaam wist dat het niet meer lang zou duren voordat het afgelopen was, moe en verdrietig dat hun eigenaar zich had laten verleiden door alle rotzooi die fabrikanten toevoegden aan het eten zodat de mensen niet konden stoppen met eten. Gelukkig konden ze zweven anders hadden ze zich niet meer kunnen verplaatsen. Maar als ze gezond hadden gegeten hadden ze meer energie gehad om helder te denken en te beseffen dat ze het niet bij het juiste eind hadden en waren ze veel gelukkiger geweest.

 

Zodra Jove de wolk weer bestuurde kwamen ze naast hem kwamen zitten en stookten het vuurtje op van twijfel en onzekerheid dat in hem brandde. Ze knikten en zeiden: “De mensen haten je, ze vinden je een kleurloze saaie sukkel, kijk ze lachen je uit, ze willen jou er niet bij hebben. We hebben het ze wel horen zeggen.” Dat was natuurlijk niet zo, ze hadden het allemaal verkeerd begrepen.  Maar Jove was zo onzeker dat hij het geloofde en zijn spieren spanden zo strak dat hij ervan trilde en zijn hoofd voelde steeds lichter, hij werd bijna duizelig van de stekende woorden van mevrouw de jaloezie en de Baron van de Haat en neid. Hij dacht verbeten; als de mensen mij haatten dan haat ik ze ook! En met grote snelheid dreef hij zijn wolk door de hemel en de woorden echoden na in zijn oor, “Jij hoort er niet bij, je bent anders, ze vinden je een sukkel, niemand wil met jou spelen…ze kijken dwars door je heen”

 

Ineens werd alles donker om hem heen en hij keek verbaasd op. “Huh?” Mompelde Jove. “Wat is er aan de hand?” Geirriteerd trapte hij op zijn wolk om nog meer gas te geven, maar de wolk reageerde niet… en toen pas zag Jove het. Een grote massa donkere wolken dreef dicht boven hem en wierp een donkere schaduw op zijn wolk, ze zouden frontaal botsen als hij niet aan de kant zou gaan…hij rende zo hard als hij kon naar het midden van de wolk om bij te sturen. Maar het was te laat…veel te laat. Zijn wolk knalde met groot geweld tegen de grote massa wolken op en de hemel lichtte op door de heldere bliksem. De bliksemschicht schoot pijlsnel recht naar beneden naarstig op zoek naar het hoogste punt… Daar… de prachtige oude eik stak hoog boven alles uit, de bliksem flitste op de boom af en sloeg zo hard in dat je het gedonder mijlenver kon horen en voelen. De aarde dreunde en de mooie oude eik kreunde en wist dat zijn tijd gekomen was …Dat was het dan, jammer…zijn mooie leven was voorbij…. Wat een bliksemflits dacht hij opgetogen bij zichzelf, wat was het mooi, en dit was een mooie dood, hij kon zich geen betere wensen. Kalm en tevreden blies hij zijn laatste adem uit en gaf zich over.

 

Qualia hoorde de knal en voelde de aarde onder haar voeten beven. Even was het doodstil en toen hoorde ze iets hard kloppen op haar bootje. Ze gluurde voorzichtig onder de rand door en zag dat het hagelstenen waren, zo groot als sneeuwballen. Ze huiverde en keek naar boven of de boot sterk genoeg was, gelukkig… de hagelstenen waren niet sterk genoeg om door de boot heen te slaan, ze was voorlopig veilig. Ze blies op haar vingers die inmiddels wit waren en tintelden van de kou. Het hielp niet veel. Lang luisterde ze nog naar de hagelstenen die tegen het bootje tikten, toen de hagelbui eindelijk ophield viel ze uitgeput in slaap opgekrult in haar dikke sjaal in het enige hoekje onder de boot dat nog droog was en tussen het gras zag ze een klein regenworpje die even omhoog was gekomen om te kijken wat er allemaal aan de hand was en enthousiast onder het bootje uitwandelde om lekker te douchen.

 

Jove’s zat uitgeput voor zich uit te staren op zijn wolk. Mevrouw de Jaloezie en Dhr. Baron van het Wantrouwen, de heer van de Afgunst en de Gravin van de Haat-Neid waren stilletjes verdwenen. Jove besefte nu dat hij zich door hun negatieve gedachten had laten beinvloeden. Hoe had hij zo dom kunnen zijn…Hij krabbelde bezorgd overeind en kroop naar de rand van de wolk en tuurde eroverheen. “O, nee….” verbijsterd sloeg hij zijn hand voor zijn mond en voelde de tranen achter zijn ogen prikken. Onder hem zag hij de mooie oude eik in brand staan, de vlammen sloegen wild om zich heen en het kleine lila huisje had ook al vlam gevat.

Hij zag de uil enigszins verontwaardigd (omdat hij in zijn middagdutje gestoord was) maar niet het minst in paniek, wegvliegen. Je kon slechts aan zijn staartje zien wat hij had meegemaakt want er kwam een klein pluimpje rook uit. Tussen zijn oren zat de veldmuis helemaal verstijft met zijn armen om een oor van de uil.

De uil dat was me er eentje, dacht Jove respectvol, die zich door niets van de wijs liet brengen. Was hij zelf ook maar zo wijs geweest, kon hij de tijd maar terugdraaien. Verdoofd van ellende kroop hij achteruit op zijn wolk, wat had hij gedaan… Wat zouden zijn vader en moeder denken als ze dit hoorden, zouden ze dan nog van hem houden…dat kon hij zich niet voorstellen. Hoe had hij zo ontevreden kunnen zijn, dit was veel erger nog dan jaloers zijn op de mensen, hij haatte zichzelf. Hij had spijt, zoveel spijt dat hij van schaamte diep wegkroop in zijn wolk, dieper dan ooit tevoren. En zijn wolk zweefde stuurloos rond door de hemel en het regende grote hagelstenen die naar verloop van tijd overgingen in sneeuw. Zijn wolk zakte naar beneden en zo landde Jove op het ijs waar hij levenloos bleef liggen.

 

Ik keek de vos met grote ogen aan en zei; “Jeetje is dat echt gebeurd? En elke keer als het bliksemddan gebeurt er zoiets?” De vos knikte,  “Dat is vaak,” zei ik. “Ja, in ieder mensenleven minstens een keer”, zei de vos. Wil je dat ik nog verder vertel? Ik zei: “Ja, maar ik moet geloof ik ook wat te eten halen, mijn eten is op en vanavond moet ik maar eens iets warms eten. We namen afscheid en spraken af elkaar weer te zien als we elkaar weer zouden zien. Inmiddels wist ik wel dat je niet af hoefde te spreken met de vos, het kwam altijd wel goed. Ik ging snel mijn rugzak halen en liep naar de stad. Onderweg dacht ik nog aan Jove, ik was erg benieuwd hoe het verder zou gaamaar moest nu even wat dingen regelen. Die avond maakte ik een vuurtje, met een paar droge denneappels en grote proppen van de pagina’s van de krant maakte ik een vuurtje. De denneappels begonnen al snel te branden en toen legde ik er wat droge takken op en daarna een paar blokken hout die ik bij de boswachter had meegenomen. Gestolen eigenlijk…omdat hij niet thuis was, maar ik had vijf euro door zijn brievenbus gegooit met een briefje erbij waarop stond: ik heb 3 blokken hout meegenomen van u houtstapel, u was niet thuis dus ik kon het niet vragen, ik hoop dat u het niet erg vind en dat 5 euro voldoende is. Hartelijk bedankt en met vriendelijke groet.

Ik hoopte dat hij niet boos zou zijn. Ik zat bij het vuur en zette een blik soep op het vuur, roerde het een paar keer en vulde toen een soepkom en at de soep op. Terwijl ik in het vuur keer dacht ik eraan wat een avontuur ik beleefde en hoe gelukkig ik me voelde. Ik had Qualia nog niet gevonden, en ik wist ook niet of ik haar zou vinden. Maar ik had het gevoel dat ze dichtbij was.

 

Die nacht droomde ik over Qualia zonder dat de vos erbij was,  ik zag dat Qualia wakker werd onder haar bootje na de storm haar ogen opende en even niet begreep waar ze was. Huh? Waar ben ik? vroeg ze zich af, en keek om zich heen. Ze zag ronde rode houten planken boven haar hoofd… Ineens realiseerde ze zich dat ze nog steeds onder haar bootje zat, heel even zonk de moed bijna in haar schoenen, maar net op tijd ademde ze diep in; “Oeeeh”, en toen weer uit “hoeeeee.” Ze wiebelde met haar steenkoude voeten tot het bloed weer begon te stromen en haar voeten vreselijk begonnen te kriebelen. “Auw, auw” Riep ze en schudde met haar benen to het bloed weer etruggestroomd was en de kriebel weer ophield. Toen zuchtte ze even, haalde diep adem en verzamelde al haar moed om naar de opening te kruipen en te kijken. Het was doodstil en toen ze onder het bootje uitkeek nam wat ze zag haar bijna de adem.

Het hele landschap was bedekt met een dik pak fonkelende witte sneeuw die glinsterde als een groot wit kleed van diamanten in het licht van de maan. Ze kroop onder de boot uit en ging met haar rug tegen de boot zitten en genoot met volle teugen, wat was het mooi. Hoe kon het toch na zo’n storm ineens weer zo stil worden. Ineens voelde ze hoe nat haar kleren waren en ze verlangde naar haar gezellige huis. Met of zonder turf om te stoken, ze moest nu naar huis, het was daar warmer dan hier buiten en ze zou droge kleren aan kunnen trekken. Ze was zo blij dat de storm voorbij was dat ze zachtjes een liedje begon te neuriën terwijl ze naar de plas liep. De plas was helemaal bevroren. Als het ijs sterk genoeg was om haar te dragen kon ze over het ijs naar huis lopen dat zou veel sneller gaan. Haar bootje zou ze later wel weer een keer ophalen. Voorzichtig plaatste ze een voet op het ijs en duwde zachtjes om te voelen of het ijs al sterk genoeg was. Ze duwde nog iets harder en plaatste nu haar voet voorzichtig helemaal op het ijs, vlak bij de rand waar het niet te diep was. Toen ook dat goed ging plaatste ze haar andere voet erbij en duwde nog iets harder. Het ijs was sterk het kraakte niet eens, ze waagde een sprongetje en toen nog een, en toen sprong ze hard op en neer… Ha, ha! Te gek, dat was leuk, er gebeurde niets, het ijs leek dik genoeg. Hoewel ze wist dat ze heel voorzichtig moest zijn, want ze had geleerd dat het minstens drie dagen moest vriezen voordat het ijs je kon dragen. Raar dat het ijs haar nu al dragen kon, ze keek naar haar lichaam en realiseerde zich ineens dat ze gekrompen was. Geen wonder, ze was zo bang geweest, daar kromp je altijd van. Gelukkig maar, dat kwam nu heel goed uit.

 

Ze liep voorzichtig over het ijs huiswaarts moe en een beetje in gedachten verzonken toen ze ineens voor zich op het ijs een blauwe gloed zag…Wat was dat? Even aarzelde ze, toen liep ze voorzichtig door. Er zat een gedaante op het ijs…een prachtige blauw grijze vos.

 

Nieuwsgierig liep Qualia erheen. Stapje voor stapje om de vos niet aan het schrikken te maken. Ze was er bijna toen de vos het hoofd ineens 180 graden draaide en met een warme maar zeer besliste stem zei: “Blijf staan”. Ze bleef als vanzelfsprekend staan en keek … daar op het ijs voor de vos zag Qualia een jongen liggen. Het leek tenminste op een jongen, alleen heel zijn lichaam was zo transparant als water. Qualia stotterde verbaasd: Wie is dat? Het bleef even stil totdat de vos zachtjes begon te spreken: “Dat is Jove.” “Wie is Jove?” Vroeg ze en ondertussen dreef een wolk zachtjes naar de grond. Precies tot boven de jongen, de wolk bedekte hem als een warme deken. Even gebeurde er niets en toen begon de wolk langzaam weer te bewegen, hortend en stotend steeds verder omhoog.

 

Qualia keek naar de plek waar de jongen had gelegen, maar hij was verdwenen. “Huh? Waar is de jongen gebleven?” Stamelde ze. Ze keek om zich heen en toen omhoog en daar op de wolk zag ze een van zijn benen over de rand van de wolk hangen. Ze wilde niet dat de wolk de jongen mee zou nemen. Ze rende naar voren en sprong omhoog. “ Niet doen! Laat hem zakken! Wie doet dat? EN tegen de jongen riep ze “Wordt wakker!” maar de jongen reageerde niet, “Help me toch” riep ze naar de vos, terwijl ze probeerde de voet te grijpen van de jongen. “De wolk neemt hem mee!” De vos verroerde zich echter niet. Ze sprong nog een keer, zo hoog als ze kon, maar de wolk was al te hoog opgestegen.Ze was zo hoog gesprongen zonder aan zichzelf te denken dat ze zich realiseerde dat ze misschien wel door het ijs zou zakken als ze landde. De vos kwam nu in beweging en sprong omhoog precies onder haar om haar op te vangen. Ze landde zacht op zijn warme rug en de vos vloog met grote snelheid met haar op zijn rug over het ijs. Ze sloeg snel haar armen om zijn nek zodat ze er niet af zou vallen. “Ze fluisterde in zijn oor: “Hey, dankjewel…” Hij antwoordde:“Het is goed Qualia, de wolk is zijn thuis.” “Wat bedoel je?” vroeg Qualia, maar de vos gaf geen antwoord. Hij zei in plaats daarvan: “Ik zal je naar huis brengen, je bent drijfnat en koud.” Qualia voelde nu hoe moe ze was en antwoordde zachtjes: “Dankjewel.”  en viel bijna in slaap op zijn zachte warme rug en daar waar haar lichaam het hare raakte kleurde zijn vacht warm oranje.

 

Qualia werd wakker toen de vos zachtjes haar naam fluisterde… “Qualia?”

Ze waren bij de eik aangekomen… Qualia keek op en verstarde…daar waar haar huis had gestaan stond alleen nog maar een verkoolde zwarte boomstronk waar een klein wolkje rook uitkwam. Ze liet zich langzaam van zijn warme rug glijden en voelde haar knieën knikken en zakte langzaam op de grond. Ze vouwde haar handen voor haar gezicht om het niet meer te hoeven zien. De bliksem was dus hier dus ingeslagen. De vos kwam achter haar zitten en sloeg voorzichtig en troostend zijn staart om haar heen. Na een tijdje stond Qualia op en draaide zich om naar de vos, die haar vragend aankeek, “Wat wil je nu doen?” Vroeg de vos. “Ik weet het niet” zei Qualia. Ze stond op en veegde haar tranen af en toen ze om zich heen keek was alles grijs geworden, kleurloos, ook haar eigen lichaam, haar geluksmayo, haar mooie grijze jasje en zelfs haar haren waren grijs.

 

Voor haar in de sneeuw zag ze iets liggen, ze bukte om het op te rapen. Ze draaide naar het licht van de maan en keek wat het was en in haar hand lag een eikel. Toen ze opkeek keek de vos haar hoopvol aan het was alsof ze iets wilde zeggen maar het niet zei. Qualia herinnerde zich aan de kruikman, en zijn verhaal over haar kamer en haar tuintje en de bron. Een eikeltje kon uitgroeien tot een grote eik, ze kon het meenemen naar haar kamer…en ineens begreep ze wat de vos wilde zeggen maar niet zei. Er sprankelde weer een vonkje hoop in haar ogen en langzaam kleurden haar ogen weer zo blauw als altijd. Ze zei vastberaden: “Deze eikel wordt de grootste en mooiste eikenboom in het bos en daarin bouw ik mijn nieuwe huis.” En terwijl ze sprak, groeide ze weer een beetje. Opgetogen stopte ze de eikel diep in haar zak en hield hem goed vast, ze was wel genoeg kwijtgeraakt voor een dag. De vos haalde opgelucht adem en keek vol bewondering naar het kleine meisje, wat een veerkracht, misschien was ze wel klaar voor de handenman. Hij dacht even na en zei toen: “Goed plan, klim maar weer op mijn rug, ik weet waar je vannacht kan slapen. Ik breng je naar de handenman, ik denk dat je dat goed zal doen. Qualia klom op haar warme rug en liet haar handen en voeten weer diep in de zachte vacht zinken… “De handenman?” vroeg ze nog even voordat haar ogen dichtvielen “Ja, de handenman” antwoorde de vos, zonder verder iets te zeggen. Qualia maakte zich geen zorgen, als de vos dacht dat het oké was, dan was het vast oké. Hij dacht nog even goed na en nam toen een beslissing, het was erop of eronder en als er iemand was die haar nu zou kunnen helpen dan was het de handenman. De vos keek nog even naar het leuke meisje dat haar inmiddels al zo dierbaar geworden was en zei toen vastbesloten: “Goed plan Qualia, klim maar weer op mijn rug, ik denk dat ik weet waar je vannacht kan slapen. “Oh, zei Qualia vol vertrouwen en klom op haar warme rug en liet haar handen en voeten weer diep in de zachte vacht zinken… “De handenman?” vroeg ze nog even voordat haar ogen dichtvielen “Ja, de handenman” antwoorde de vos, zonder verder iets te zeggen. Qualia maakte zich geen zorgen, als de vos dacht dat het oké was dan was het vast oké.

 

Toen ze aan de rand van het bos kwamen zag Qualia een man staan die op zijn rug een grote rieten mand vol handen droeg. Ze voelde een onbekende rare fijne kriebel in haar buik toen hij haar aankeek en liet zich snel van de rug van de vos afglijden. De vos kende de man blijkbaar goed en ze spraken even met elkaar Qualia kon niet goed verstaan wat ze zeiden en was blij dat er even niet op haar gelet werd zodat ze even kon kijken naar haar kleren en trok snel haar kasje recht zette haar muts mooi schuin en likte even haar lippen zodat ze mooi zouden glanzen. De vos en de handenman waren uitgesproken en de handenman keek haar nu met een doordringende blik aan en stapte toen kordaat op haar af en toen hij voor haar stond pakte hij voorzichtig haar kleine koude hand in zijn grote warme hand en drukte een kus op de rug van haar hand en zei zachtjes en rustig: “Aangenaam kennis te maken, mag ik me aan je voorstellen, ik ben de handenman, het spijt me te horen van je huis”. “ Eh ja..datte…euh ja mijn huis. Qualia was haar huis helemaal vergeten. Ze stotterde en kreeg een kleur van de warmte die via haar tenen in haar opsteeg. O, nee he…dacht ze bij zichzelf doe normaal, en zei zo normaal mogelijk: “Oh ja, leuk je te ontmoeten handenman, euh, ik ben Qualia.” Hij liet haar hand niet meer los draaide naar de vos die naar hun stond te kijken. Qualia lachte een beetje verlegen en voelde dat haar wangen rood werden en in haar haren kersjes groeiden. De handenman had licht grijze ogen met lange wimpers en Qualia vond alles aan hem warm en aardig. De vos kon een glimlach niet onderdrukken en vroeg: “Is het goed als ik je hier achterlaat bij de handenman? Ik heb namelijk nog een aantal belangrijke dingen te doen en kan je helaas niet meenemen.” Qualia wist niet wat ze moest zeggen, ze wilde niets liever dan blijven maar wat zou de handenman daarvan vinden… terluiks keek ze naar zijn gezicht en zag tot haar schrik dat hij haar recht aankeek en zei: “Ik zou niets liever willen, eh, als je ook wilt tenminste. Ik bedoel ik zou het een eer vinden als je hier zou willen blijven.” Qualia keek dolblij naar de handenman en de vos die de handenman al langer kende wist dat hij het meende. Qualia zei zachtjes en een beetje verlegen: “Dankjewel”. En de vos ging er stilletjes vandoor. De handenman wandelde met haar naar een lange laan met grote oude beukenbomen en bij eentje stopte hij en zei: Treed binnen. Qualia begreep niet goed wat hij bedoelde tot ze ineens een klein goeden randje zag in de bast van de donkergroene natte beuk. Het was een deurtje en hij hield het voor haar open en ze stapte naar binnen.Voor zich zag Qualia een lange smalle gang die schuin naar beneden liep de grond in. De muren waren van goud en het plafond van de gang was zo helder blauw als de hemel op een zonnige dag en beschilderd met prachtige fantasie figuren. Qualia keek haar ogen uit, defiguren waren zo mooi geschilderd dat het leek alsof ze echt waren, wilde wolven en beren, bizons en arenden, dieren die ze nog nooit gezien had in het bos, alleen in de boeken van de kruikman en als je lang keek leek het wel alsof ze bewogen. De handenman boog voorover en fluisterde zachtjes in haar oor: “Mag ik deze dans van jou?” Qualia knikte en voelde hoe haar wangen rood werden van verlegenheid. Hij nam haar in zijn armen en hield haar stevig vast en ze dansten samen door de prachtige lange statige gang die steeds breder en breder werd en de figuren aan het plafond kwamen tot leven en alles tolde en draaide en ze voelde hoe haar voeten loskwamen van de grond en alles in haar licht werd en haar hoofd rekte zich als het hoofd van een zwaan en haar armen voelden als vleugels en haar tenen strekten zich achter haar, gewichtsloos als in een droom, en toen heel geleidelijk aan werd de dans langzamer en het draaien stopte tot ze uiteindelijk stil stonden en toen ze haar ogen weer opende zag ze dat ze voor een klein fel rood geschilderd deurtje stonden.

De kruikman liet haar even los om het rode deurtje te openen voor haar maar zijn blik hield haar vast en Qualia stapte naar binnen. Ze keek verrukt om zich heen want ze stond in een grote kamer een koepel van glas, het zonlicht viel aan alle kanten binnen en de vloer was bedekt met dik, zacht, groen mos en bezaaid met duizenden weidebloemen; boterbloemen, klaprozen, madeliefjes, korenbloemen, heidebloemen, alle bloemen die ze kende en nog veel meer.

Op een verhoging in het midden van de glazen kamer lagen dikke donkerroodgeweven perzische kleden en daarop stond een groot bed handgesneden uit zwart ebbenhout bedekt met glanzende zachte dekens gesponnen van zijde en zachte wol. Overal hingen grote kandelaars met dikke brandende kaarsen, er stonden koperen schalen met lekkere hapjes, sappige groenten, brood en heerlijke vruchten, noten en verse fruitsappen in alle smaken die je maar kan bedenken.

Hij glimlachte toen hij haar verrukte gezicht zag, pakte haar kin zachtjes vast en draaide haar gezicht naar hem toen en keek diep in haar ogen. Toen plukte hij voorzichtig met zijn andere hand een kersje uit haar haar en at het op. Hij fluisterde een hele nacht toverwoordjes in haar oor en ze vergat alles wat gebeurd was en viel in een diepe slaap. Ze droomde van de kruikman en een grote eikenboom met een prachtig zachtgeel geschilderd huisje met een knalrood deurtje. Midden in de nacht werd ze wakker en keek naar zijn gezicht. Hij lag naast haar en keer naar boven en over zijn wang vloeden tranen die schitterden in het maanlicht. Verbaasd raakte ze er een aan met haar vinger. Hij was echt! Ze vroeg waarom huil je lieve handen man. En hij draaide naar haar toe en zei: ” Mag ik je iets laten zien?” “Ja natuurlijk fluisterde Qualia. Hij kwam overein en liep naar het raam waar hij uitkeek over het meer waarboven de maan stond. Ze ging naast hem staan en hij sloeg zijn grote warme arm om haar heen en zei:” Zie je dat meer?” Ze knikte en keek naar het meer dat daar vredevol lag. Dat meer is zo groot als het verdriet van de moeders, de vrouwen die op hun man wachten, de vrouwen die verbitterd en teleurgesteld zijn en wachten op iemand die ze helpt, iemand die nooit gaat komen. Ze keek naar het meer en het kreeg ineens een andere betekenis. Ze keek hem aan en keek vervolgens naar de mand met handen en ineens begreep ze het. “Moet jij ze allemaal helpen?” vroeg ze. Hij knikte. “Dat zijn er vast heel veel….” “Ja.” zuchte hij. “Teveel en soms vraag ik me wel eens af of ik er goed aan doe. Sommigen zijn zo ver weggezakt in hun zelfmedelijden dat de hand die ik ze geef niet helpt, het is vaak niet genoeg voor hen om er uit te komen. Ze worden zelfs nog verdrietiger, omdat ik weer weg moet. Zo verdrietig dat ze er nog erger aan toe zijn dan voordat ik kwam om te helpen. Ze denken dat het aan hun ligt dat ik verder moet. Ze willen dat ik blijf om van ze te houden omdat ze geen band hebben met zichzelf, ze zijn nooit afgedaald naar hun eigen ziel. Hebben alleen maar naar buiten gekeken voor hulp en liefde. Ze hebben veel liefde gegeven en veel gezorgd maar nooit geleerd om voor zich zelf te zorgen. Ze zouden zo kunnen genieten als ze konden ontsnappen uit hun zelfmedelijden. Als ze niet zo bang waren en zich niet zo alleen zouden voelen. Er is een wereld daarbinnen, een bron van kracht en er is zoveel liefde zoveel schoonheid maar ze zitten vast in de modder van verdriet om alles wat ze verloren hebben en dat wat niet zo is als ze verwacht hadden. Als je niet vertrouwd op het leven, als je verstijfd en verbitterd om wat was en in woede alles veroordeeld en afwijst wat het leven je biedt dan kan niemand je helpen.

Het leven wacht op je maar als je er niet op uitgaat en vol overgave en moed op zoek gaat naar iets nieuws kan het leven je niet helpen en ik ook niet. Dan is mijn hand niet genoeg ze willen alles, mij bezitten en vergeten dat niemand bezeten wil worden. Net als in het drijfzand zou ik in hun verlangens verdwijnen. Ik zie ze op het drijfzand aflopen en ik kan ze niet tegenhouden ze zouden me meetrekken de diepte in. Hij liet haar los om zijn tranen af te vegen en ijsbeerde door de kamer.Qualia keek naar zijn gebogen schouders waar een wereld van verdriet op leunde dat zwaarder was dan zijn mand met handen. Hij stond bij de deur en keek haar weifelend aan, nam toen een beslissing en vroeg “Mag ik je iets laten zien? Ze knikte nieuwsgierig en zei; “Natuurlijk! Graag zelfs.” Ze was nieuwsgierig naar wat hij haar wilde laten zien. Ze liep naar hem toe en hij nam voorzichtig haar kleine hand in de zijne en opende de deur naar de gang. Nu pas zag Qualia dat de gang eindeloos was en er meerdere deuren waren. Hij liep met haar naar een andere deur en toen ze opkeek zag ze tot haar verbazing haar eigen naam staan “Qualia”. Verbaast keek ze hem aan en hij deed een stap opzij. “Mag ik?” vroeg ze. Hij knikte en ze legde haar hand op de klink, dacht even na of ze het echt wilde en opende toen voorzichtig de deur. Een ijskoude wind waaide haar tegenmoed. Ze kromp ineen van de kou maar de kruikman stond met zijn warme lichaam vlak achter haar en zei: “Ik ben hier, dicht bij je, laat je niet door je angst leiden.” Nieuwsgierig stapte ze in een donker landschap onder haar voeten kraakte het alsof de grond bevroren was, maar toen ze een stap zette voelde het glibberig en borrelde het. Wat is dit vroeg ze nu toch wel een beetje bang. Haar voeten werden nu in haar schoenen al een beetje nat en zaten onder het slik. Dat is de woede, smeulende woede zei hij, je kan het beste door lopen, niet te lang stil blijven staan. Hij leidde haar voorzichtig langs kleverige wanden die druipten van schaamte en schuld en stond even stil bij een groot meer van modder. Dit is het drijfzand van zelfmedelijden, kijk hoe uitgestrekt het is als je er eenmaal in gaat kom je er niet makkelijk meer uit. Vol ontzag keek ze uit over de modderige uitgestrekte bruingrijze poel. Maar vroeg ze: Hoe kom je er dan ooit uit? Door helder te denken zei de kruikman, in helder water kun je zwemmen naar de oever. Maar troebel water, onzuiver gedachtes zinloze gedachtes, jalousie haat en neid ontevredenheid maakt het water dik en troebel. Om haar heen braken geisers luid krakend omhoog door de oppervlakte. Ze schrok maar kalmeerde toen ze zijn aanwezigheid dicht achter zich voelde. De geisers verdwenen weer even plotseling als ze gekomen waren. Zijn rustige ademhaling kalmeerde haar. “Waar zijn we?” vroeg ze. Vriendelijk keek hij haar aan en vroeg: “Herken je het niet?” Qualia keek hem verbaast aan. En schudde haar hoofd. “Nee…ik ken het niet” Hij knikte…en zei “Dit is jou land Quali. Diep in dit land liggen de grootste schatten verborgen, onder het grijze stof en het puin. Zie je het niet glinsteren?” Ze keek nu pas echt, en zag inderdaad overal tussen het puin iets glinsteren. Ze voelde dat ze kalmeerde en hoe frisse lucht haar longen vulde. Ze hoefde niet bang te zijn…ze moest alleen voorzichtig lopen, niet wegzakken in het drijfzand niet de kleverige muren aanraken die roken naar schaamte en schuld. Ze straalde nu ze zich veilig voelde en plaatste geconcentreerd haar passen voorzichtig tussen de scherpe grijze rotsen. De handenman was blij dat ze de moed had om te kijken naar haar beschadigde eenzame wereld en hij haar niet verloren had zoals zovelen die verbitterd en teleurgesteld het drijfzand in waren gelopen nadat zij de deur met hun naam hadden geopend. Ze wandelden verder naar beneden in de wereld die ondanks zijn bedreigende uitstraling de wonderlijke oerkracht bezat om elk menselijk verdriet te herstellen. Hij stopte even en vertelde: “Deze plek zal er altijd voor je zijn, je kan hem niet laten verdwijnen maar als je de moed om deze plek telkens weer te verkennenook zonder mij dan zal hij in de loop der tijd voor je ogen veranderen. Je zult hier prachtige dingen vinden op plaatsen waar je ze het minst verwacht. En hij boog voorover en tilde een lichtgevend steentje op dat hij haar overhandigde. Het steentje voelde warm aan en paste perfect in haar hand, ze vouwde haar vingers eromheen en voelde hoe haar hart een sprongetje maakte en ze liepen verder. Overal zag ze nu kleuren, kleine schitteringen tussen het stof en het gruis en ze liet ze zijn hand los en liep erop af. Voorzichtig raapte ze een klein gouden brokje op en nog een en nog een tot haar handen vol waren met fonkelende steentjes en gouden brokjes. Ze kon niet meer stoppen zo leuk vond ze het om de stenen te verzamelen. Hij keek haar glimlachend aan en zei je hoeft ze niet mee te nemen ze zijn al van jou. “Oh” knikte ze en lachte. Dit was allemaal van haar, ze bukte en legde voorzichtig de steentjes neer op een mooi plekje. In de verte zagen ze een warme gloed. Het was de opening van een tunnel. “Gaan we hier naar binnen?” “Ja als je wilt” zei de handenman. Qualia slikte even, wat zou ze er vinden…ze wilde wel. Dit was haar wereld daar kon ze toch niet aan ontsnappen. Toen stapte ze vastberaden naar binnen de gang was smal ze kon er slechts alleen lopen, maar achter zich voelde ze de aanwezigheid van de handenman. De afdaling was stijl en glad. Dieper en dieper daalden ze af en hetw erd donkerder en donkerder, alles onder haar voeten voelde zwart en kleverig. Bedachtzaam plaatste haar voeten en beet op haar lip. Misschien, even twijfelde ze, maar als dit haar wereld was hoe kon het dan slecht zijn… en net toen ze dat bedacht zag ze iets kleins en wits. Kleine klokjes die zachtjes rinkelden, sneeuwklokjes…en gras, blauwe belletjes en voorjaarsbloemen en daar was weer het licht ze wasomringd doorbergen. Ze stond op een top achter haar een donkere tunner en onder haar een dal, en daardoor heen stroomde een kleine glinsterende bergbeek. Het water zat vol met vissen en aan de rand van het water stond een reiger op een poot visjes te vangen en in het gras lagen de eendjes te slapen en de meerkoetjes doken verwoed onder om weer terug aan de oppervlakte te komen met hun buit. In de weilanden graazden de koeien bij de bosrand stonden een paar herten. Die even verschrikt opkeken en toen weer rustig doorwandelden. Iedereen was vrij en vredig, sommigen in de zon anderen in de schaduw van grote dikke groene bomen. Qualia voelde hoe haar lichaam zich ontspande en als vanzelf vulden zich haar longen met lucht en een energie die ze kende van alle tijden dat ze gelukkig was geweest. Dus dit was haar land, haar eigen land diep onder die donkere plakkerige grijze blubber. Ze glimlachte ze draaide zich om en vroeg aan de kruikman “mag ik deze dans van u?” Hij knikte en vrolijk dansten ze naar beneden het dal in vele rondjes tot ze moe waren wat dronken uit het heldere bergbeekje en de kruikman zei: “We moeten terug het wordt al laat.” En hand in hand wandelden ze terug naar de glazen kamer.

 

Ik werd wakker doordat er iets tegen mijn hangmat duwde, het was de vos die met zijn natte snuit mij wakker probeerde te maken. “Kom je?”hoorde ik hem zeggen, ik lachte en zei, “Ja natuurlijk, ook goedemorgen.” De vos rende voor me uit en ik hinkelde omdat ik mijn schoenen nog niet goed aan had en riep “Wacht even, waarom zo’n haast?” De vos bleef door rennen, eindelijk had ik mijn schoenen aan en kon achter hem aanrennen. Ik zag nog net zijn staart in de struiken verdwijnen en dook erachter aan. We renden naar het water, de vos stopte en zei: “Kijk, bijna hadden we het gemist” En daar boven aan de hemel zag ik een grote regenboog.

“Mooi he” zei de vos. “Ja” knikte ik. “Heb je lekker geslapen? Vroeg hij. “Ja” antwoorde ik, “Ik heb heel veel gedroomd, over jou en Qualia.” Hij knikte alsof hij alles al wist. Ik vroeg: “Was dat dezelfde handenman waardoor mevrouw Jaloesie zo verbitterd was?

“Ja” antwoorde de vos. “Maar hoe kon je Qualia dan daar naar toe brengen? Was je niet bang dat Qualia ook verbitterd zou raken als de handenman weer zou vertrekken?” “Oh jawel, zeker wel, maar angst is zelden een goede raadgever weet je. En bovendien iedereen ontmoet wel eens een handenman of een handenvrouw soms ben je dat zelf ook dan voel je dat je niet kan blijven. De handenman kan je helpen andere dingen te vergeten. De handenman is net een vlinder, hij plukt de vruchten van elke dag, er is niemand van wie je beter kan leren hoe van het leven kan genieten” antwoorde de vos, “Qualia begreep het gelukkig.” “Maar…waarom begrijpt de een het wel en de ander het niet?” Ik keek de vos vragend aan en de vos keek vriendelijk terug en zei: Ze had vertrouwen en meer dan genoeg kersen in haar haar, dat heeft niet iedereen altijd. Net als de kersenboom maar af en toe in bloei staat en niet het hele jaar. We hebben allemaal goede tijden, en minder goede tijden. Toen stond hij op en zei:“Tot morgen.” En was verdwenen. Ik dacht aan de “handenmannen”die ik in mijn leven had gekend. Ik had er meer dan één ontmoet, bedacht ik bij mezelf en grinnikte. Ik had ervan genoten en ik was heel verdrietig geweest als ze weer verdwenen. Ik had nooit begrepen dat ze verder moesten, dat ook zij hun weg moesten gaan, net als ik. Stom eigenlijk. Ik had als een kind verlangd naar onvoorwaardelijke liefde van een ander tot in de eeuwigheid. Net als mevrouw de jalousie had ik de mooie vlinders het liefste met een naald vastgepint op een prikbord…mijn prikbord, morsdood maar van mij. Dat was dus geen liefde geweest maar gelukkig begreep ik dat nu. Ik wilde niet zo zijn als mevrouw de jalousie. Vertrouwen…er begon me iets te dagen. Misschien had ik niet genoeg kersjes in mijn haar gehad destijds… ik wandelde diep in gedachten verzonken het bos in naar mijn kampeerplek, zou ik nu kersen in mijn haar hebben? Ik nam me voor de volgende dag weer eens naar mijn spiegelbeeld te kijken in het water bij de steiger. Die avond ging ik zitten bij het vuur en maakte een kop thee en mompelde zachtjes in het vuur: “Bedankt handenmannen…”

En besloot morgen op de markt wat kersen te kopen en ze desnoods zelf in mijn haar te hangen als ik ze niet in mijn spiegelbeeld zag.

 

Ik klom in de hangmat en viel in slaap en begon te dromen over Qualia, het was alsof ik haar zag en het verhaal dat de vos me tot dan toe had verteld vervolgd werd. Eerst zag ik hoe Qualia wakker werd in de mooie glazen kamer en dat de handen man was vertrokken. Ze had er niets van gemerkt dat hij vertrokken was, geen wonder want zijn warme hand lag nog steeds in de hare. Ze glimlachte en keek naar de hand, wat een mooie herinnering. Goed dat de handenman er was, dacht ze bij zichzelf en ze hoopte dat hij zich ook beter voelde. Ze stopte de hand in haar zak en opende de deur van de glazen kamer en liep nieuwsgierig naar buiten. Ze bevond zich op een prachtige plek midden in het bos. Omringd door besneeuwde dennebomen lag daar een kleine bevroren vijver.

Ze wilde graag iets drinken en zich een beetje wassen en voelde in haar zakken of de warme hand er nog was, ja daar was hij nog. Ze legde de hand voorzichtig op het ijs dat langzaam wegsmolt onder de warmte van de hand en ondertussen sloeg iemand haar oplettend gade. Het was een kleine gedaante die ineengedoken op een tak zat. Zijn veren mantel was bedekt met bevroren druppels en hij verging van de honger. Het was de ijsvogel die zijn ogen bijna niet kon geloven. Sinds het ijs was dichtgevoren had hij geen visje meer kunnen vangen, hij had de hoop al bijna opgegeven en zijn ogen voorgoed gesloten toen hij ineens de kleine voetstappen van Qualia in de sneeuw hoorde.

De ijsvogel had zijn naam te danken aan de kleur van zijn verenjas dat zo helderblauw glinsterde als bevroren ijs. In werkelijkheid was het ijs echter zijn grootste vijand want wanneer het water bevroor kon hij niet meer vissen en vis was alles wat hij at. Bovendien begon zijn verenkleed aan alle kanten te lekken als hij het niet meer kon insmeren met vet van de vissen waardoor hij het steenkoud kreeg. Toen hij zag dat het ijs smolt onder de warme hand, begon zijn hart opgewonden te kloppen…zou?…Hij durfde het niet te hopen hij zou de teleurstelling niet overleven maar onder de hand begon het ijs zowaar te smelten. Hij huppelde opgetogen op zijn takje heen en weer, het zou toch niet… Oh, wat zou dat een feest zijn, misschien zou hij een visje kunnen vangen. Hij kon bijna niet meer wachten…

Qualia was zich er niet van bewust dat de ijsvogel zo ongeduldig op en neer zat te wippen hopend dat zij snel zou verdwijnen. Ze nam dus alle tijd voor haar bad en neuriede een liedje erbij. Ineens zoefde er iets langs haar heen en hoorde ze een luide plons en vlogen de spetters om haar oren…Ze sprong achteruit en riep verschrikt: “Wat was dat?”.

Je begrijpt het wel, de ijsvogel had zich niet meer kunnen beheersen en was precies voor haar neus in het water gedoken. Qualia keek verbaasd naar het bubbelende gat in het water. En toen ineens schoot de ijsvogel weer omhoog. Duizenden kleine waterdruppeltjes fonkelden in de zon en in het midden van de druppels vloog de prachtige ijsvogel met in zijn snavel een spartelende zilveren vis. Zijn ogen glansden van blijdschap. “O, heerlijk, wat een heerlijkheid” floot hij en knapte bijna uit elkaar van geluk. Hij slokte het visje in een keer naar binnen en zei :” Sorry jonge dame, maar ik kon niet meer wachte…” Toen vloog hij nog een paar maal dankbaar heen en weer over de vijver met zijn prachtige blauwe vleugeltjes en zijn roestbruine buikje en verdween in een struikje om een dutje te doen.

Qualia had gloeiende wangen van de opwinding en was dolblij dat ze het mooie vogeltje had kunnen helpen. Ze had wel eens gelezen dat bijna alle ijsvogels in koude winters verhongerden dus ze was heel blij en ook een beetje trots dat deze nog leefde en iets te eten had gevonden doordat zij een gat in het ijs had gemaakt. Haar haren kleurden opgetogen even ijsblauw als zijn vleugeltjes en de bladeren in haar haren kleurden zo warm oranje als zijn buikje. Ze besloot de hand te laten liggen, de ijsvogel had hem harder nodig dan zij. Voordat hij genoeg vis zou hebben gegeten om zijn verenkleed weer lekker in te vetten moest hij vast nog wat meer vissen vangen.

De ijsvogel keek haar nog lang na terwijl ze over het bospad wegliep en dacht bij zichzelf, ik hoop dat ik ook nog eens iemand net zo blij kan maken. Wat een geluksdag!

 

Qualia voelde zich goed. Ze had haar handen diep in haar zakken gestoken en wandelde vol goede moed door het bos. Ze voelde iets kleins prikken aan haar vingertoppen in haar broekzak…Wat was dat? O, ja nu voelde ze het, het was het eikeltje, ze glimlachte. Ze pakte het uit haar zak en keek om zich heen. Vastberaden liep ze naar de allermooiste plek in het midden. Even keek ze om zich heen, ja, ze wist het zeker, het uitzicht vanaf deze plek was prachtig. Ze bukte en schoof wat sneeuw opzij en legde het eikeltje in het zand, toen pakte ze wat bladeren en bedekte het eikeltje er voorzichtig mee. Ze legde er wat stenen en takken op en bouwde zo een klein muurtje eromheen zodat de eekhoorns en andere dieren het niet op zouden eten. Toen pakte ze haar schrijfblokje uit haar zak en tekende een kaartje waarop ze aangaf welke bomen er om de open plek heenstonden zodat ze de eikel in de zomer terug zou kunnen vinden.

Ze wist wel dat het jaren zou kunnen duren voordat het eikeltje een grote boom zou zijn, en ze wist ook dat het niet zeker was dat dit ene eikeltje sterk genoeg zou zijn om uit te groeien tot een grote boom, maar het was een pogng waard. Ze nam zich voor om alle eikels die ze kon vinden met wat bladeren te bedekken, uiteindelijk zou er vast eentje gaan groeien dat wist ze zeker. Ze ging rustig zitten en keek naar de bomen en bedacht hoe fijn het zou zijn om hier te wonen.

Ineens hoorde ze gefladder en ze voelde dat er iets kleins en lichts landde bovenop haar hoofd. Ze bleef heel stil zitten tot ‘het’ luidkeels een liedje begon te fluiten. Ze kon niet zien wie het was, omdat het op haar hoofd zat, maar het was zeker niet de ijsvogel, die had een ander fluitje. Maar wie dan wel? Na een tijdje vond ze het toch een beetje ongepast om niet te zeggen dat ze er zat, dus zei ze heel zachtjes om het vogeltje niet aan het schrikken te maken: “Zeg lief vogeltje, sorry hoor, maar je staat op mijn hoofd te fluiten. Wil je niet even op mijn hand komen zitten en kennis maken?” “Wie, wat? Potjandorie….” het vogeltje schrok zich een hoedje, en keek verbaasd en een beetje gepikeerd om zich heen. Wie haalde het in zijn hoofd om hem te verzoeken ergens anders plaats te nemen? Dat bepaalde hij zelf wel. Hij was tenslotte de koning van het bos, zeker in de winter. Hij keek naar beneden en zag nu waar hij op was geland. “Oh, verhip, ik dacht dat dit een boom was!”  floot hij verontwaardigd en zijn staartje wiebelde opgewonden heen en weer. Hij fladderde een verdieping lager en landde op Qualia’s hand. Hij keek haar met een scheef hoofdje aan en zei verontwaardigd: “Jij hebt eikenbladeren in je haar…!” “Yep, dat klopt, is daar iets mis mee?” lachte Qualia.

“Maar, dan ben jij het meisje met de bladeren in haar haar….? Qualia keek verbaasd; “Nou eh…. ik ben inderdaad één meisje met bladeren in het haar. Maar of ik hét meisje ben…Wat bedoel je precies? En wie ben jij?”

“Wie ben jij, tututu?” sputterde het vogeltje verontwaardigd. “Ken je mij dan niet? Dat is toch niet te geloven!”…. “Ik” en hij deed zijn kleine borstje zo ver mogelijk vooruit, “… ik ben de koning, de w i n t e r k o n i n g ! Er zitten bladeren in jou haar…maar je bent helemaal geen boom” zei hij nog een keer verbaasd. Qualia trok geamuseerd een wenkbrauw omhoog en onderdrukte een glimlach. Ze zei: “Ja, goed gezien meneer de winterkoning.”

Het kleine winterkoninkje keek haar nu met zijn bruine glanzende oogjes bedachtzaam aan. Zijn kroontje was in alle commotie een beetje scheef gezakt op zijn hoofd. En ineens schoot hem iets te binnen en hij riep: “Maar dan zoeken ze jou!” Ondertussen deed hij verwoedde pogingen om zijn kroontje weer recht te zetten. Qualia moest lachen want het kroontje ging steeds raarder zitten en ze vroeg verbaasd: “Wie zoekt mij?” “De bosfeeën natuurlijk, wie anders” antwoorde de winterkoning wijsneuzerig. “Bosfeeën, maar die bestaan toch niet?” zei Qualia trok een bedenkelijk gezicht. “Jawel, natuurlijk wel” zuchtte de winterkoning nu buitengewoon geïrriteerd door zijn afzakkende kroontje. Hij toverde een spiegeltje uit zijn zak tevoorschijn om het eens even goed te bekijken en praatte ondertussen verder terwijl hij naar zijn eigen spiegelbeeld keek en vervolgde: “Je ziet ze natuurlijk pas als je het gelooft.” Ze keek nog eens goed naar hem en dacht bij zichzelf misschien is hij wel niet goed snik die winterkoning. De winterkoning kon aan haar gezicht zien dat ze dacht dat hij niet lekker was en was behoorlijk verontwaardigd. “Je begrijpt er echt niks van he?” zei hij alsof zij heel erg dom was. “Nee, inderdaad, ik begrijp werkelijk niet wat je bedoeld…” zei Qualia. Ze begon nu ook een beetje geïrriteerd te raken door de ijdele wijsneus. “Nou..” zei de winterkoning nu heel zachtjes en zijn staartje ging nog iets meer rechtop staan. “Als je iets niet gelooft dan kan je het natuurlijk ook niet zien.” “Hoe bedoel je?” zei Qualia. “Pas als je geloofd dat iets er is dan ga je het zoeken” vervolgde de winterkoning “totdat je het gevonden hebt. Je moet vertrouwen hebben en heel veel geduld hebben om te kunnen zien wat er werkelijk is, bijvoorbeeld de kist met goud aan het einde van de regenboog, niemand geloofd het maar hij is er wel…”

 

Ineens hoorden ze een opgetogen stemmetje fluiten: “Goud, goud? Wie heeft het over mij?” En er kwam een piepklein vogeltje aangefladderd. “O, nee he” zuchtte de winterkoning, “We hadden het helemaal niet over jou.” “Oh, sorry,” piepte het piepkleine vogeltje,“Neem me niet kwalijk meneer de winterkoning. Ik dacht dat ik mijn naam hoorde.” Hij had een prachtig piepklein goudkleurig hanekammetje op zijn hoofd. Vandaar dat men hem het ‘goudhaantje’ noemde. De winterkoning was een beetje jaloers op het prachtige gouden hanekam die altijd mooi zat bij het goudhaantje en niet te vergelijken was met zijn scheefgezakte nep kroontje, vandaar dat hij zo onaardig deed en snipte “Wat doe jij nog hier? Ik dacht dat jij in de winter het land uit was..? Jij bent toch gewoon alleen in de zomer hier op bezoek?

Het goudhaantje keek hem even verdrietig aan en zei: “Eh…Ik wilde wel op reis maar ik mocht niet. Dit jaar was ik aan de beurt om thuis te blijven en ons plekje in het bos beschermen, de rest van de familie zit in het zuiden…”.

De winterkoning kreeg een kleur van schaamte toen hij het verdrietige gezicht zag van het goudhaantje en het boze gezicht van Qualia die niet begreep waarom de winterkoning zo onaardig deed. “Sorry” fluisterde hij zachtjes en schaamde zich diep.

Qualia was helemaal verliefd op het schattige goudhaantje en zei: “Wat ben jij een dotje!” “Ja, he” zei de winterkoning nu vol overgave, wat een mooi hanekammetje heeft hij he? Net echt goud.” Het goudhaantje keek hun nu allebei dankbaar aan. Zijn snaveltje was net iets korter dan dat van de winterkoning. En zijn lijfje net iets kleiner bovendien klapper-snavelde hij van de kou. Hij was tenslotte een van de kleinsten in het bos en de winter speelde hem erg te parten. Hij vloog op Qualia’s schouder en vroeg: “Mag ik misschien heel even onder jou warme kraag alstjeblieft?” En zonder op een antwoord te wachten kroop hij er al onder ‘Ha, oho…mmmmm…lekker warm” glunderde hij. En vroeg toen nieuwsgierig “Waar hadden jullie het dan over?” “Over de bosfeeën” antwoorde de winterkoning. “Deze jongedame gelooft niet dat ze bestaan en zo lang als ze het niet gelooft kan ik haar niet naar de feeën toebrengen.” Uit de dennenboom achter zich hoorde Qualia ineens een heleboel vogeltjes door elkaar heen fluiten, “Wat gelooft ze niet?” “Let toch eens op sukkel, ik moet altijd alles uitleggen.” “Ze gelooft het niet?” “Gelooft ze het niet? Dat de bosfee bestaat?”  “Waarom dan niet?” “Omdat ze er nog nooit een gezien heeft…” “Aaaah…Tja mensen hebben ook altijd haast, dan ook niet wat er is…altijd in gedachten dat zijn ze” “Ja, wat moet ik nog allemaal doen, wat zei die, en wie doet dat, zelden echt aanwezig”

Ze keek omhoog en telde één, twee, drie pimpelmeesjes en wel vier koolmeesjes in de takken van de denneboom. Het leek wel een kerstboom met kleine ronde vogels als kerstballen. Ze moest lachen en vroeg nieuwsgierig: “Dus jullie geloven allemaal dat ze bestaan?” “Geloven? We weten het gewoon.” Antwoordden ze eenstemmig. Qualia zei wijfelend: “Maar als ik iets niet zie, dan is het er toch niet?”

Ze zag negen kleine hoofdjes tegelijkertijd hun hoofd schudden.“Oh, jeetje” piepte het kleine goudhaantje. “Er is zoveel wat we niet kunnen zien of kunnen horen, tjiep. Maar het is er wel. Je weet toch dat we allemaal andere dingen kunnen zien? Hoewel jij ook hele mooie grote ogen hebt, kan ik toch drie keer beter zien dan jij. Als jij een vogel was, oei oei, dan zou je het zwaar te stellen hebben. Je zou niets te eten kunnen vinden vanuit de lucht, want erg ver kan je niet kijken, je zou alleen overleven veilig in een kooitje als iemand je zou voeren.” De winterkoning grinnikte bij de gedachte en vervolgde. “Ik fluit, jij praat, we kunnen elkaar alleen begrijpen omdat we in het sprookjesbos zijn…” vervolgde het goudhaantje. “Dus als ik de feeën kan zien en jij niet, bestaan ze dan niet of moet je gewoon vertrouwen op dat wat ik je vertel?”

Qualia was er even stil van. Ze wist dat dieren  allemaal andere zintuigen hadden. Je weet wel, oren en ogen, die andere dingen konden. Zelfs mensen waren verschillend, ze kende iemand die andere kleuren zag dan zij en iemand die niets kon horen. Toch had ze altijd gedacht dat wat zij zag echt was en dat wat ze niet zag, ook niet bestond, maar nu ze er zo over nadacht was dat inderdaad helemaal niet waar. Er was een heleboel dat er wel was maar zij niet kon zien.

Dus ze moest vertrouwen op wat ze beweerden? Het goudhaantje vloog nu naar het puntje van haar vinger, keek recht in haar ogen en knipperde een paar keer met zijn mooie lange wimpers en zei: “Je moet vertrouwen op je gevoel. Niet op de winterkoning of op mij of op wie dan ook, maar ook niet alleen op dat wat je ziet.” Even wisselde hij een blik van verstandhouding met zijn vriendjes ze knikten instemmend en voordat Qualia begreep wat er gebeurde werd ze opgetild door honderd duizend piep kleine vogeltjes en vloog ze samen met hen door de lucht. Overal op haar lichaam zat wel een vogeltje, duizenden zachte veertjes bedekten haar lichaam. “En” vroeg het goudhaantje “Wat voel je?” En Qualia keek naar haar voeten die door de lucht zweefden en ver onder haar was het bos en ze stotterde: “Ik, ik… vlieg”

“Kan dat?” Vroeg het goudhaantje..” “Nee…dat kan niet….maar het is wel zo…ik vlieg.” De vogeltjes vlogen weer met haar naar beneden en lieten haar zachtjes landen in het grasveld. En toen begreep ze dat niet alles altijd te begrijpen was. Dus de bosfee zoekt mij om ene ‘Jove’ te helpen… Ja knikte de winterkoning opgelucht dat ze hem geloofde. Maar wie is Jove? Vroeg Qualia. Jove is een jongen van jou leeftijd die woont op een wolk.

 

Ze dacht ineens weer aan de jongen op het ijs en vroeg aan de winterkoning: “Kan het zijn dat ik hem op het ijs zag liggen?” “Waar?” Vroeg de winterkoning verbaasd. “Op de bevroren plas, gister…” Gisteren… dacht ze bij zichzelf, het leek wel jaren geleden….De winterkoning antwoordde “Nee hoor, je kan hem niet zien, hij is zo transparant als water. Wat zeg ik? Hij is water, ik bedoel; hij bestaat helemaal uit water…” Zei de winterkoning en ineens schoot hem iets te binnen, hij fronste zijn wenkbrauwen en dacht heel diep na. Toen vroeg hij: “Wat zag je dan precies?” Qualia antwoorde: “Ik zag de blauwe vos en voor haar lag een mooie jongen hij leek wel van ijs. De vos vertelde dat hij Jove heette.” De winterkoning keek verbaasd: “De grijze vos?”Die kende hij natuurlijk wel, “Zij steekt wel eens over naar de andere kant…” mompelde hij diep in gedachten verzonken. “Steekt wel eens over?” vroeg Qualia. “Ja, de vos leeft in alle werelden, hij is zichtbaar voor iedereen die diep graaft. Als Jove op het ijs geland was dan zou de vos zeker komen om te. helpen. Dus dan zou jou verhaal kunnne kloppen”

Even aarzelde hij en toen ineens begreep hij het, en riep: “Maar dan is Jove bevroren daarom kon je hem zien! Ken je Jove? Qualia schudde haar hoofd..”Nee, ik ken hem niet”.

 

“Aha” zei de winterkoning en vertelde wat jij natuurlijk al lang weet dat Jove de zoon van de god van donder en bliksem en zijn moeder is de godin van de zee. Hij woonde op een grote wolk en moest die besturen maar hij was eenzaam en onzeker waardoor zijn hart bevroor en toen kwamen de boze geesten en verleidden hem jaloers te worden op alles en iedereen waardoor hij niet oplette en toen is zijn wolk tegen een andere wolk aangeknalt. Daarop sloeg de bliksem in, in de mooie oude eik. Heb je dat niet gezien, de grote oude eik?”

 

Qualia keek hem met grote ogen aan. “Wat zeg je…Jove veroorzaakte de bliksem?” Vroeg ze en haar stem sloeg over. Het winterkoninkje zat helemaal in zijn verhaal en merkte niet dat haar ogen glazig werden van de tranen en haar lippen dun en ze met haar tanden begon te knarsen. Hij ratelde maar door  en zijn staarttje wiebelde op en neer van enthousiasme: “Ja, nou ja, als je het zo wil zien, hij was woedend en jaloers en zijn wolk kleurde donkerblauw van al die ellende, en toen kwamen alle andere wolken op hem af. Ja en eentje die knalde toen tegen hem aan en toen bliksemde het. Dus als hij niet bezeten was geweest door de jaloezie… Hoewel ik daar mijn vraagtekens bij zet hoor, er gaat altijd wel eens iets mis he, niemand kan altijd opletten. Maar ja..als je iemand de schuld wilt geven en denkt dat je zelf nooit per ongeluk iets fout zal doen…Mooi balen voor die jongen. Hij vond het zo erg en nam het zichzelf zo kwalijk dat hij huilde en huilde tot zijn wolk bijna leeg was en blijkbaar is hij toen op de aarde terecht gekomen. Een bizarre speling van het lot zou je het kunnen noemen. Dat was zijn grootste wens en die ging in vervulling, hij was op de aarde. Maar waarschijnlijk kon hij niet bewegen omdat hij bevroren was. Zijn ouders hebben toen ze het hoorden een nieuwe wolk gestuurd om hem weer omhoog te halen, de andere wolk was veranderd in hagel en sneeuw, maar zodra de wolk opsteeg begon het meteen weer te regenen.”

Hij stopte en zijn snavel viel wijdopen toen hij Qualia gezicht zag.

Ze had haar vuisten gebald en haar ogen builden uit haar kassen en haar lichaampje trilde en schokte. Zijn ogen werden groot van verbazing en hij vroeg: “Wat is er in vredesnaam?” Haar stem trilde en sloeg over toen ze probeerde te praten en op een raar toontje zei: “Daar woonde ik!”

“Eh…waar woonde jij?” Vroeg de winterkoning met een wenkbrauw omhoog hij rook nu toch wel onraad er was hier iets niet pluis want het meisje zag er nu echt héél boos uit. Er groeiden haren op haar tong, haar neusvleugels trilden er er kwam rook uit en haar ogen waren zwart in plaats van blauw met dikke rode aders. Haar kleine oortjes waren knalrood geworden en spits en er groeiden twee horentjes op haar hoofd. “Ik woonde in de oude eik”…sliste ze. “Oops”… zei de winterkoning en fladderde voor de zekerheid een takje achteruit. “Woonde jij in het lila huisje?.”

“Jaaaaah!” Gilde Qualia nu hysterisch en de vlammen kwamen uit haar mond ze kookte over van woede er kwam nu zelfs stoom uit haar oren. “Eh…Dan wil je waarschijnlijk op dit moment liever niet helpen…” zei het winterkoninkje en kon het antwoord al raden. Hij zuchtte een beetje teleurgesteld en liet zijn hoofdje zakken tussen zijn schouders en keek hij somber naar boven naar de wolken, arme Jove… De enige die hem zou kunnne helpen was waarschijnlijk de laatste die hem wilde helpen. “Helpen? Nee, natuurlijk wil ik niet helpen!” Krijste Qualia. “Wat denk jij nou?” Ze wilde niets meer met de winterkoning te maken hebben en al helemaal niet met die Jove. Ze draaide zich woest om, lette niet op waardoor ze keihard met haar hoofd tegen een dikke tak van de oude wilg aanstootte. Die was daar natuurlijk expres gaan staan omdat ze zich zo aanstelde. Ze bleef met haar voet hangen achter een dikke wortel, en viel achterover met haar kont in de modder. Ze spartelde met haar armen en benen en probeerde overeind te komen maar er was helemaal niets om zich aan vast te klampen. De oude wilg hield haar goed vast tussen zijn wortels, hij hield helemaal niet van mensen die woedend werden en wilde rust om zich heen. Qualia keek naar haar kleren, haar mooie rode jasje…haar geluks mayo, haar mutsje…alles zat onder de modder. Op haar voorhoofd verscheen nu ook een dikke rode bult ze kon hem voelen. Honderden gedachten spookten door haar hoofd, “Hoe kon hij zo stom zijn, waarom had hij, waarom had hij niet” haar hoofd knalde bijna uit elkaar. Ze wenste dat hij voor altijd bevroren zou blijven “ARGH!” Brieste ze. Ze zou hem in stukjes hakken als ze hem nog een keer op het ijs zag liggen, ijsklontjes van hem maken. Ze wilde dat hij zich net zo ongelukkig zou voelen als zij zich voelde. Nee, liefst nog veel ongelukkiger! En de winterkoning, die stomme tetteraar die zo’n vervelend jong ook nog wilde helpen, die wilde ze met zijn hele familie aan een saté stokje rijgen, grillen, in de satésaus dippen en daarna voeren aan de wolven of de varkens..of of….

 

Het vogeltje bekeek haar een tijdje met zijn hoofdje scheef aan, terwijl ze liep te tieren en zuchte. Dit duurde wel erg lang, dacht hij bij zichzelf, misschien was het tijd om in te grijpen… Hm ja, het was hoog tijd, ze was helemaal aan het doordraaien. Als hij niet op zou schieten zouden weldra die verbitterde zuurpruimen komen, met meneer Baron de Haat en neid voorop. Die zou zijn vingers aflikken bij zo’n willig slachtoffer…Snel toverde hij zijn kleine spiegeltje tevoorschijn en liet het langzaam en voorzichtig naar beneden zakken.

Qualia, schuimbekte en piepte inmiddels als een varken, maar toen ze iets zag glinsteren keek ze verward omhoog. Wat was dat? “Grrrrr, quiekx, slidder, slik?” Knorde ze en keek in het spiegeltje en zag haar eigen gezicht en week angstig achteruit; ‘Skieeek!’ Het speeksel vloog in de rondte terwijl ze haar hoofd schudde en betaste en toen nog een keer in de spiegel keek…. “Wie is dat?” Vroeg ze en struikelde nu achteruit over de wilgen wortels en begon te bibberen toen ze zich realiseerde dat zij hetzelf moest zijn. Ze keek nu doodsbang naar de winterkoning en vroeg: “Ben ik dat?” De winterkoning zei kalmpjes “Ja, dat ben jij…” “Oh nee…” De oude wilg zag dat de woedeaanval voorbij was en liet het meisje nu voorzichtig los. Qualia keek naar haar handen en zag dat ze veranderd waren in klauwen, en toen ze naar haar voeten keek zag ze dat ze hoefjes had.  “Tja, je wordt er niet mooier op als je boos bent…” lachte de winterkoning.

Hij haalde het spiegeltje weer omhoog en stopte het in zijn zak. Qualia’s hart klopte in haar keel, en ze zei: “Maar…waarom? Hoe kan dat nou? Waarom lach je zo gemeen, dit is toch verschrikkelijk? De winterkoning knikte. Net zo verschrikkelijk als een familie aan een satestokje reigen bedoel je?” Qualia kreeg een kleur en vroeg: “Heb ik dat hardop gezegd?” “Nee” Antwoorde de winterkoning, “maar ik hoorde het je denken”. “Sorry” zei Qualia, ik was ineens heel boos, zo boos, ik ben nog nooit zo boos geweest…” “Tja” knikte de winterkoning “dat was te zien.” Qualia ging zitten op een tak, en zuchtte; “Ik wil er helemaal niet zo uit zien…” “Dan tel de volgende keer als je boos wordt maar even tot tien” rijmde de winterkoning en vond zichzelf nogal grappig. Qualia stond op en begon alweer een beetje rood aan te lopen, dus zei de winterkoning snel: “Zeg Oeh-hoe!! Je weet wel, A d e m e n”

Qualia keek hem met grote ogen aan. Ken jij de uil? O, ja  a d e m e n…’ “Oeeeeeeeeeehhhh-, een twee drie, vier, vijf…ze trilde nog steeds, zes zeven acht negen tien…diep in, en ‘hoeeeeeeeeeehhhh’ diep uit. En automatisch wiebelde ze met haar rechter teen. Oh gelukkig, het bokkenpootje verdween, daar was haar voet weer, en de ander… Oh, wat fijn, daar was haar andere voet ook weer, ze voelde aan haar neus, en oh, gelukkig haar neus voelde weer normaal.  Ze strekte en deed haar kin omhoog en voelde in haar haar, de horentjes waren verdwenen, ze voelde nog wel een dikke bult op haar hoofd. Maar dat was gelukkig niet zo erg, die zou vanzelf verdwijnen.

Het winterkoninkje leunde achterover en wachtte geduldig tot ze weer zichzelf was en vroeg toen nieuwsgierig: “En? Voelt dat beter?”  “Ja, ja heel eerlijk gezegd, het lucht nogal op..” zei Qualia. “Maar dat ik er zo uitzag als ik boos wordt dat wist ik niet. Ik hoop dat ik nooit meer zo boos word.” “Ha, ha, dat lukt je natuurlijk nooit. Geeft ook niks, we worden allemaal wel eens boos” zei de winterkoning. Als je er de volgende keer maar aan denkt goed te blijven ademen en even met je tenen te wiebelen zodat je niet ontploft als een ballonnetje. “Ik ben wel nog steeds boos op Jove. Waarom lette hij niet op?” Zei Qualia. “Het was ons mooie huisje, het was mijn thuis.” “Ja, zei de winterkoning, ik snap dat je heel erg verdrietig bent omdat jullie mooie huisje is afgebrand. En nu ben je boos op Jove omdat je denkt dat hij het expres deed. Maar, jij knalde net ook tegen de tak aan toen je boos was. Soms ben je zo woedend dat je niet meer weet wat je doet.”  “Jij ook?” Vroeg Qualia, “Jazeker” antwoorde de winterkoning “Ik ook. Ik doe natuurlijk mijn best om zo snel mogelijk weer te goed te ademen, want dan kan ik beter nadenken. Ik denk dat je Jove heel leuk zou vinden als je hem op een andere manier had leren kennen. Jullie houden allebei van gezelligheid en de natuur. Wat denk je hoe vaak Jove over de rand van de wolk hing om naar jou en de kruikman te kijken? En naar alle andere kinderen die aan het spelen zijn? Quailia keek verbaasd naar de winterkoning, “Echt?” “ Ja natuurlijk. Jove is onzichtbaar dus niemand ziet hem, niemand speelt met hem, alleen de wind en de zon zien hem. Qualia dacht aan alles wat ze had meegemaakt en hoe leuk dat was geweest, ze snapte wel dat het niet zo leuk was als je alleen op een wolk woonde om te zien dat anderen samen gezellige dingen deden.

Nu begreep ze wel dat hij het niet express had gedaan. Ze kon zich goed voorstellen dat het heel eenzaam moest zijn, als niemand je zag en je hoog boven in de lucht woonde op een grijze wolk. Heel even had ze zich misschien net zo gevoeld als hij, toen ze bij haar afgebrande huis stond en ook alles kwijt was. Ze keek naar de winterkoning met een vastberaden blik in haar ogen en de winterkoning glimlachte en zei: “Nu wil je hem ook wel helpen he?” “Ja…inderdaad” lachte Qualia, “Vertel het maar, wat kan ik doen?” “Dat weet de bosfee” zei de winterkoning met vastberaden stem, als je kan geloven dat de bosfee bestaat, dan kan ik je nu naar haar toe brengen.

Qualia knikte, ze geloofde nu zeker dat de bosfee bestond even dacht ze terug aan de horentjes op haar hoofd, ohoo wat had ze er eng uitgezien…niet meer aan denken zei ze tegen zichzelf, dat was verleden tijd.

“Spring maar achterop” zei de winterkoning en zette zich schrap zodat ze op hem kon klimmen “dan breng ik je naar haar toe.” Haar hart klopte van opwinding, vliegen op de rug van een vogel, hoe geweldig was dat? Toen klom ze voorzichtig op de winterkoning en sloeg haar armen om zijn nek en hield zich stevig vast. Hij begon met zijn vleugels te klapperen, hortend en stotend steeg hij op en plofte enkele meters verder weer neer, Qualia keek verschrikt en de winterkoning zei puffend terwijl hij bijna door zijn knieen zakte: “Lieve schat, je moet je wel een beetje lichter maken..Anders kom ik nooit van de grond” “ Oh..ja maar, euh” stotterde Qualia met een rood hoofd en voelde zich nogal opgelaten. “Maar hoe dan?” Een beetje onzeker liet ze zijn halsje los en pakte hem bij zijn vleugels beet. “Nou je weet wel a d e m e n…”

Qualia dacht aan die ene keer dat ze in stroop veranderd was, wat had de uil ook alweer gezegd, a d e m e n…“O, ja!” Ze knikte ijverig en toen begon ze te ademen: Oeeeeeeeeeeh-hoeeeeeeeeeeehhh. De winterkoning begon te flappen met zijn vleugels en daar ja! Daar gingen ze de lucht in. Ze vlogen hoog over de toppen van de bomen tot diep in het bos. Qualia zag het meertje liggen van de ijsvogel, het glazen huis van de handenman en de open plek in het bos waar ze de eikel had geplant. Ze zag de oude afgebrande eik staan bij de grote plas, de zon scheen en het water schitterde en ze genoot van het vliegen. Het was heerlijk warm tussen de veren van de winterkoning, en ze legde haar hoofd op zijn rug en keek over zijn schouder naar beneden. De winterkoning zette in voor de landing en vloog naar een open plek tussen de dennen. Qualia liet zichzelf van zijn rug glijden en bedankte de winterkoning. “Dat was spannend! Dankjewel!” Zei ze. “Ja leuk he?” Zei hij, en dacht bij zichzelf poeh, poeh, dat was de eerste en de laatste keer, nog even en hij was naar beneden gedonderd maar dat hoefde niemand te weten.

Qualia keek nieuwsgierig om zich heen, ze zag niemand. Even begon ze weer te twijfelen, maar ze wilde niet twijfelen, er was tenslotte zoveel gebeurd dat wonderbaarlijk was, waarom zou de bosfee niet echt kunnen bestaan. Ze moest ophouden met haar ogen te zoeken naar de bosfee, ze sloot haar ogen en probeerde te voelen of er iemand was.

Ze hoorde de winterkoning roepen: “Hallo! Ik heb Qualia gevonden!” Even was het doodstil in het bos en toen klonk er geritsel tussen de bladeren en toen antwoordde heel dichtbij een zachte mooie vrouwenstem: “Dag winterkoning… Wat geweldig, misschien zijn we dan nog net op tijd. We hadden de moed al bijna opgegeven” Qualia kon het niet laten om haar ogen een piepklein beetje open te doen en zag door een smal spleetje dat het winterkoninkje tegen iemand hoog boven in de bomen sprak, hij straalde van trots en had zelfs zijn kroontje respectvol afgezet en maakte een diepe buiging waarbij zijn snaveltje bijna tegen zijn knieen aankwam. Toen schuifelde hij heel snel een heleboel pasjes achteruit waardoor Qualia ineens alleen vooraan stond. De stem richtte zich nu tot Qualia: “Hallo lieve Qualia, je mag je ogen wel open doen hoor, we hoopten al dat iemand jou zou vinden, wat fijn dat je zo snel gekomen bent.” Qualia keek met grote ogen omhoog naar waar het geluid vandaan kwam en daar in de bomen zag ze waarachtig een hele prachtige verschijning zitten. Het was een vrouw met prachtig lang wit haar dat glansde van de dauwdruppels, mooie grote grijsblauwe ogen met lange donkere wimpers, een hoog voorhoofd en een lange rechte neus met volle lippen, hoge jukbeenderen en een lange slanke hals. Haar gezicht was bezaaid met zachte fijne rimpels die getuigden van een lang en bijzonder leven. Ze droeg jurk van lichtgroene en bijna transparante bladeren die glanzden als satijn, bezaaid met grote dauwdruppels die als pailetten op de bladeren lagen en schitterden in de zon. En ze sprak: “Wij denken dat jij ons kan helpen.” “Ja..euh..dat heb ik gehoord.” stamelde Qualia. Ze was zo gefascineerd door de verschijnling van de mooie dame dat ze helemaal vergeten was waarom ze eigenlijk was gekomen.

Snel vermande ze zich en vroeg :“Maar hoe dan?” De bosfee sprak: “Sinds het ongeluk hier in het bos blijft het regenen uit Jove’s wolk. De druppels volgen elkaar zo snel op dat de grote rivieren al buiten hun oevers zijn getreden en het land is overstroomt. Mensen verdrinken en huizen staan onder water. Jove kan zichzelf niet vergeven wat er gebeurd is en zijn wolk blijft maar regenen en zweeft stuurloos rond door het hele land. Weet je nog hoe het was toen jij alles grijs zag?.” “Ja” knikte Qualia “Tot ik de eikel vond toen dacht ik na en ineens herinnerde ik me eraan dat er uit een eikeltje weer een nieuwe boom kan groeien en toen zag ik weer kleur.” De vos hielp me natuurlijk ook, en bracht me naar de handenman en… De bosfee hief haar hand omhoog om Qualia te onderbreken en zei: “Ja, Qualia dat hebben we allemaal gehoord. Daarom zochten we naar jou. Jij hebt met hulp van je vrienden maar ook dankzij je eigen moed en veerkracht een aantal gebeurtenissen goed doorstaan. Jove is helemaal alleen en denkt dat wat hij heeft gedaan onvergefelijk is. Als jij hem kan vergeven misschien durft hij dan weer verder te leven. Je weet misschien wel dat er soms dingen gebeuren, die we niet willen. Die ons verdrietig maken. “Oh ja” Qualia knikte ijverig, ze dacht aan de tijd toen de kruikman net was vertrokken, en zei: “ik ben wel eens bijna veranderd in stroop!” De fee glimlachte en vroeg: “en wat deed je toen?”  “Nou gewoon a d e m e n je weet wel. En wiebelen met je tenen enzo.” De fee glimlachte en zei: “Kijk, dat bedoel ik nou. Dat weet lang niet iedereen, sommige mensen veranderen helemaal in stroop of in ijs als er iets ergs gebeurd of ze zakken weg i het drijfzand waar ze zelf in zijn gelopen. Maar wie met zijn tenen kan wiebelen weet zichzelf te redden zelfs als alles tegenzit. Als je zoals Jove bent geboren in een land dat kaal en grijs is dan is dat je thuis ga je ervan houden. Ook al is het ergens anders mooier en beter, het is moeilijk iets te verlaten dat je altijd al kende. Zo is het ook met zelfmedelijden, het is moeilijk om het achter je te laten. Jove heeft kleur nodig, maar hij is bang voor verandering en als hij niet durft te veranderen zal hij altijd een grijze wolk blijven. “Jij bezit de gave om als alles grijs is om je heen weer kleur te vinden in jezelf en die door te geven aan anderen, de elven in het bos hebben jou gezien op de rug van de zilvergrijzevos. En terwijl jullie door het bos vlogen en jij je handen dieper in de vacht van je nieuwe vriend verborg kreeg de vos zijn oude kleur terug. We weten dat jij Jove ook kleur kan geven. “O ja? Maar kunnen we dat niet allemaal?” vroeg Qualia verbaasd. “Nee”, zei de elf, “ Ik bedoel ja natuurlijk, iedereen kan het, maar velen zijn het verleerd of vergeten. En de mensen die het verleerd zijn kunnen het ook niet meer uitleggen aan hun kinderen en zo verdwijnt langzaam alle kleur uit het leven van veel mensen. De bosfee vertelde verder over Jove; “Jove was nog te jong toen hij alleen op de wolk gelaten werd. De zon en de wind pasten wel goed op hem, maar konden niet al te dichtbij komen. Als de zon te dichtbij zou komen zou Jove natuurlijk verdampen, en de wind kan niet dichterbij komen, want dan blaast hij de wolk weg. En hoe meer Jove leerde over de wolk waarop hij woonde en wat er allemaal kon gebeuren hoe banger hij werd. Er was niemand die hem gerust kon stellen.

Hij dacht dat het goed was om zijn wolk te behoeden voor veranderingen en deed zo zijn best dat hij geen tijd meer had voor iets anders. Niet eens meer voor zichzelf. Hij werd eenzamer en eenzamer omdat iedereen die hij kende hem en zijn wolk zou kunnen veranderen. Hij wist niet dat hij overal bijhoorde, dat hij als sneeuw op de aarde zou vallen tussen de mensen, dat hij als regen voor water kon zorgen daar waar de mensen hem nodig hadden, dat hij weer in de zee zou kunnen spelen als hij maar durfde te veranderen in een druppel. Hij wisten niet dat kinderen met rubberen laarzen in zijn plassen zouden dansen, dat ze hem zouden drinken, in hem zouden zwemmen, dat hij in hun warme handen gekneed zou worden en mee zou kunnen spelen in een sneeuwbalgevecht, dat hij zou kunnen kleuren als een regenboog en iedereen hem zou zien. En er was niemand die het hem vertelde. Hij voelde alleen maar dat hij graag mee wilde doen, maar wist niet hoe en als je niet meer weet hoe dan wordt je hart heel koud zo koud tot je bevriest en niets meer voelt. En toen kwamen de boze geesten die zijn trieste gedachten bevestigden omdat ze niet beter wisten. En hij werd woest en als je woest wordt gebeuren er ongelukken zoals je weet.” Het viel even stil en Qualia staarde voor zich uit, wat een triest verhaal, wat een pech dat Jove helemaal alleen was geweest, geen kruikman, geen uil om hem te helpen. Wat had zij een geluk gehad. En de vos…de blikken hadden meer gezegd dan woorden. Als de vos niet zo had gekeken zou ze de eikel dan niet meteen weer weggegooit hebben? Ze wist het niet maar ze wilde Jove graag helpen en vroeg:“Kan ik Jove dan laten zien hoe hij met zijn tenen moet wiebelen?” Vroeg Qualia.

“Ja, maar dat kan alleen als jij je eigen bron hebt gevonden.” Antwoorde de bosfee. Qualia keek vragend naar de bosfee en toen ineens herinnerde ze zich aan de kruikman, had hij niet ook daarover gesproken? De bron, ja hij had lachen op de steiger gelegen en naar zichzelf geknipoogd en verteld dat ze moest zoeken naar een wenteltrap. Qualia keek naar de bosfee die haar handen in haar schoot had gevouwen en ontspannen zweeg. Haar jurk schitterde en Qualia vond haar zo mooi dat ze het liefst tegen haar aan was gaan slapen. De bron, ze moest haar bron vinden. Ze dacht aan de handenman en haar kamer, zou de bron daar ergens zijn? Ze had geen wenteltrap gezien, was er dan nog een andere ingang. Ze wist ook niet meer waar de gladde beuk stond waarin de gang was van de handenman.

 

Ik werd wakker van de zon die op mijn hangmat scheen. Jeetje wat had ik lang geslapen. Ik keek op mijn telefoon en zag dat het al 11 uur was. Mijn dagen in het bos zaten er bijna op. Ik zou weer moeten gaan werken die maandag en ik had Qualia nog steeds niet gevonden, maar ik voelde me gelukkig daar in het bos. Ik stond op kookte wat water voor thee op mijn gasbrander en kookte een eitje erin. Ik ging aan de houten picknicktafel zitten om het verhaal op te schrijven. Ik begreep niet goed hoe het zat, was is nou steeds aan het dromen of bestond de vos echt? Was het belangrijk? Misschien moest ik maar gewoon geloven dat de vos bestond, ik had het gevoel een heleboel nieuwe vrienden te hebben gevonden in mezelf en dat maakte me rijker dan ooit. Ik begon te schetsen en tekende de vos, ik dronk een slokje thee en schreef het verhaal verder op en toen de vos me aankeek vanaf het papier verdween ik in mijn gedachten en zag ik Qualia op de open plek in het bos staan en hoorde de bosfee zeggen:

 

“Als je iemand wilt helpen moet je je eigen bron hebben gevonden anders raak je ook jezelf kwijt. Je kan niets geven aan anderen als je nog niet weet waar je gelukkig van wordt. Veel mensen vergeten dat, ze helpen anderen en vergeten zichzelf en dat komt ze duur te staan. Zij zijn degenen die het eerst in het drijfzand vast komen te zitten. “Wat voor een bron dan?”Vroeg Qualia. “Je eigen bron” antwoordde de fee. “Maar wat is dat dan? Dat is een plek diep in je, waar de rivier stroomt die ons allemaal verbind. Als je die bron kunt vinden in jezelf dan kun je jezelf altijd helpen. Als je verdrietig bent kun je uit die bron energie putten, daar wonen al je herinneringen, je vrienden alle mensen en dingen waar je van houd. Je moet echter heel diep graven, dat is niet makkelijk. Wat denk je? Wil je dat?” “Ja…”Qualia dacht even goed na haar vrienden weer terug te kunnen zien bij de bron dat zou geweldig zijn en als ze verdrietig was erheen kunnen gaan en weer gelukkig te kunnen worden, dat wilde ze ook wel. Ze vroeg: Is het in hetzelfde land als daar waar ik met de handenman was?

De bosfee keek verbaasd op en zei: Heeft de handenman je je hele land laten zien? Qualia knikte. De fee keek haar doordringend aan en zei: “Dan weet ik zeker dat je een kans hebt. Wat denk je durf e het aan nog een keer daar af te dalen?”

Qualia trilde op haar benen en vroeg weifelend: “Helemaal alleen?”

De bosfee knikte: “Ja, helaas deze keer zul je het helemaal alleen moeten doen. Maar als je kan geloven dat wij allemaal bij je zijn dan zul je dat voelen. Ik hoop dat je dat kan.”

Qualia knikte en hoopte het ook. Ze twijfelde en had een beetje buikpijn maar toen dacht ze aan die vervelende geesten die vast zouden merken dat ze twijfelde en vervelende dingen inhaar oor zouden fluisteren als ze nu niet snel zou beginnen en vroeg vastberaden: “Waar is de wenteltrap dan?” “Die is er als je je ogen sluit, bedenk wel dat het niet makkelijk is de trap af te dalen. Vertrouwen is het allerbelangrijkste, hij gaat drie stappen naar beneden en vier stapjes weer omhoog, laat je daardoor niet ontmoedigen. Laat je door niets ontmoedigen, blij, vertrouwen hebben en je komt bij de bron” zei de fee en toen was ze verdwenen en Qualia stond alleen in het bos.

 

Qualia ging zitten in het gras en deed haar ogen dicht. Alles was zwart, ze zag niets… Als ik het niet geloof is het er niet….Als ik het wel geloof is het er wel…Ze hoorde de winterkoning fluiten en moest lachen hij was er nog wat fijn. Ze zocht in het donker naar de wenteltrap en toen zag ze hem. Het was een mooie oude groene gietijzeren trap met eikenhouten traptreden. Ze liep erheen en keek naar beneden maar het was te donker om te zien waar de trap heenging. Voorzichtig plaatste ze haar voet op de eerste trede en toen haar andere voet op de tweede. Het was een stevige trap dus het voelde wel veilig. Ze hield zich goed vast aan de leuning en voetje voor voetje ging ze verder. Drie stedes omlaag en woops ze stond weer boven…Wat was dat nou? Opnieuw ging ze naar beneden, één, twee, drie stappen, en woops weer stond ze boven. ARGH! Boos wilde ze nog een keer de trap af stampen, maar gelukkig bedacht ze zich net op tijd en zei tegen zichzelf: niet woedend worden Qualia, rustig nadenken. Eerst even ademen…Oeeeeeeeeeeeh Hoeeeeeeeeeeeh…en ze dacht na…als ze vier stappen terug ging dan moest ze twee treden tegelijk nemen dan zou ze uiteindelijk….ze rekende even uit, zes stappen min vier, ja ze zou dan twee stappen vooruit komen. Ze sprong en lachte: ja! Het was gelukt, ze was de trap te slim af.

Ze nam nu drie treden tegelijkertijd en daalde nog sneller af. De trap wentelde zich eindeloos tot ze ineens iets zachts onder haar voeten voelde…ze tapte met haar tenen en voelde… gras, zachte kleine groene haartjes kriebelden tussen haar tenen. Ze liep voetje voor voetje verder, één pas, twee, drie en woops ze stond weer op de trap. O, nee alweer. Ha, ze moest dus grote sprongen nemen om vooruit te komen. En daar ging ze met grote sprongen vooruit. Toen haar ogen gewend waren aan het donker zag ze in het gras een grote schep staan en een oude schommelstoel. Ze pakte de schep en begon te graven, ze schepte en schepte en groef steeds dieper en terwijl ze schepte kwamen er tot haar verbazing keurige meerkoetjes langswaggelen en eendjes. Ze stopten bij het gat om te kijken wat ze aan het doen was. De meerkoeten zagen eruit als nonnen met hun zwarte jurk met het witte kraagje. Sommigen maakten grapjes over haar. Anderen keken nieuwsgierig in het gat en vroegen: “Zoek je wat? Een schat ofzo? Die ga je daar niet vinden hoor, hooguit een dikke roze worm”. Qualia antwoordde niet. “Is er soms iemand overleden jongedame?” Vroeg een eend. Een ander smaalde toen ze niet reageerde: “Misschien graaft ze wel haar eigen graf…ghe ghe” “Wat een tijdverspilling” mopperde een ander. “Misschien zoekt ze water…”Zei een dikke tor. “Je kan toch gewoon water uit de kraan pakken, zo wordt je alleen maar vies.” riep een pissebed. Qualia negeerde ze allemaal en liet zich niet afleiden. Ze was vastberaden en wilde de bron vinden, haar bron. Na uren werd ze moe het was koud zo diep onder de grond en haar handen deden zeer. Steeds weer kwamen er andere dieren langs, sommigen werden boos en scholden haar uit, ze vonden het maar raar dat iemand daar stond te graven. Ze zeiden: “Je maakt lelijke gaten in de grond hou daarmee op, straks valt er iemand in dan is het mooi jouw schuld.” “Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg” mopperde een sjacherijnige blinde mol die ze onderweg tegenkwam.“Ga toch iets fatsoenlijks doen, en laat het gaten graven aan anderen over die het beter kunnen.” Zei een konijn dat diep onder de grond zat. Weer anderen probeerden haar bang te maken, ze zeiden: “Daar beneden zitten grote enge monsters hoor met scherpe tanden en lange nagels, die eten jou op als je nog verder doorgraaft. Daaronder is de hel. Voor je het weet zul je verbranden”.

Er waren er ook die probeerden haar te verleiden om leuke dingen te doen en zeiden: “Qualia, ga toch mee, hou toch op met graven, we gaan gezellig picknicken in de zon lekker genieten in het park. We hebben ranja en chips en koekjes en thee. Kom nou, alsjeblieft” smeekten ze. “Doe niet zo ongezellig. Dan kunnen we lekker kletsen over anderen en lieren in de zon, misschien nog wat tv kijken…” Maar ze bleef graven tot het nacht werd toen klom ze omhoog uit het gat, rolde zich op in de oude klapstoel en sliep een paar uur tot het weer licht werd. Ze stopte watten in haar oren om niemand meer te horenen groef door. Ze was nu zo diep aan het graven dat de toeschouwers haar niet meer konden zien. Ze groef en groef, de schep brak af en ze groef verder met haar handen. Ze wist dat de bron hier ergens was, ze voelde het gewoon. En toen… voelde een koele wind stromen…langs haar vingentoppen… er was een opening.

 

Opgetogen kroop ze achteruit om goed te kijken. Ze keek naar beneden en zag een paar meter onder haar een grote rivier stromen…. de rivier die met iedereen verbonden was gevonden! Haar ogen begonnen te fonkelden van blijdschap en ze werd helemaal warm van binnen.

Wat nu? Dacht ze bij zichzelf. Ze veegde het haar uit haar gezicht en pufte. Het was gelukt, het eerste stukje was gelukt ze was blij maar tegelijkertijd sloeg de onzekerheid toe. Hoe nu verder? Ze was hier nog nooit geweest, zou het veilig zijn? Verandering was goed had te bosfee gezegd…ze voelde dat ze weer een beetje stroperig werd van binnen, het was tijd om te ademen en te wiebelen met haar tenen. Even strekte ze haar armen in de lucht zo hoog mogelijk. “Oeeeeeeeeeeeh Hoeeeeeeeeeh,” riep ze luid en dat hielp. Ze boog voorover en liet zich door het gat naar beneden zakken tot ze aan haar armen hing en haar voeten boven de kade van de rivier bungelden. Één twee drie, los…en plof, ze landde met twee voeten op de grond en daar stond ze aan de rand van de heftige rivier. De rivier stroomde zo hard dat Qualia haar hartje voelde kloppen in haar keel. Ze keek omhoog naar waar ze vandaan gekomen was… er was geen weg meer terug dat was duidelijk.

Wat moest ze doen? Ze zou verdrinken als ze hierin zou gaan. Het was te gevaarlijk.

Ze keek naar het onstuimige water, zou ze hier ooit vandaan kunnen komen? Angst sloeg om haar hart. Even had ze spijt dat ze niet geluisterd had naar de toeschouwers. Was ze maar gezellig gaan picknicken. Nee…dat was geen optie geweest, ze had dit te graag gewild maar ze had niet geweten dat het zo spannend zou zijn. A d e m e n … dacht ze bij zichzelf, diep ademen, ze mocht nu niet veranderen in stroop. Ze wiebelde nog een keer met haar tenen. Nu kwam het er op aan, ze moest vertrouwen op de bosfee, op de winterkoning, het goudhaantje, de kruikman, de handenman, al haar lieve vrienden en kennissen. Ze vroeg zich af of ze vertrouwde, ja ze vertrouwde op al haar vrienden. Als dit de weg naar haar bron was, dan moest het goed zijn, ook al leek het onmogelijk, ze moest geloven dat ze het kon. Ze vouwde haar handen boven haar hoofd om te gaan duiken, ademde nog een keer diep in “Oehhhhhhh hoehhhhh en dook toen vol overgave in de woeste rivier. De rivier trok aan haar, wentelde haar rond, duizenden vissen zwommen langs haar heen. Ze vroegen zich verbaasd af waar dat kleine meisje de moed vandaan haalde om in de gevaarlijke rivier te duiken. Het was ijs en ijs-koud, ze kreeg geen lucht meer en kon niet meer ademen. Ging ze dood?

Even raakte ze in paniek en toen dacht ze aan het dansen met de handeman door de gang, ook toen duizelde het haar maar van geluk…ze dacht aan al haar vrienden, aan de kruikman, de winterkoning, het goudhaantje, de ijsvogel de zon de sneeuw en de bomen. De eikenblad..d..e..r..e n..i n….h a a r  h a a r…h a a r  m o o i e  h u i s j e…En ze glimlachte…en stopte met spartelen, het zou goed komen, dat wist ze zeker…Toen stopte alles en kon ze niet meer denken en alles werd stil. Qualia dreef bewusteloos in het water tot…Prik…prik… Er prikte iets… “Wa..  Wat..waar ben ik, wat is er…? Auwa, weer prikte iets…Ze probeerde haar ogen te openen maar haar oogleden waren te zwaar…

Ze snakte naar adem…gluk, gluk…een grote slok water kwam binnen, ze hoeste en proestte en kreeg nog meer water binnen en proestte nog een keer. Vaag zag ze iets kleins blauw, met een lange oranje snaveltje, dat haar prikte. Ze hoorde ver weg iemand roepen; “Wakker worden!”. Vier grote vissen zwommen nu naast haar, waar was ze? Maar dat was toch….jaaah.. het was Esox de snoekbaars, met zijn vrienden! Ze tilde met alle kracht die ze had haar slappe arm op en greep voorzichtig zijn vin vast en werd met grote snelheid omhoog getrokken naar de oppervlakte.

Daar was de zon, de zon en lucht. Qualia hapte naar adem en keek om zich heen, ze was boven en

was dit…haar bron? Het voelde zo goed…Uitgeput sleepte ze zichzelf op de kant en viel in het zachte groen gras. Ze was in het sprookjesbos via de juiste route…zonder de hulp van de vos…op eigen kracht…ze wist nu de weg…

De zon droogde haar kleren en toen ze bijkwam zat iedereen die ze kende om haar heen… Zelfs die vervelende pestkoppen die tijdens het graven geprobeerd hadden haar af te leiden zaten haar nu vriendelijk aan te te kijken. “Maar…maar jullie…”. “ Ja sorry lieve Qualia. We moeten dat doen, dat is onze taak als mensen gaan graven,” zei het meerkoetje nu heel lief en verlegen. De eendjes knikten instemmend. “Je weet nu wel hoe gevaarlijk het is en als je niet genoeg wilskracht hebt is het beter om te stoppen. We moesten zeker weten dat je genoeg zelfvertrouwen had om door te zetten. Zoals je weet is er geen weg terug als je bij de rivier aangekomen bent en als je opgeeft ben je reddeloos verloren.” Qualia knikte; “Oh, dus jullie wilden testen of ik het wel zou volhouden…” Ze knikten allemaal, opgelucht en blij dat ze het begrepen had.

Het was wel erg spannend geweest en ze had wel even getwijfeld maar de gedachte aan haar vrienden en het vertrouwen in hun had haar geholpen tot ze haar bewustzijn verloor maar toen… Ineens bedacht ze zich dat Esox haar geholpen had en zei: “Zonder jullie had ik het niet gered.Wie prikte mij eigenlijk wakker?” De ijsvogel fladderde even opgewonden met zijn vleugeltjes en Qualia begreep meteen dat hij het geweest was. “Dankjewel lieve ijsvogel, zonder jou was ik niet bij bewustzijn gekomen…” en toen zocht ze met haar ogen naar Esox, hij was aan het watertrappelen bij de steiger en ze liep de steiger op en bukte voorover naar haar lieve vriend en zei “Lieve Esox dankjewel en jullie ook bedankt lieve jongens” en ze bedankte ook de vrienden van Esox, die trots waren als pauwen (of vissen) omdat ze haar hadden kunnen helpen.

Qualia keek om zich heen en kon haar ogen niet geloven. Iedereen was er, iedereen die ze kende, of gekend had, allemaal waren ze er. De kruikman! Ze rende naar hem toe en vloog in zijn armen, hij lachte en tilde haar hoog de lucht in en sloeg zijn armen om haar heen. Hoe heerlijk warm was zijn buik. Hij zette haar glimlachend weer voorzichtig neer op de grond zodat ze iedereen kon omhelzen en begroeten. De vos! Oh, de vos met haar heerlijke zachte vacht en haar mooie groene ogen. De handen man glimlachte charmant als altijd en keek bewonderend naar haar opgetogen gezicht. Vrolijk lachte ze naar hem en vertelde hoe ze met zijn warme hand een gat in het ijs had kunnen maken en hoe blij de ijsvogel ermee geweest was. De handenman glimlachte blij en de ijsvogel vloog snel naar hem toe en bedankte hem hartelijk: “Wij moeten eens praten lieve handenman, je zou veel voor ons vogels kunnen betekenen in de koude winters…” “Dat lijkt me heel interessant” zei de handenman en ze spraken de hele avond met elkaar en maakten plannen om in alle vijvers in het bos kleine gaatjes te maken zodat de watervogels in de winters ook eten zouden kunnen vissen en niet zouden verhongeren.”

 

Die avond zat Qualia met al haar vrienden om het kampvuur en vertelde wat ze had meegemaakt en hoe blij ze was dat ze hun hier allemaal weer had gevonden. Tot ze zich ineens herinnerde aan Jove… O jee ik was helemaal vergeten waarom ik hier ben, Jove.. We moeten Jove helpen… De winterkoninkje fladderde naar voren en zei spijtig: “In dit geval kan alleen jij hem helpen Qualia.” “Alleen ik?” vroeg Qualia. “Ja, de bliksem raakte jou boom. Weet je nog? Als jij Jove kan vergeven dan hoeft hij zich niet meer schuldig te voelen en kan hij weer aan zichzelf denken en in alle rust de bron vinden.” “Aha”…even dacht Qualia na, ze voelde helemaal geen wrok meer, ze had hem al vergeven. En ze zei: “Ik snap inmiddels wel dat hij het niet express deed. Ik ben zelf ook wel eens heel lelijk…en doe domme dingen” en ze knipoogde naar de winterkoning, die natuurlijk moest grinniken. Toen kwam hij ter zake en vroeg: “Denk je dat je de weg terug vind naar je kamer?” Qualia knikte, ze wist nog niet hoe, maar stapje voor stapje zou ze de weg terug vinden daar vertrouwde ze inmiddels wel op. Maar nu moest ze slapen, ze was erg moe. Ze knikte en zei vol goede moed: “Morgenvroeg om 6 uur vertrek ik. Slaaplekker allemaal.” En haar vrienden wensten haar een goede nacht en gingen ook slapen.

 

Ik hoorde iets fladderen en zat weer aan de houten tafel. Een duif was op mijn bord geland en at van mijn brood. Hij schrok toen ik bewoog en vloog snel een stukje verderop. Ik gooide mijn broodje voor zijn neus en hij at blij het op. Mij thee was koud geworden en ik zag op mijn mobiele telefoon berichten staan van mijn moeder en een paar vrienden. Ik had het gevoel dat ik ze moest bellen, dat ik een heleboel oude vrienden die ik al lang niet meer gesproken had moest bellen. Ik pakte de telefoon op en draaide zonder na te denken het ene nummer na het andere. Ik vertelde dat ik in de stad was en vroeg of ze zin hadden om in het park te barbequen. Ze hadden allemaal zin. Ik pakte mijn fiets en ging snel boodschappen doen, en onderweg bogen de takken van de bomen over mijn fiets alsof ze me wilden beschermen en ik voelde me gelukkig en verheugde me op al mijn oude vrienden. Waarom had ik zo lang niets van me laten horen? Ach, wat deed het ertoe, ze kwamen allemaal vanavond. Die avond zaten we lang bij het kampvuur. Iedereen vertelde over zijn leven we aten heerlijk en dronken een glaasje wijn. Ik vertelde dat het bizarre verhaal van het meisje dat uit mij gestapt was en iedereen vond het een prachtig verhaal, ze waren benieuwd naar het vervolg alleen mijn moeder zei niets. En in het licht va het kampvuur zag ik dat ze tranen in haar ogen had. Het was laat die nacht toen iedereen naar huis fietste ik zwaaide ze uit en dacht bij mezelf hoe blij ik was dat ze gekomen waren. Ik had me niet altijd even verbonden gevoeld met iedereen misschien net als Jove met niemand kunnen delen hoe ik me voelde waardoor mijn hart koud was geworden en mevrouw van de Jaloezie en de Baron van de haat en neid waren zo te zeggen ook best vaak op bezoek geweest. Ik ging nog even wandelen door het bos, het was wel nacht maar het was volle man dus ik kon nog goed zien waar ik liep. Het was stil in het bos en in de verte zag ik de stad liggen, allemaal lampjes die banden in de kamers, allemaal mensen net als ik. Ineens hoorde ik iets klapperen, en zag voor me op het bospad de bosuil die zijn hoofd 180 graden draaide me aankeek met zijn grote ronde ogen en met zijn enorme vleugels klapperend wegvloog en ondertussen riep: “Oeeeehoeeeee, oeeeehoeeeee.” “Wow!” Mijn hart klopte in mijn keel, wat een schouwspel. Ik wandelde terug naar mijn hangmat en klom erin. Ik schreef op wat er die dag allemaal gebeurd was en viel in slaap. Die nacht droomde ik niet over Qualia maar over mijn jeugd de mensen waar ik van gehouden had en die ik later uit de weg was gegaan. Ik had ze verantwoordelijk gemaakt voor de veranderingen in mijn leven, net als Qualia Jove had kwalijk genomen dat haar huis door de bliksem was getroffen. En net als Jove was ik bang geworden voor veranderingen en was mijn hart bevroren en had jaloezie en haat en neid mij ertoe gedreven mensen niet meer te zien. Ik nam me voor om ze allemaal te bellen of the schrijven wie weet zou het nu beter gaan. Ik wilde niet een verbitterd mens blijven. De volgende ochtend pakte ik mijn spullen in en wandelde nog even naar de steiger. Ik ging op mijn buik liggen en keek naar mijn spiegelbeeld in het water. “Ik kom terug dat beloof ik” Zei ik tegen mezelf en knipoogde. Ik zei het tegen iedereen, de vos, Qualia, de kruikman, de handenman en hoopte dat ze me zouden horen, nee ik vertrouwde erop dat ze me zouden horen. Toen wandelde ik naar het appartement van de vrienden waar ik logeerde. Het was weekend en ze waren thuis, we maakten koffie en bakten samen appeltaart en terwijl ik de appels schilde vertelde wat ik gedroomt had over de vos en een meisje dat Qualia heette. We wisten dat er vossen in het bos leefde maar geen zilvergrijze. Mijn vriend was natuurkundige en moest instemmen dat niet alles wetenschappelijk te verklaren was, we kwamen we tot de conclusie dat we allemaal niet wisten wat echt waar was en dat het er in dit geval ook niet toe deed. Belangrijk was wat het verhaal voor mij betekende en ze hadden de indruk dat het me goed deed. Ik besloot contact op te nemen met de mensen uit mijn verleden waarmee ik het contact verbroken had, soms bewust en soms onbewust en die ik graag nog een keer wilde spreken. Het waren er maar vier, met drie kon ik afspreken de vierde was overleden, dat zou moeilijk worden. Ik vloog naar het buitenland om iemand te bezoeken, ontving iemand thuis en sprak met iemand over de telefoon die niet wilde spreken over vroeger. Het hielp om te zeggen wat ik destijds had gedacht, ik hoefde niet te horen wat zij toen dachten of voelden. Ik had het geprobeerd en als volwassene was het makkelijk om in te zien dat de ander het werkelijk niet kon. Het deed me goed. Toen ik iedereen gesproken had en weer tijd had voor vakantie belde ik mijn vrienden en vroeg of ik weer bij ze kon logeren. Ik zou de meeste tijd weer in het bos zijn, dus het was slechts voor enkele nachten en ze vonden het geen enkel probleem. Ze waren zelfs benieuwd naar de rest van het verhaal. Ik had al die tijd niet meer over Qualia gedroomt, het leek alsof het alleen in het park lukte. In het vliegtuig keek ik uit het raam en zag onder me de lichtjes van Nederland. Ik kon niet wachten tot ik weer terug in het park was, zou Qualia Jove kunnen helpen nu ze de bron gevonden had? Mijn vrienden brachten me naar het park, ik had verteld dat ik geen tijd wilde verdoen en ze begrepen het. We spraken af dat ik terug zou komen zodra ik Qualia gevonden had. Het was al avond toen ik aankwam bij het park, ik kon nog net mijn hangmat tussen twee bomen hangen en erin kruipen en toen viel ik doodmoe in slaap en voor ik het wist kwam de vos aanwandelen en zei: “Dit wordt ons laatste gesprek, dat weet je he?” Ik knikte en klom op haar rug. Ze begon te rennen tot we opstegen en vlogen door het bos, het was een lange weg naar de bron en pas na enkele uren vliegen landde de vos en zette me af tussen Qualia en haar slapende vrienden. Ik ging zitten op een grote steen en de vos ging naast me liggen en ik wachtte vol spanning op wat er gebeuren zou.

 

Toen de zon opkwam aan de horizon werd Qualia wakker, het was klokslag 6 uur en ze rekte zich uit, wiebelde met haar tenen, draaide een rondje met haar voeten en ademde diep in en uit. “Goede morgen”, zei Qualia zachtjes tegen de zon. En de zon streelde liefdevol haar gezicht met haar warme stralen. De winterkoning was ook wakker geworden en kwam eraan gefladderd en landde voor haar neus, “Ben je er klaar voor?” Floot hij en Qualia antwoorde “Ja”, antwoordde Qualia. “Ik ben er klaar voor.” Hij keek haar bewonderend aan en zei “Ik heb iets voor je…” Hij graaide even diep in zijn zakken en pakte er toen iets glimmends uit en overhandigde het haar. Het was zijn mooie spiegeltje. “Dat zou je wel eens nodig kunnen hebben en ik heb het niet meer nodig” zei hij. Qualia wist hoeveel het voor het winterkoninkje betekende en was erg blij met het kadotje het zou haar altijd aan hem doen denken. Het was haar opgevallen dat hij zijn kroontje niet meer droeg, zijn ijdelheid was verdwenen was en had plaats had gemaakt voor een tevredenheid en trots om wie hij was en wat hij deed en die tevredenheid stond hem mooier dan welke kroon dan ook. Ze borg het spiegeltje goed op in haar zak en nam afscheid “Tot ziens lieve winterkoning.” EN hoopte opracht dat ze hem snel weer zou tegenkomen.

Toen haalde ze diep adem ‘Oehhh-hoehhhhh’ strekte haar handen in de lucht en vouwde ze op elkaar en dook met een mooie boog gracieus in de het water van haar bron en zwom onderwater terug naar de rivier.

Ik was opgestaan om naar het water te kijken, draaide me om naar de vos die achter me was komen staan en vroeg: “En nu?”

De vos antwoorde nu moet ze terugzwemmen en als je je ogen sluit kun je met haar meegaan. Ik sloot mijn ogen en zag dat haar vriend Esox een stuk met haar meezwom tot de stroming sterker begon te worden, ze zwaaide en zwom verder, ze kende blijkbaar de weg. Ze zwom en zwom en begon te dansen onder water zo snel draaide ze rond met de stroom, nog even …ze moest volhouden, twintig meter, dertig meter, veertig meter ze zag de oppervlakte al, ze mocht nog niet ademen, nog tien tellen, negen, acht, zeven, zes, vijf, vier, drie ohoooo, twee, een ze dacht aan de kruikman en het was alsof ze samen dansten net als toen langzamer tot hij stopte voor het deurtje en ja ze was weer boven water en snakte naar adem…De golven sloegen om haar heen, daar zag ze de kant al, de stroming was erg sterk maar de bomen aan de kant lieten hun armen zo ver mogelijk in de rivier zakken zodat ze een van hun takken kon grijpen en zichzelf omhoog kon trekken uit het water…Gelukt, ze stond op de kant. “Dankjewel fluisterde ze zachtjes tegen de boom, die even blij zijn bladeren liet ritselen. Toen liep ze naar de opening het gat waardoor ze naar beneden was gekomen.

Wat nu…hoe kon ze naar boven komen….Ze sloot haar ogen en ineens herinnerde ze zich weer aan de uil die haar geholpen had toen ze langzaam in stroop veranderde….Had hij niet gezegd je kan bijna vliegen…bijna vliegen… Ze ademde diep in “Oeeeeeeeeehhhh-hoeeeeeeeeeh” en nog een keer…”Oehoeeeeeeeeehhhh” en ja!…Ze voelde hoe haar voeten los kwamen van de grond. “Oeeeeeeeeehoeeeeeeeeeehhh” Ze greep de rand van de kuil trok zich op en kroop omhoog en rende de wenteltrap omhoog drie tredes in een keer, twee weer terug, tot ze eindelijk terug was in haar eigen donkere kamertje. Daar tekende ze met haar vinger een deur in de muur en even twijfelde ze…kon dit? “Ja, dat kan”, fluisterde een stem in haar, “natuurlijk kan dat”…en toen stapte ze kordaat op de deur af en….opende die. Ze stapte naar buiten in het gras, de zon scheen en daar lag de steiger… ze keek naar boven en ja daar dreef Jove’s wolk waaruit nog steeds grote dikke druppels vielen.

 

Ze riep zijn naam, maar hij reageerde niet. Natuurlijk niet bedacht ze zich, hoe kon hij ook reageren, hij was bevroren…Wat nu.. Ze keek om zich heen en kwam ineens op een idee. Ze graaide diep in haar zakken en ja daar voelde ze het. Het spiegeltje van de winterkoning. Ze pakte het spiegeltje uit haar zak en richtte het op de zon, toen de zon begreep onmiddellijk wat Qualia van plan was en scheen ijverig zo warm als ze maar kon op het spiegeltje dat de stralen weerkaatste recht op Jove’s wolk waardoor zijn lichaam begon te ontdooien.

 

‘Wat..wat gebeurt er?’ mompelde Jove. Hij was wakker geworden door het felle licht en opende zijn ogen. Hij wilde opstaan maar zijn lichaam was helemaal stijf, wat is er aan de hand? Verbaasd keek hij naar zijn lichaam en zag dat alles was bevroren…Hoe kon het zijn dat er zonnestralen op zijn lichaam vielen hij was toch aan de andere kant van de aarde gebleven met zijn wolk, buiten de reikwijdte van de zon… Hij snapte er niets van en kon nog niet bewegen, ongeduldig wachtte hij tot zijn lichaam ontdooide…en toen hij eindelijk voorover kon buigen om over de rand van zijn wolk te kijken scheen het licht recht in zijn ogen. Heel even verblinde het hem maar toen zag hij onder hem op de steiger waar het meisje met de rode jas…ze hield iets omhoog… een klein spiegeltje waarmee ze de zon weerkaatste, zijn kant op…Had zij ervoor gezorgd dat hij ontdooide? Van alle mensen was zij de laatste van wie hij verwacht had dat ze hem zou helpen… Hij wilde haar vertellen dat het hem speet en wist dat er was maar een manier om haar dat te laten weten. Hij had erover gelezen in zijn boeken, en hij had alle boeken dichtgeslagen zodra ze daarover begonnen te vertellen, als wolk kon je maar op een manier op de aarde terecht komen, door te veranderen…Jove was doodsbang voor veranderingen. Als hij zou veranderen dan zou alles veranderen, hij zou nooit meer zijn wie hij was…Alles wat hij kende moest hij achterlaten, wie hij was, wat hij was. Hij stond op de rand van zijn wolk, daar waar hij geboren was, alles wat hij kende, en heel even twijfelde hij. Toen slikte hij en ademde diep in, hij had alles geprobeerd om een wolk te blijven en het had hem niet gelukkig gemaakt, in tegendeel. Bovendien wilde hij niets liever dan Qualia vertellen hoezeer het hem speet en dat hij haar zo leuk vond en graag met haar wilde spelen maar dacht dat dat nooit zou kunnen. En toen klikte hij met zijn hakken en de wolk volgde onmiddellijk zijn commando op en dreef recht op de zon af. Toen de zon op Jove’s wolk scheen veranderde hij in alle kleuren van de regenboog en  dook met grote snelheid naar beneden en landde voor de voeten van Qualia.  Qualia keek omhoog en zag de kleuren en hoorde een jongensstem die zachtjes zei “Het spijt me Qualia” Qualia wilde hardop zeggen: “Ik weet dat je het niet express gedaan hebt, maar dat hoefde niet. Jove had het al gehoord toen ze het dacht. Ze hoorde hem zeggen “Dankjewel dat je me vergeven hebt”. En ze wist dat het Jove was en dat hij begrepen had dat zij niet meer boos op hem was omdat ze hem begreep. Ze glimlachte en keek nog lang naar de hemel tot de regenboog verdwenen was en toen dacht ze aan waar ze zelf vandaan kwam, haar kamer. Het schemerde toen ze rustig naar de steiger wandelde waar ze eens uit het grote meisje was geklommen en dook in het water.

 

Ik deed mijn ogen open en de vos was verdwenen was, ik zat weer alleen op de steiger. Had ik het gedroomd? Wat was dromen eigenlijk…ik ging nieuwsgierig op mijn buik liggen en keek naar mezelf in het water. Ik was ouder geworden. Wat zou het leuk zijn als dat meisje weer in mij zou wonen. Toen er een bootje langsvoer golfde het water en even verdween mijn spiegelbeeld en toen het water weer glad was zag ik tot mijn grote verbazing het gezicht van het kleine meisje. Ze had bolle wangen…. En toen pas realiseerde ik me dat het geen fantasie was…het meisje was er echt, ze zwom naar boven en snakte naar adem keek me aan zwom nu lachend met haar hoofd boven water naar me toe. Haar handjes grepen naar de steiger en ze trok zichzelf met omhoog en toen ze voor me stond zei ze ‘Hoi, ik wil wel weer terug naar binnen, even kijken hoe het daar nu is. Ik zei: “ Oh, oke…”. Toen gleed haar blik naar beneden en ik voelde weer die kriebel in mijn buik, net als toen. Ze pakte met haar handje een deuknopje vast waarop Qualia stond en opende een klein rood deurtje, in mijn buik… Ik kon even naar binnen kijken en zag dat fris groen gras groeide en in het midden lag een mooie vijver, die verdacht veel op mijn bron leek. Ze keek even bedachtzaam, knikte toen goedkeurend en klom voorzichtig naar binnen. Het deurtje werd zachtjes weer gesloten en alles verdween weer en het zag er uit alsof er nooit iets gebeurd was, maar ik wist wel beter. Ik keek naar de hemel en zag de regenboog en ik wist dat ik me nooit meer alleen zou voelen.

 

 

 

 

 

 

 

Lang lang geleden, in een land op een planeet ver weg van hier, lag een kleine ronde bol in zijn houten bed vol witte veren lekker te slapen. Als hij een neus had gehad had je hem uit de veren zien steken maar er stak niets uit boven de veren. Het was vroeg in de ochtend en een warme zon scheen naar binnen op zijn bed. “Ohooo wat lekker warm…” gaapte het balletje en rekte en strekte zich uit, (zo goed en kwaad als een bolletje dat kan doen). Een nieuwe dag was begonnen. Opgetogen wiebelde het bolletje heen en weer tot hij vaart genoeg had en pardoes het bed uit tuimelde en woeps daar ging hij. “Poing, poing, boink”, zijn nest uit en in één keer door de zonnige opening van zijn kamer naar buiten het natte groende gras in. “Poing, pooooing”. Hoger en hoger stuiterde hij, zo hoog dat hij zijn kamer ver onder zich zag verdwijnen en de ruimte in zweefde. Het was in het begin reuze interessant, maar na een paar maanden was hij het ontdekken van het universum beu en miste hij iets. Hij stopte met draaien en bleef tot zijn verbazing stil hangen in de ruimte en keek eens rustig om zich heen. Overal zag hij sterren. Ze leken allemaal op elkaar…welke kant zou hij opgaan? Hij hing daar lang, niemand weet meer hoe lang, hij hoopte iets bijzonders te zien…en zowaar op een dag was het zover. Hij wist het in het begin nog niet helemaal zeker maar hij had het vermoeden dat er één sterretje was dat het allermooiste brandde, lichter en zonniger dan alle anderen. Vanaf dat moment zocht hij met zijn ogen zodra hij wakker werd in de donkere hemel naar dat sterretje, en daar stond het dan, iedere dag opnieuw kwam ze te voorschijn en fonkelde. Op een dag zag hij haar niet en voelde zich daardoor zo verdrietig als hij zich nog nooit gevoeld had. Toen hij haar eindelijk weer zag maakte zijn hart een klein sprongetje en toen wist hij dat hij haar kant op moest gaan. En jazeker, mocht je het je afvragen ook bolletjes hebben een hart, misschien iets anders dan dat van ons maar een hart hebben ze zeker. Vastberaden begon hij heen en weer te wiebelen, tot hij genoeg vaart had. Het kostte hem dagen, wat zeg ik…maanden en uiteindelijk zelfs jaren maar hij draaide langzaam haar kant op.

 

Op een mooie dag kwam hij eindelijk zo dicht in de buurt van de ster dat hij iets warms begon te voelen op zijn huid. Hij glimlachte opgetogen en boog een beetje verlegen en hoffelijk naar het sterretje toe (23.5 graden om precies te zijn) de ster keek verrast terug en vroeg zich af wie dat moedige grijze bolletje was die zich zo dichtbij waagde… Haar wangen gloeiden verlegen onder zijn aandacht en de aarde glimlachte vol bewondering en draaide minstens evenzo verlegen om haar heen. Steeds een beetje dichterbij en dan weer een beetje verder weg, zo maakte hij een rondje om haar heen. Dat rondje duurde…ja precies een jaar, het ‘sterretje’  was onze zon en zoals je misschien wel weet nogal groot… 108 maal groter dan hij. Je zult wel begrijpen dat het bolletje behoorlijk zijn best moest doen om er helemaal omheen te komen. De ster straalde naar alle kanten door al zijn aandacht en op een dag zei ze zachtjes: “Leuk dat jij er bent.” En de aarde grinnikte verlegen en grijnsde dol gelukkig terug en stotterde: “Ik…vin… vind het oh oh ook leuk be..be… bij jou te zijn”.

 

Je moet weten dat de aarde voordat hij de zon tegenkwam helemaal kaal koud en grijs was. Pas toen het zonnetje hem van alle kanten bescheen begon er aan alle kanten van zijn lichaam iets te groeien. Bomen, struiken bloemen en zelfs beestjes. Dat vond hij reuze gezellig. Een van al die beestjes was een heel klein raar ding, met armpjes en beentjes dat de hele dag op zijn achterpoten liep en met van alles bezig was. Het beestje bouwde huisjes, reed rond in een blikje met vier wielen en verzon elke dag wel weer iets nieuws. De aarde was soms boos op het beestje omdat het veel dingen kapot maakte, maar als hij dan zag dat het kleine wezentje het goed bedoelde en heel lief zijn tuintje met de plantjes verzorgde en net als de aarde heel erg genoot van de vogels en andere dieren in het bos. En dan moest de aarde toch weer glimlachen. De aarde was niet haatdragend, om de doodeenvoudige reden dat hij zich daar erg ongelukkig bij voelde had hij besloten niets naars meer te denken.

 

De aarde vertelde dag in dag uit zijn grote vriendin de zon wat er allemaal gebeurde op zijn lijfje. De zon genoot van zijn verhalen, het waren tenslotte een beetje hun kinderen en zij kon niet zo heel dichtbij komen dan zou het te warm worden. Tot haar spijt lukte het niet altijd om het iedereen naar de zin te maken ook al deed ze nog zo haar best, ze kon alleen haar licht laten schijnen op één kant van de aarde. Soms straalde ze teveel en dan weer te weinig, er werd veel geklaagd. En hoewel het haar verdrietig maakte leerde ze geleidelijk aan te accepteren dat ze niet altijd iedereen gelukkig kon maken.

 

Op een dag verscheen een nog veel kleiner bolletje aan de horizon. Het is het bolletje dat je s’avonds aan de hemel ziet…soms zie je maar een randje ervan. Dat bolletje was de maan en ze heette Luna. Ze was het kleine zusje van de aarde (die natuurlijk Tellus heette) Nadat hij het huis uit was gestuiterd wilde zij natuurlijk ook de grote wijde wereld in. Luna moest echter wachten tot zij oud en groot genoeg was van haar ouders maar ze kon niet wachten. Ongeduldig was ze uit het nest gestuiterd, nog piepklein was ze het heelal ingeschoten en daardoor was de reis erg zwaar geweest. Ze had nog geen beschermlaagje opgebouwd tegen de buitenwereld en alles wat door de ruimte zweefde sloegen op haar in. Zo hard dat het haar soms duizelde en haal lijfje tolde. Toen ze haar grote broer terug zag haalde ze opgelucht adem. “Tellus” riep ze zo hard als ze kon. Tellus keek om, die stem die kende hij toch…even voelde hij een blij en warm vonkje in zijn buik. En toen zag hij in de verte een kleine fragiel grijze bolletje met een vastberaden gezicht, dat kon niet missen dat was zijn zusje. Hij schrok toen hij zag hoeveel kraters er in haar bolletje waren geslagen, ze grinnekte stak haar kin naarvoren en zei; “Ik voel er niks van hoor”. Hij knikte en trok haar snel naar zich toe met zijn aantrekkingskracht. “Ohoo, niet zo trekken!” riep ze vrolijk terwijl ze als vanzelf op hem afzweefde. “Wat ben je toch een dikkerd!” Hij keek voor de grap een beetje verontwaardigd en zei: “Rustig aan he, kleintje, jij mag ook wel eens wat meer eten anders wordt je nooit zo groot en sterk als je grote broer” “Pfft, alsof ik zo dik zou willen worden als jij” riep Luna vrolijk en terwijl ze het riep zag ze ineens overal kleurtjes op zijn lichaam bewegen. “Wat is er met jou gebeurd?” Vroeg ze verbaasd en begon om hem heen te draaien. Haar mond viel open en Tellus liet zijn kleine stoere zusje Luna welwillend alles zien wat er op zijn lichaam gegroeit was. Het duurde wel een maand voordat ze eindelijk rond was. Ze vond het geweldig en vroeg verbaasd: “Maar…waarom groeit er op jou van alles?” Hij schoof glimlachend een beetje opzij en toen zag Luna voor het eerst de zon stralen. Ze schrok zich een hoedje! Ze kneep haar ogen dicht tegen het felle licht en fluisterde vol bewondering: “O, wat is ze mooi en groot! Ze is reusachtig en zo warm… “Ken jij haar?” vroeg ze verbaast. Haar grote broer knikte bevestigend met een glimlach van oor tot oor en zei zachtjes: “Ja, ze is een hele lieve vriendin van mij geworden”. “Maar…” antwoorde Luna “Ben je dan niet bang voor haar…ze is zo groot en zo warm…”. De aarde schudde zijn hoofd en zei: “Nee hoor, ik ben niet bang, af en toe verbrand ik wel een beetje hier en daar, maar het is zo leuk. Ik hoef maar met mijn lichaam te draaien en het wordt lekker warm. Natuurlijk moet ik mijn hoofd wel koel houden. Maar dat is geen probleem…probeer het maar eens. Luna schoof voorzichtig voetje voor voetje tussen de zon en de aarde in. “Hé!” Protesteerde de aarde, toen de zon even verduisterde begon hij al te rillen. “Wil je alstjeblieft niet precies voor mijn neus gaan staan? “Oh, eh sorry..” Grinnikte Luna en schoof een beetje op. Ze had het nu al snikheet gekregen en begon te trekken aan de zee om weer een beetje af te koelen. “Hey!” riep de aarde, “Rustig aan een beetje! Je trekt mijn vel helemaal naar jou toe!” “Ah, joh” grinnikte Luna, ze vond het wel leuk om haar grote broer een beetje te pesten. De zon die het hele schouwspel bekeken had en zag hoe blij de aarde was zijn zusje weer te zien en straalde van blijdschap nog een beetje warmer. Toen zei ze vriendelijk “Hallo Luna, mag ik je van harte welkom heten bij ons.” Luna keek vrolijk naar de zon, en zei “Oh, ja natuurlijk mag dat,  dankjewel! Erg aangenaam kennis met u te maken.”

De aarde fronste verbaasd zijn wenkbrauwen want zijn zachte natte vel werd inmiddels bijna over zijn oren getrokken. “Zo is het wel genoeg geweest Luna” mopperde de aarde en trok zijn vel terug. Luna liet een beetje teleurgesteld los en vroeg meteen “Wanneer mag ik dan nog een keer?” “Nou misschien over een tijdje weer…” mompelde de aarde bedenkelijk. Hij was heel blij dat zijn zusje er was maar dit was niet zijn favoriete spelletje.

Ook nu nog trekt Luna vier keer per dag de zee naar zich toe, misschien heb je dat wel eens gezien toen je aan het strand was, ineens trekt de zee zich terug. Het is het hoogtepunt van Luna’s dag om lekker hard aan het natte vel van haar grote broer te trekken. De zon heeft er ook plezier in en eens per maand als ze tegenover elkaar staan en de aarde precies ertussen in trekken ze zo hard als ze kunnen en bij ons zie je hoe het water omhoog gaat (de grote mensen noemen dat springvloed). Je zult begrijpen dat deze drie zonder dat ze het weten en zonder slechte bedoelingen veel veranderingen veroorzaken overal op de wereld en zo ook in een klein landje aan de kustvan de noordzee dat Nederland heet.

 

Als je vanuit hier voor het eerst de zon ziet verdwijnen aan de horizon weet je natuurlijk niet hoe dat komt en of ze ooit nog terug komt, maar geloof me, daar mag je wel op vertrouwen. De allerslimsten onder ons bewoners   van de aarde, kwamen er al snel genoeg achter dat je de warmte van de zon overal doorheen te voelen was. Als je maar stil ging zitten met je blote voeten plat in het gras en lang genoeg luisterde dan kietelde ze aan je tenen en hoorde je haar warme stem door alles en iedereen heen stromen en zachtjes zeggen: “Ik hou van jou.”

 

_

 

 

 

Lang lang geleden in een land ver weg van hier leefde een jongeman bij zijn moeder en hij droomde dat hij een zwaan was en samen met andere zwanen door de hemel vloog. Onder zich zag hij een landschap dat helemaal wit was en midden in het landschap zag hij een klein huisje liggen. Het was nacht en donker maar uit de ramen scheen een warm geel licht. Het dak van het huisje was bedekt onder een dik pak sneeuw en net toen hij er overheen vloog ging de deur open en vloog een zwaan naar buiten met grote wijde slagen. Het was een bijzondere witte zwaan en ze vloog recht op zijn groep  af. Hij slikte en voelde zijn hart van blijdschap bonken in zijn keel, hij knikte even zoals zwanen dat doen en ze sloeg even haar ogen neer en knikte terug. Toen vlogen ze samen door de hemel over bergen en weilanden, rijstvelden en palmbomen, zeeën en meren. Steeds iemand voorop zodat de anderen even uit konden rusten en als hij voorop vloog sloeg hij zijn vleugels wijd uit en voelde hij zich sterker dan ooit en als zij voorop vloog voelde hij zich veiliger dan ooit. Hij was gelukkig. Toen hij wakker werd en om zich heen keek besefte hij dat hij het gedroomd had en was even een beetje verdrietig omdat de droom voorbij was. Je kunt je voorstellen dat er daarna een nieuwsgierigheid in hem groeide die niet meer te stoppen was. Zou hij zich in de echte wereld net zo kunnen voelen als in zijn droom? Vroeg de jongen zich af. De vraag liet hem niet meer los en hij sprak erover met iedereen die hij tegenkwam. Er was niemand die niet begreep waar hij het over had, iedereen kende het verlangen naar meer, naar iets anders, hun ogen ogen glanzden van plezier bij de herinnering aan de avonturen die ze hadden meegemaakt. Anderen schudden hun hoofd bedenkelijk, hieven waarschuwend hun vinger omhoog dat je niet meer moest willen dan dat wat er was. Dat het gevaarlijk was te dromen en achter je dromen aanjagen tot grote teleurstellingen kon leiden. De volgende ochtend werd hij vroeg wakker en draaide zich niet zoals gewoonlijk nog een keertje om maar sprong ongeduldig uit zijn bed, maakte het op, poetste zijn tanden en kleedde zich aan. Even denken…wat had hij nodig… zijn rugzak, zijn compas, een zakmes, een notitieboekje met twee pennen, 4 onderbroeken, twee hemden, een t-shirt en een warme trui, de rest had hij aan.

 

Ineens voelde hij dat er iemand naar hem keek, en toen hij opkeek van zijn spullen zag hij zijn moeder in de deuropening staan. Hij zei:”O hoi ma,…ik moet…” Ze drukte haar vinger zachtjes tegen haar lippen en zei: “Sssst. Ik weet het jongen, je hoeft het niet uit te leggen” en ze glimlachte. Opgelucht omdat ze het hem niet moeilijker maakte dan het al was omarmde hij haar en zij omarmde hem lichtjes. Heel even rook ze zijn geur en zag ze het kind dat hij ooit was, en ze hield hem even nieuwsgierig van zich af en keek hem onderzoekend aan. Hij keek grijnzend en vol vertrouwen terug en ze lachte gerustgesteld, hij was geen kind meer. Trots liet ze haar handen zakken, haar taak was volbracht. Vanaf hier zou de wereld het overnemen. Ze plukte een veertje van haar trui en streek haar rok recht. Toen kuchte ze en keek hem aan en hij keek naar haar. Ze zeiden zonder woorden wat woorden niet kunnen zeggen, ze wisten dat ze allebei hielden van het leven en dat ze er iets moois van zouden gaan maken waarheen de weg ook zou leiden. Toen beet hij op zijn lip, zei “Dag ma” zoals altijd als hij even weg ging, bukte pakte zijn tas op en legde zijn hand op de klink van de deur en draaide hem open. Zonder zich om te draaien liep hij naar buiten en ademde de frisse lente lucht in toen sloot de deur zachtjes achter zich. Heel even gleed de bekende koele gladde metalen knop nog zachtjes door zijn hand toen liet hij hem los.

 

Toen de deur geloten was pakte zij een klein bolletje helder-blauwe zijde uit haar schort en zag hoe  het zijden koort van hun verbondenheid verder uitrolde. Toen kamde ze haar haar, glimlachte naar zichzelf in de spiegel, en weidde ze zich met liefde aan haar dagelijkse taken, terwijl rolletje met zijde steeds kleiner en kleiner werd. Op een dag kwam het laatste stukje in zicht. Ze stond op en terwijl ze bedachtzaam het bolletje in de gaten hield liep ze naar het fornuis en zette een fluitketel met water op en ging toen rustig in haar schommelstoel zitten en wachtte geduldig. Toen het water kookte en dampte, schonk ze de zilveren theepot vol en hing een zakje thee erin, goot het dampende water erbij en haalde het zakje rustig op en neer. Toen schonk ze haar kopje in. Ze zat met kaarsrechte rugschommelde zachtjes op en neer en bracht de kop naar haar zoete mond. Daar verdween het laatste stukje onder de deur door. Ze nam een slokje thee en staarde uit het raam. Buiten wandelde een vrouw en zonder te begrijpen waarom keek ze naar binnen en ving de blik op van de vrouw in de schommelstoel. Toen zag hoe een helderblauwe zijden draad in de wind wegwaaide en heel even wisselde ze een blik van verstandhouding. Ze knikte even en de vrouw knikte vriendelijk terug. .

 

De jongen wandelde door bergen en dalen, over groene heuvels, groene weides met bomen grote meren, vol met zoete vijgen bruine bergen van steen en palmen, met heerlijke zoete vruchten, rivieren soms opgedroogd dan weer uit hun oever tredend. Gouden heuvels, gele groene bruine, oude huizen, mooie mensen in alle soorten en maten, de mooiste vogels en allerlei andere dieren die hij nog nooit gezien had, alles was even indrukwekkend als prachtig.  Sinds hij gehoord had over de romantiek was hij achter haar aangereisd in de hoop haar voor altijd te vangen. Steeds weer zag hij een glimp, in iedere vrouw. Maar zodra hij dacht dat zij de ware was en samen ging wonen vertrok de romantiek weer met haar lange haren wapperend in de wind en  zo snel als hij kon sprong hij weer op zijn paard om achter haar aan te jagen. Op een dag werd hij ingehaald door een jongere man op een diep zwarte hengst en hij hoorde de romantiek lachen zoals ze ooit naar hem gelacht had en toen realiseerde hij zich dat dat hij haar nooit zou kunnen vangen, niemand zou haar kunnen vangen want zij was niet van hier. Hij liet de teugels vieren omdat hij niet meer wist waarheen. Het paard hinnekte tevreden omdat zijn ruiter eindelijk het licht had gezien en hij niet meer achter dat spook aan hoefde te jagen en bukte vrolijk voorover om wat gras te eten waardoor de jonge man pardoes van het paard viel en midden in een bloemtuin terecht kwam. Van wie was die bloementuin zul je je afvragen…

De bloementuin was gezaait door een jonge vrouw die haar hele leven lang op zoek was geweest naar iemand die werkelijk van haar zou houden. Ze deed haar best om de gedachten van de mannen te lezen die ze ontmoette en vervulde hun wensen al voordat ze ernaar vroegen. Ze dacht dat ze meer van hen hield dan van zichzelf maar vergiste zich natuurlijk. Want haar liefde was zonder dat ze dat wist slechts eigenbelang. Zodra ze merkte dat al haar gepoets en geschrob niet beloond werd met de dingen waar zij op hoopte zakte ze wanhopig als een pudding in elkaar. Ze begreep niet waarom er niemand van haar hield en zag niet dat het enige dat haar niet lukte was te krijgen wat ze wilde. Ze deed toch alles wat ze kon om hen gelukkig te maken. Waarom deden ze niet alles wat zij konden om haar gelukkig te maken, dat was toch liefde? Omdat ze het werkelijk niet begreep vroeg ze iedereen die ze tegenkwam wat ze fout deed en veel mensen begrepen het evenmin maar . Maar uiteindelijk ontmoette ze een oud mannetje die in het gras zat naast een rivier en het landschap tekende. Ze vroeg hem wat hij erover dacht en hij mompelde terwijl hij op een grassprietje kauwde en zijn ogen strak op zijn tekening hield dat iets doen om er iets voor terug te krijgen niet veel met liefde te maken had, ze moest geven aan anderen wat ze over had en omdat ze het leuk vond om iets te geven en niet in de hoop er iets voor terug te krijgen. “Mooi is dat”, mopperde hij, “dan denk je iets te krijgen terwijl die ander alleen iets hebben wil.” Hij schudde zijn hoofd: “Meisje, meisje toch, leer eerst eens voor jezelf te zorgen. Hoe kun je nou verwachten dat iemand van je houd als je zelf niet eens lief bent voor jezelf.” Terwijl hij het zei stond hij op en mompelde dat hij zich verheugde op het avondeten, kip met appelmoes en bloemkool zou hij maken fluitend fietste hij weg. Het meisje achterlatend in het gras aan de oever waar ze nog even nadacht over het gesprek en bedacht dat hij wel gelijk had. Hield zij wel van de mensen waarvan ze had gedacht te houden? Als ze heel eerlijk was had ze eigenlijk niets over voor anderen zonder er iets voor terug te verwachten. Ze stond op en besloot goed voor zichzelf te gaan zorgen. En de weken die volgden begon ze voor zichzelf te zorgen dat het een lieve lust was. Ze hing een groot krijtbord op in haar kamer en maakte een lijst met dingen die ze graag een keer wilde doen. En na een heleboel dingen uitgeprobeerd te hebben kwam ze erachter dat ze van een aantal dingen blij werd, en die deed ze steeds vaker. Ze sprong elke ochtend vroeg uit haar bed en nam een frisse duik in de blauwe zee, opgefrist wakker en vrolijk liet ze haar huid drogen in de ochtendzon en als het regende wikkelde ze zichzelf snel in een grote warme handdoek rende zo snel als ze kon naar binnen en warmde haar kleren op de verwarming zodat ze heerlijk warm waren als ze ze even later aantrok.

Als ze bloemen zag, plukte ze een paar voor in een vaasje op tafel, als ze uitgebloeid waren droogde ze de zaadjes. Als ze vogels hoorde fluiten, floot ze zachtjes met hen mee. S’avonds kookte ze de lekkerste gerechten voor zichzelf. Ze stak kaarsjes aan bij het eten, schonk helder water in haar mooiste wijnglas en schikte de tafel met servet en zilver bestek. Ze maakte haar eigen huisje zo schoon en gezellig dat het straalde. Rond haar huis zaaide ze de mooiste bloemen waardoor het hele jaar wel iets bloeide en s’avonds hoorde je haar zachtjes zingen terwijl ze opruimde. Dan las ze nog wat in een van haar spannende mooie boeken tot ze haar ogen dichtsloeg en met een glimlach om haar lippen in een diepe slaap viel. En zo vulde haar hart met liefde voor het leven en bleven de mensen s’avonds voor haar raam staan treuzelen om haar te horen zigen. Meestal kwamen ze niet al te dicht bij maar die avond leek het wel alsof er iemand in de bloemen was gevallen. En ja hoor je raad het al. Ze keek verbaasd naar buiten en zag een jongeman wijdbeens tussen de bloemen liggen. Een paar meter verder stond zijn paard haar mooie bloemen op te peuzelen. Even schrok ze en luisterde of de jongeman nog ademde maar toen ze een snurkje hoorde haalde ze opgelucht adem en bond het paard vast aan de oude eik voor de deur. De volgende ochtend toen de jongen zijn ogen opende hoorde hij iemand zingen, nieuwsgierig keek hij door het raam bij wie hij in de tuin was beland. En daar zag hij zowaar de ware liefde staan. De liefde voor het leven straalde uit haar ogen en hij herkende het meteen. Je zou denken dat ze nog lang en gelukkig samen leefden en in hun ogen was dat ook zo. Ze waren gelukkig tot op de dag dat de man stierf dat was enkele jaren later maar tijd is een ruim begrip. En in enkele jaren hadden ze herinneringen verzameld waar ze zo dankbaar voor waren dat ze niet klaagden toen het einde naderde. De jongeman vertelde haar op zijn sterfbed van zijn droom die ervoor gezorgd had dat hij haar was gaan zoeken. Ze glimlachte en zei misschien zullen we elkaar ooit als zwanen weer vinden, en hij kneep nog even zachtjes in haar hand als om te zeggen dat hij dat ook geloofde. En zo vormde zich het plan in haar dat ze haar kind ter wereld wilde brengen in een land waar het sneeuwde.

Ze plukte nog wat verse bloemen en legde ze behoedzaam op zijn graf en richtte toen haar blik op de lange weg naar het noorden. Elke nacht sliep ze onder de heldere sterrenhemel en in haar groeide het nieuwe leven. Als ze het moeilijk had gleed haar hand over haar buik en aaide ze de lichte welving van haar buik en zong en als het kind in haar zachtjes bewoog dan voelde ze zich niet meer alleen. De dagen werden korter naarmate ze verder noordwaards kwam en het werd kouder. Ze vervolgde kalm haar weg, werkte waar ze kon en reisde weer verder zodra ze weer genoeg verdiend had voor eten en een overnachting. Na maanden van reizen aangename en onaangename ontmoetingen, mooie landschappen en bijzondere gedachtes over het leven arriveerde ze in het Kralingse bos. Het was winter en haar voeten waren ijskoud. Ze voelde echter geen pijn en beschermde liefkozend met haar handen haar buik tegen de ijzige kou. In de verte zag ze een klein huisje met een dik pak sneeuw op het dak er brande warm licht binnen en uit de schoorsteen kronkelde een gezellig wolkje rook. Ze hoorde haar adem hijgerig en opgewonden toen ze  haar pas versnelde. Nog even…nog even… en ze had het gered, stapje voor stapje met haar bevroren voeten. En toen was ze er, op de drempel van het volgende verhaal. Ze hief haar arm op en liet haar hand tegen de deur aanvallen, klop. Er gebeurde niets, ze zuchtte en hief met al haar kracht nog een keer haar hand op. Klop. De boswachter was aan het schrijven in zijn dagboek toen hij iets hoorde, even stopte hij met schrijven en luisterde, ja nog een klop… Hij zuchtte en vroeg zich af wie zo laat nog langs wilde komen. Hij schoof zijn stoel naar achteren en liep naar de deur. Toen hij hem opende keek hij recht in twee grote goud bruine ogen die bijna dichtvielen van vermoeidheid. Toen sloten de ogen zich en viel de vrouw pardoes in zijn armen en fluisterde zachtjes: “Sucran” en blies toen tot zijn grote verbijstering haar laatste adem uit. Hij tilde de vrouw voorzichtig op en legde haar op het bed. Haar ranke lichaam voelde zo licht als een veertje en dwarrelde zachtjes door zijn armen op het bed. Haar caramel kleurige gezicht was gesluierd met een donkerrode hoofddoek en haar lichaam voelde kouder aan dan de ijspegels die aan het dak hingen en onder haar prachtige wimpers zaten diepe donkere kringen. Toen zag hij dat ze zwanger was en voelde haar pols maar er was geen hartslag meer. In haar leefde een klein kind, het bewoog hij zuchtte omdat hij wist dat hij het er onmiddelijk uit moest halen anders zou het sterven. Even voelde hij de koude hand van de angst om zijn hart. Hij schoof de hand vastberaden terzijde er was geen tijd om te twijfelen en hij liep naar het fornuis, daar vulde hij een pan met water zette hem op het vuur dat ogenblikkelijk kookte en dompelde het mes erin onder. Hij greep een paar handdoeken uit de kast en een zachte warme deken. Daarmee liep hij naar de vrouw, legde zijn hand voorzichtig op de buik om te voelen waar de baby zat gelukkig het bewoog nog. Met een rustige hand maakte hij een ondiepe snede in haar buik, duwde zachtjes zijn hand erin tot hij het kleine lichaampje voelde en tilde voorzichtig het kleine lijfje eruit en legde het naast de vrouw op de handdoek. Toen bond hij voorzichtig twee touwtjes om de navelstreng en sneed hem ertussenin door, dekte de vrouw zachtjes toe met een warme deken en waste het kleine meisje terwijl hij voorzichtig haar hoofdje ondersteunde in het lauw warme water. Ze keek hem met grote blauwe ogen aan. Hij voelde dat zijn hart opgetogen klopte en zich een leegte in hem vulde waarvan hij niet geweten had dat die bestond. Hij keek naar de vrouw op het bed en terwijl hij naar haar keek waaiden er veren over het bed en veranderde zij in een blanke zwaan die opvloog en haar ranke hals even vooroverboog. Toen waaide de deur open waarop zij nu met grote slagen de nacht in vloog. Snel sloeg hij een warme deken om het kind en rende naar de deur om die te sluiten, en zag nog net hoe ze zich ver boven in de hemel aansloot bij een grote groep wilde witte zwanen die richting het zuiden vlogen. De man sloot zachtjes de deur en warmde het kindje tegen zijn borst tot het haar ogen sloot en in een diepe slaap viel.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.