09. Herfst
1221
post-template-default,single,single-post,postid-1221,single-format-standard,bridge-core-3.3.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-title-hidden,qode_grid_1300,footer_responsive_adv,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-30.8.1,qode-theme-bridge,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-7.9,vc_responsive

09. Herfst

Die herfst vielen de overrijpe vruchten uit de bomen. Ik dacht bij mezelf, misschien komt alles nu toch nog goed en kan ik het nu eindelijk laten. Ik voelde echter voortdurend de hele winter een soort onrust, een groot gemis, een verlangen naar iets wat ik zo nodig had en maar nergens kon vinden. Alleen als de zon scheen welde er soms een echte lach op, en begonnen mijn ogen te stralen en was ik even gelukkig. Al snel zakte dat gevoel echter weer weg in de oneindige diepte.

In het voorjaar toen de bomen opbloeiden voelde ik het verlangen weer opborrelden en liep het water me in de mond. Ik merkte dat ik af en toe alweer begon te denken dat een appeltje toch geen kwaad kon en werd bang. Het verlangen naar iets fijns was na de eenzame koude winter waarin wij als gezin langs elkaar heen leefden zo groot geworden dat ik wist dat het niet lang zou duren voordat de lust in mij het zou overnemen van mijn verstand. Ik kon niet meer gewoon tevreden zijn met gewone dingen. Het eten van de appels was echter maar even fijn daarna zouden de schaamte en schuldgevoelens meteen volgen en dat wilde ik niet meer. Er moest toch iets anders zijn om van te houden, iets of iemand die de leegte zou kunnen vullen? Mijn gedachten gingen naar de boom waar de oudere jongens langs naar beneden waren geklommen. De boom naar de midden wereld waar ik nog te klein voor was en die voor mij als meisje sowieso levensgevaarlijk was. Misschien zou ik daar kunnen vinden wat ik zocht. Die pakte ik een paar spullen in en klom langs de dikke witte stam van de boom naar beneden.

Ik was vastberaden en tegelijkertijd ook bang en onzeker omdat ik niet wist wat me te wachten stond. Op een bepaald punt kon ik niet meer verder, ik was verbonden met de hemel door een streng die me nooit opgevallen was, het was een soort lange wortel. Ik twijfelde, wat nu…Ik wilde niet meer terug maar kon ook niet verder, ik ging met mijn hele gewicht aan de streng hangen en ineens knapte de verbinding en ik viel naar beneden.

Jaren later keerde ik nog een keer terug naar de hemel. Het oude huis was donker toen ik boven aankwam en er was niemand. Ik wist niet wat ik moest doen, en dacht aan de oude appelboomgaard. Ik had sinds die dag geen passie meer gevoeld, en had het gevoel dat het me ook niet meer zou meeslepen. Toen ik er aankwam zag ik tussen de appelbomen mijn vader staan. Zijn haar zat wild en zijn hemd hing uit zijn broek. Hij die altijd zo keurig eruit zag strekte zijn hand uit naar een appel en ik riep verbijsterd: “Papa, niet doen!” Hij plukte de appel en beet erin en draaide zich toen heel traag om en keek me vreemd aan. Dolblij hem te zien zakte de hoop me in de schoenen, zijn ogen waren leeg er zat geen sprankje leven meer in. Hij mopperde: “Ik heb mijn hele leven goed voor jullie gezorgd en ik heb nooit iets verkeerd gedaan. Ik heb niet gerookt, niet gedronken, heb niet met andere vrouwen geslapen en nu wil ik een appel eten, dus laat me”.  Als een lege hoes nam hij een hap en staarde in het niets. Ik voelde de tranen in mijn ogen prikken en verlangde naar zijn armen om me heen en de verbinding die er ooit geweest was. Was het mijn schuld? Ik had hem en de anderen in de nacht verlaten en misschien was hij daardoor zo verdrietig geworden dat hij appels was gaan eten.

Een ijzige wind woei door de boomgaard en de grond onder mijn voeten brokkelde af. Een stem in mijn hoofd zei dat dit mijn verdiende loon was. De man die mij had behandeld als een prinses, nooit een vinger naar me had uitgestoken, nooit kritiek had gehad en hard gewerkt had voor ons allemaal, had zijn troost gezocht bij de appels. De man die vroeger fluitend door het paradijs fietste mij vooruitduwde op de fiets tegen de wind, hoe zijn warme hand in mijn rug voelde. Zijn arm om mijn schouders als ik moe was. Die liedjes met me zong tijdens het afwassen, op wiens voeten ik mocht dansen. Gaf hij zichzelf de schuld dat ik appels had gegeten? We liepen terug naar huis en onderweg haalde mijn vader een masker uit zijn zak en trok het over zijn hoofd en ik volgde zijn voorbeeld. Toen mijn moeder thuiskwam deed ze het licht aan, we keken elkaar even als verdoofd aan, en ik klom weer naar beneden.

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.