22 sep 14. De kamer
Het duurde even voordat zich iets begon af te tekenen in de donkere kamer. De wanden waren zacht en rond en in het midden lag een berg veren. De berg bewoog regelmatig heen en weer, er moest iets onder liggen je kon alleen niet zien wat. Boven de veren zweefden negen kleine grijze balletjes. Ze verschilden van grootte en grijswaarde en vlogen in een onnavolgbare harmonie door elkaar heen. Een van de balletjes begon nu zachtjes te trillen, ik hoorde een zoemen als een zwerm bijen om de korf. Het middelste balletje brak open en door de scheur straalde een oogverblindend licht. De andere bolletjes vlogen er nu allemaal naartoe en begonnen er om heen te draaien. Ze veroorzaakten daarbij een bizarre kakofonie van wonderlijke klanken.
‘There is a crack in everything that is how the light get’s in.’— Athem. Leonard Cohen
Uit de berg met veren kwam nu een kleine kinderhand tevoorschijn die het balletje uit de lucht pakte en erin kneep. Het licht doofde onmiddelijk, en de hand viel slap terug in de veren. Het balletje bleef nog even in de lucht hangen en stuiterde toen pardoes naar beneden en rolde nog een stukje door en begon om zijn eigen as heen te draaien. Daarbij groef het zichzelf steeds dieper in tot het uit zicht verdwenen was. De andere balletjes vielen nu ook naar beneden. Draaiden om het gat heen sneller en sneller tot in de vloer een patroon ontstond van een vijfbladerige roos.
In een circulaire beweging opende zich nu een raam en viel het zonlicht de kamer binnen en uit de berg met veren kwam nu een klein bloot lijfje overeind met een wilde bos krullen. Tussen de wilde haren fonkelden twee ogen. Het wezentje kroop op handen en voeten uit de berg tevoorschijn en strekte zich uit. Huppelde lichtvoetig naar het midden van de kamer en greep een voor een één van de zes slangen beet die uit het plafond naar beneden bungelden en klikte de uiteindes vast in de openingen in haar buik. Een inktzwarte vloeistof begon naar haar buik toe te stromen. Ze ademde in en liep voetje voor voetje naar het midden van de kamer om plaats te nemen op een klein rond bultje dat voor een soort tafel stond.
Er lagen drie potloden naast een grote stapel met witte blaadjes. Ze bestudeerde aandachtig de potloden en koos de zachtste. Ze sleep de punt tot hij helemaal spits was en veegde met een mouw de tafel schoon.
‘Every now and again, you will feel a dull ache in your soul. A gentle humming around your heart. A longing for something without a name. If I ever told you to obey anything, this would be it. Listen to the call of your authentic self. That part of you that lives just outside of your own skin. Let it have its way with you. I have died a hundred times trying to ignore it.’ — Mia Hollow
Ze likte haar vinger en pakte voorzichtig een blad van de stapel, elgde het voor zich neer en ademde diep in. Toen begon ze te tekenen. Eerst een paar zachte lijnen, tot zich langzamerhand iets begon af te tekenen. Ik hoorde een bijtende stem; “Dat wordt toch niks…” Ze beet op haar onderlip en tekenende verder. Vanuit de achterkant van haar nek vertakte zich nu echter een soort spanning die het haar onmogelijk maakte verder te tekenen.
“Hou er toch mee op. Wie zit er nou op jouw tekening te wachten?” Ze voelde een steek in haar borst en legde abrupt het potlood neer, stond op en liep naar het raam en staarde naar buiten. Ze zag hoe de vlokken zachtjes naar beneden dwarrelden en het hele landschap werd bedekt met een dikke laag sneeuw.
Clouds do not drift in the wrong direction,
Nor do snowflakes fall in the wrong place.
A fish can thrash against the current
And make no progress;
Or it can do nothing, and float for miles.
When you let go of the handrail of life,
No wrongs can befall you.
If you open your mind to the Dao,
You can never die.
Richard Seymore.
De sneeuwkristallen weerkaatsten het zonlicht, het landschap fonkelde. Haar hart opende zich nieuwsgierig waarop de greep om haar middenrif verslapte en de stem gelukkig verstomde. Toen ze weer ging zitten gleed het potlood over het papier en ergens in de achtergrond hoorde ze ijle stemmen zingen EHEIEH en de klank stroomde door haar heen als water. Het licht dimde en losse lijnen dansten nu over het papier, ze volgden elkaar op, doorkruisten elkaar en vloeiden in elkaar over. Laag over laag, hard en zacht en alles daartussenin. Donker en licht wisselden elkaar af en vulde elkaar aan, de lijnen kolkten door elkaar heen tot haar hand ineens stopte, de klanken verstilden en het licht doofde.
Ze legde het potlood neer en het was alsof ze ineens met andere ogen keek naar wat ze getekend had. Er ontbrak iets aan het geheel. Wat was er mis? Was het de neus van de vos die niet écht nat was? Of was het de vacht die weliswaar uit evenveel dunne grijze lijntjes bestond als de haren van een echte vacht, maar niet echt was. Ze kon de vacht niet voelen, de tekening rook nergens naar en ze kon haar handen er niet diep in laten zakken. Ze wilde de warme huid eronder voelen, daar waar het bloed doorheen stroomde. Ineens was de stem er weer en sneerde veijnig: ‘Waardeloos… Dit kan de werkelijkheid niet eens benaderen. Je kan ook niets, het is geen wonder dat ze je hier laten zitten.” Haar neusvleugels trilden, en beet haar kaken op elkaar. Een onrust maakte zich van haar meester en ze ijsbeerde door de kamer. Het maakte niet uit wat ze tekende, het was toch nooit goed genoeg. Alles wat ze tekende was een slap aftreksel van het echte leven. Ze wilde weg uit de kamer, naar buiten en dingen ontdekken, ervaren.
Ik keek over haar schouder mee en zag de tekening. Het prachtige meer werd omringd door hoge dennen… eeuwig groen, en in de verte glooiden de heuvels en daarachter de witte bergtoppen. En als je goed keek zag tussen de bomen een grijze vos met op zijn rug een klein meisje. En daar waar haar lijfje zijn rug raakte werd zijn vacht warm oranje zoals een echte vos.
Geen reactie's