Op zoek naar glorie
1080
post-template-default,single,single-post,postid-1080,single-format-standard,bridge-core-3.3.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,footer_responsive_adv,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-30.8.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.9,vc_responsive

Op zoek naar glorie

Hoe een kind ook opgroeit, een kind zal een weg proberen te vinden om zo goed mogelijk te overleven, en uit te vinden wat de beste manier is met de mensen om haar/hem heen om te gaan. Als alles goed gaat zal het unieke vaardigheden ontwikkelen die al in de kern van het wezen besloten liggen. Het zal de diepgang van de eigen gevoelens, gedachten, wensen en interesses leren kennen; de eigen  bronnen ontdekken en eruit putten, wilskracht ontwikkelen; de individuele  gaven en capaciteiten ontwikkelen; en zal door ervaringen leren op een goede manier en een geschikt moment onder woorden te brengen wat er in hem of haar speelt, en zal spontaan gevoelens kunnen en durven delen met anderen.

In de loop der jaren zal het kind door ervaringen eigen waarden en eigen doelen in het leven ontdekken. Kortom het groeit, substantieel en onverdeeld (niet gespleten) vanuit zich zelf. Het ware zelf is de kern, de centrale kracht, die we allemaal in ons hebben en die voor ieder van ons uniek is, deze kracht is onze bron.

Wanneer de mensen waar we mee opgroeien niet beschikbaar zijn om het kind in deze ontwikkeling bij te staan dan wordt hun gedrag ten opzichte van het kind waarschijnlijk beïnvloed door hun eigen neurotische behoeftes en reacties. Met andere woorden ze zijn misschien te dominant, te beschermend, intimiderend, geïrriteerd, extreem, verwennen, ect. Het is nooit sprake van slechts één factor, maar altijd van een constellatie aan reacties die de groei van het kind in meer of mindere mate verstoren.

Het resultaat kan zijn dat het kind geen gevoel van echt thuishoren ontwikkelt, geen gevoel van ‘wij’, van mogen zijn, maar een diep gevoel van onzekerheid en ongerustheid een fundamentele-angst (basic-fear). Het is een gevoel geïsoleerd en hulpeloos te zijn in een wereld die in potentie vijandig is. Dit zet het kind onder druk, en weerhoudt het kind ervan om spontaan gevoelens te uiten. Het dwingt het kind om andere wegen te vinden om met gevoelens om te gaan.

Onbewust leert het kind zichzelf met gevoelens om te gaan op een manier die deze angst niet of zo weinig mogelijk oproept. Al naar gelang het temperament en de reacties van de omgeving ontwikkelt het kind zijn of haar strategiën. Het zal zich bijvoorbeeld vastklampen aan degene die de meeste macht heeft, het kan proberen te rebbeleren en te vechten of zich afsluiten door zich emotioneel terug te trekken. In principe kan het kind drie dingen doen; naar iemand toe bewegen, zich tegen iemand keren of zich terugtrekken.

In gezonde relaties zijn deze bewegingen allemaal aan de orde. De vaardigheid om affectie te willen krijgen en te geven, of toe te geven; de vaardigheid te vechten, en de vaardigheid dingen voor jezelf te houden —zijn complementaire capaciteiten die je nodig hebt om gezonde relatie te kunnen onderhouden met anderen.

Maar bij het kind dat zichzelf niet veilig voelt door de basisangst worden deze bewegingen extreem en rigide. Affectie bijvoorbeeld wordt vastklampen, doen wat gevraagd wordt of orders opvolgen wordt ergens mee instemmen zonder dat het oprecht is. Tegelijkertijd kan het kind zich gedreven voelen om in opstand te komen of geneigd zijn zich ergens boven te plaatsen zonder acht te slaan op de ongepastheid van dit gedrag in een bepaalde situatie. Hoe blind en rigide het kind reageert hangt af van de intensiteit van de angst die onder de oppervlakte speelt.

De eerste poging om de neurotische conflicten op te lossen is vaak bepalend voor het neurotisch gedrag dat zich hieruit ontwikkelt. Na verloop van tijd wordt een van deze bewegingen dominant. Het kind wordt volgzaam, agressief of afstandelijk. Het volgzame kind bijvoorbeeld maakt zichzelf niet alleen ondergeschikt aan andere en leunt op anderen, maar probeert ook braaf en niet egoïstisch te zijn. Het agressieve kind hecht waarde aan kracht en aan de capaciteit vol te houden en te vechten. Blinde adoratie van autoriteitsfiguren en timide in het uiten van je eigen behoeftes en zelfopoffering zijn voorbeelden van volgzaamheid. Het kind kan haar eigen spulletjes afgeven aan een ander, maar tegelijkertijd fanatiek meedoen met een groepje dat rebelleert op school.

Vaak heeft het kind geen kans gehad zelfvertrouwen te ontwikkelen, de innerlijke kracht wordt gebruikt om zich te verdedigen, en door de tweestrijd tussen wie het is en wie het moet zijn. Een groot gedeelte van zijn eigen krachten kan het kind niet constructief gebruiken omdat het niet geaccepteerd wordt, en dientengevolge  verlangt het kind wanhopig naar zelfvertrouwen of iets anders om zich aan vast te houden.

Als het kind het gevoel had ergens thuis te horen zou het gevoel van minderwaardigheid niet zo’n handicap zijn. Maar in een competitieve maatschappij, en in wezen het gevoel hebben geisoleerd te zijn en vijandig kan het kind niets anders dan een urgente behoefte ontwikkelen zichzelf boven anderen te verheffen.

Op hetzelfde moment begint de vervreemding van zichzelf.  Zijn ware zelf wordt niet alleen gehinderd in de groei, maar de behoefte om niet weer de angst te voelen dwingt het kind om een artificieel karakter te ontwikkelen en dwingt hem zijn eigen gevoelens,  wensen en gedachten te overschrijven. Zijn eigen gevoelens worden ondergeschikt (‘Het maakt niet uit wat ik voel, als ik maar veilig ben.’) De eigen gevoelens zijn niet langer meer bepalend voor het gedrag; het individu zelf zit niet meer achter het stuur maar wordt gedreven. Deze splitsing van het zelf verzwakt het kind en versterkt de vervreemding door de verwarring die dit veroorzaakt in het kind. Het weet niet meer wat het vind of wie het is. Zelfvertrouwen heeft een zelf nodig waar je op kunt vertrouwen.

Dientengevolge heeft het individu dat vervreemd is van zichzelf iets dat het houvast geeft, en ondanks alle zwakte in de structuur van het systeem een gevoel geven kan van macht en betekenis. En hiervoor is slechts een manier tenzij de levensomstandigheden ten gunste van het kind veranderen, en dat is fantasie.
Geleidelijk en onbewust gaat de verbeelding aan de slag en creëert een ideaalbeeld. In dit proces krijgt het kind omnipotente krachten; het wordt een held, een genie, de beste minnaar, een heilige, een God.

Door deze zelfidealisatie krijgt het individu eindelijk het gevoel ertoe te doen en suprieur te zijn aan anderen. Het individu idealiseert de eigenschappen die hij heeft ontwikkelt om zichzelf te beschermen; het opvolgen van bevelen wordt dan goedheid, liefde wordt heiligheid, agressiviteit wordt kracht, leiderschap, heldendom, omnipotentie; en afstandelijkheid wordt in de fantasie wijsheid, zelfstandigheid en onafhankelijkheid.

Het kan bijvoorbeeld zijn dat iemand die agressief is en voor wie liefde onacceptabele zwakte is, in zijn geidealiseerde zelf niet alleen een ridder op het witte paard is maar ook nog een geweldige minnaar. Het tegenstrijdige gedrag kan zo geïsoleerd worden in iemands gedachten dat ze niet meer ervaren worden als tegenstrijdig. (Docter Jekyll and Mr Hyde.)

Het individu gaat geloven in het geïdealiseerde zelf omdat het prettiger is en daardoor vindt er een verschuiving plaats van het werkelijke ik naar een fantasie. Het is alsof een Cocker spaniel gaat denken dat hij een Ierse setter is. Een gezonde ontwikkeling zou zijn om juist naar het echte zelf toe te leven, in plaats daarvan laat men het echte zelf ergens achter en wordt wat men denkt te kunnen zijn en zou moeten zijn. En dit wordt het nieuwe perspectief en de meetlat waaraan het individu zich gaat meten.

Zelf-idealisatie, is een begrijpelijke neurotische oplossing om de innerlijke behoefte af te komen van de ondragelijke gevoelens (zoals het gevoel hier niet thuis te horen, angst en onzekerheid, niet goed genoeg en gespleten) en bovendien is het een mysterieuze vervulling van het zelf en het leven. Geen wonder dat het kind zich hieraan vastklampt alsof het leven ervan afhangt. De behoefte wordt compulsief. En alle energie die het kind zou moeten gebruiken om het ware zelf te laten groeien wordt gebruikt om een ideaalbeeld te verwezenlijken. Dit betekent dat het hele leven van het individu een ander verloop krijgt.

Met noemt dit de vervormende invloed op iemands persoonlijkheid. Het individu gaat op zoek naar glorie, en de elementen die hier onderdeel van uitmaken zijn de behoefte aan perfectie, neurotische ambitie en de behoefte aan een wraakzuchtige triomf over hen waardoor het kind zich vernedert en of buitengesloten voelde.

De behoefte aan perfectie is de meest radicale kracht om het geïdealiseerde zelf te actualiseren, het is gericht op het vervormen van de gehele persoonlijkheid. Het individu ontwikkelt een gecompliceert systeem van alles waar het aan moet voelden en taboos. De meest voor de hand liggende manier om zo snel mogelijk glorie te bereiken is neurotische ambitie: het verlangen naar succes in de wereld.

Op school kan het individu er verschrikkelijk onder lijden als het niet de beste van de klas is. Later is het gedreven de meeste afspraakjes te hebben met de knapste meisjes of jongens van de klas, en nog later is het individu geobsedeerd  het meeste te verdienen of een prominente functie te hebben. De persoon kan moeiteloos van het ene doel overstappen naar het andere. Het wezenlijke doel is namelijk om te excelleren en indruk te maken op anderen.

Omdat de neurotische mens moet voldoen aan zijn of haar eigen onmogelijke eisen, kent het geen grenzen, de zoektocht naar glorie houdt nooit op. Omdat het doel de glorie is wordt het leerproces oninteressant, het doen, de stappen. Het individu wil niet een hele berg beklimmen, het wil alleen maar op de top staan. Het verliest uit het oog wat evolutie en groei betekent (ook al spreekt het hier wel over) omdat uiteindelijk de creatie van het ideale zelf alleen mogelijk is ten koste van de waarheid over het echte zelf. De actualisatie vereist de vervorming van de werkelijkheid, en de fantasie is een gewillige dienaar hierbij. En zo verliest het mens in meer of mindere mate de belangstelling voor de waarheid, en het gevoel voor wat waar is en wat niet — een verlies dat onder andere de reden is dat het moeilijk wordt om te onderscheiden wat de echte gevoelens, overtuigingen, doelen, of artificiële (onbewuste pretenties) in hem of haar zelf en anderen zijn.

De focus verschuift van jezelf zijn naar een doen alsof, van waarheid naar fantasie. Het verschil tussen oprecht iets willen bereiken en een compulsief streven, ook al lijken deze twee ogenschijnlijk hetzelfde, heeft het een te maken met kwaliteit en en het ander slechts met kwantiteit.

Uiteindelijk is de weg naar glorie onvermijdelijk ook de weg naar een innerlijke hel van je ware zelf verachten en kwellen. Door deze weg te nemen verlies je in wezen je ziel — je ware zelf.

 

 

 

 

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.